Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
122945
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Er is niet gebleken dat de zorgaanbieder geluidsopnamen heeft gemaakt van een gesprek. Daarmee komt commissie niet toe aan de tweede klacht namelijk dat zorgaanbieder voornemens zou zijn om geringe zorgindicatie toe te kennen op basis van de geluidsopnamen.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klager], wonende te [plaats], en Koninklijke Visio, gevestigd te Huizen, (verder te noemen: de zorgaanbieder), gemachtigde: [naam advocaat], advocaat te [plaats].
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie verwijst naar haar ontvankelijkverklaring van 13 mei 2019, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij deze beslissing heeft de commissie klager ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
Het geschil is ter zitting van 26 augustus 2019 behandeld te Den Haag.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De zorgaanbieder is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde [naam advocaat] te [plaats] en [naam directeur onderwijs van Visio].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de door de zorgaanbieder gegeven ambulante onderwijskundige begeleiding aan de zoon van klager (hierna te noemen: de zoon).
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken en in het bijzonder naar het klachtenformulier van 10 februari 2019 met bijlagen. Het standpunt van klager luidt samengevat en in de kern als volgt.
De zoon, die een visuele beperking heeft, wordt op een reguliere basisschool begeleid door een ambulante onderwijskundige begeleider (hierna: AOB-er) van de zorgaanbieder. Klager heeft de volgende klachtonderdelen over deze begeleiding ingebracht bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder:
- De ambulante onderwijskundige begeleiding (hierna: AOB) is volstrekt onvoldoende geweest;
- De toonzetting van het AOB verslag was ongepast;
- Ten onrechte is in het AOB plan het syndroom van de zoon (en dochter) van klager vermeld;
- Ten onrechte heeft de zorgaanbieder geluidsopnamen gemaakt van een gesprek tussen klager, de zorgaanbieder en de school van de zoon.
Bij uitspraak van 26 november 2018 heeft deze klachtencommissie de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond verklaard. Klachtonderdeel 4 werd ongegrond verklaard.
Het bestuur van de zorgaanbieder heeft bij brief van 20 december 2018 aan klager aangekondigd maatregelen te zullen nemen ter verbetering van de gegrond verklaarde klachten.
Ter zitting heeft klager desgevraagd bevestigd dat zijn klacht bij de commissie zich beperkt tot het vierde klachtonderdeel betreffende de gemaakte geluidsopnamen en de gevolgen daarvan voor [naam zoon]. Voor wat betreft dit laatste stelt klager dat er sprake was van een vooropgezet plan van de zorgaanbieder om de zoon ‘te lozen’.
Klager stelt ter toelichting dat op 9 februari 2017 een gesprek heeft plaatsgevonden op Dynamis (destijds de basisschool van de zoon) tussen de schooldirecteur, de AOB-er van de zorgaanbieder en klager en zijn echtgenote. Onderwerp van gesprek was de visusbeperking van de zoon en de benodigde begeleiding. Van dat gesprek werd door de school een geluidsopname gemaakt, waarvan klager (na aandringen) een kopie heeft ontvangen. De schooldirecteur gaf aan dat de visuele beperking van de zoon van klager te ernstig was om hem op de reguliere basisschool Dynamis te kunnen blijven begeleiden. Tot verbazing van klager greep de AOB-er niet in en bagatelliseerde zij de visusbeperking van de zoon. Zij gaf aan dat de zoon een visuele test zo goed als foutloos had gemaakt.
Klager stelt dat de AOB-er eveneens een geluidsopname heeft gemaakt met het doel om de mate van visusbeperking van de zoon ter discussie te stellen en zijn indicatie naar beneden bij te (laten) stellen (van cluster 1 naar cluster 4, hetgeen een geringere begeleiding rechtvaardigt). Klager stelt voorts dat de zorgaanbieder de intentie had om de begeleiding van de zoon van klager te verminderen/beëindigen en de zoon ‘te lozen’. Met de geluidsopname had de zorgaanbieder die beslissing willen verantwoorden/rechtvaardigen en zichzelf willen indekken.
De AOB-er kon weten dat de zoon bij het ontbreken van begeleiding door de zorgaanbieder ‘gekielhaald’ zou worden door de school. Desondanks bleef de begeleiding na dit gesprek uit. Dit was een bewuste keuze van de AOB-er. Ook het gegeven dat de methodieken voor de zoon niet aangepast zouden worden, kon kennelijk rekenen op haar akkoord.
Klager vindt het opvallend dat hij na eerdergenoemd gesprek een brief over de herindicatie van de zoon ontving. Klager stelt dat na het gesprek van 7 februari 2017 van begeleiding van de zoon geen sprake meer is geweest waardoor de zoon een zeer moeilijke tijd op school heeft doorgemaakt.
Bij twijfel over de visusbeperking wordt een nieuwe indicatie aangevraagd. Klager begrijpt niet waarom er bij de zoon überhaupt sprake kan zijn geweest van twijfel; de zoon heeft een syndroom waarbij slechtziendheid (met netvliesloslatingen) een gegeven is.
Na verandering van school en zorgaanbieder (per 1 januari 2018) is de begeleiding van de zoon enorm verbeterd en gaat het inmiddels goed met de zoon. Als Dynamis iets gedaan had met adviezen van de zorgaanbieder zou [naam zoon] ook toen beter hebben gefunctioneerd.
Klager verzoekt de commissie de klacht gegrond te verklaren en de zorgaanbieder te verplichten een bedrag ad € 25.000,– aan klager te betalen bij wijze van schadeloosstelling en smartengeld.
Klager merkt nog op dat hij verwacht dat de zorgaanbieder een andere houding aanneemt ten aanzien van scholen en kinderen (en hun gezinnen) zodat andere kinderen de door (de zoon van) klager ondervonden problemen niet mee hoeven te maken.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, met name het door de gemachtigde van de zorgaanbieder ingediende verweer van 30 juli 2019. Het standpunt van de zorgaanbieder luidt samengevat en in de kern als volgt.
Het eerder ingebrachte preliminair verweer wordt thans herhaald en aangevuld en waarop de zorgaanbieder de commissie verzoekt zich alsnog onbevoegd te verklaren dan wel klager niet ontvankelijk te verklaren in zijn klacht en de eerder uitgesproken ontvankelijkheid van klager door de commissie van 13 mei 2019 te herzien.
De gemachtigde stelt dat de ontvankelijkheidsbeslissing een kennelijke juridische misslag is aangezien uit de (wetsgeschiedenis van) de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) blijkt dat de door de zorgaanbieder aan de zoon gegeven ambulante onderwijsbegeleiding niet kan worden aangemerkt als zorg in de zin van de Wkkgz en de zoon niet kan worden beschouwd als een cliënt van de zorgaanbieder.
Daar komt bij dat de ambulante onderwijskundige begeleiding wordt bekostigd vanuit de WEC.
De zorgaanbieder stelt dan ook dat de klacht van klager een onderwijsklacht betreft waarvoor de WEC het juridisch kader vormt en niet de Wkkgz.
Voor zover de commissie al van oordeel zou zijn dat zij bevoegd is om van de klacht kennis te nemen en klager kan worden ontvangen in zijn klacht stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat de klachten van klager ongegrond dienen te worden verklaard en het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu dit verzoek niet is onderbouwd.
De zorgaanbieder stelt dat de AOB-er niet van te voren wist dat Dynamis voornemens was het gesprek op te nemen en dat de AOB-er zelf geen geluidsopnames van het gesprek van 9 februari 2017 heeft gemaakt. De zorgaanbieder beschikt niet over een eigen geluidsopname.
Voorts is nooit sprake geweest van een vooropgezet plan om de zoon ‘te lozen’.
In het verweerschrift en ter zitting heeft de zorgaanbieder toegelicht dat het haar taak is om blinde en slechtziende (visueel beperkte) leerlingen te begeleiden en daarnaast ook de indicatie af te geven op basis waarvan de behoefte aan begeleiding wordt afgestemd. Soms kan een operatie of aanwijzingen van een mogelijke visusverbetering reden zijn voor een nieuwe meting/onderzoek en mogelijk een aanpassing van de indicatie. Bij de zoon was sprake van een oogoperatie (in verband met netvliesloslating) en was er door de ouders een nader onderzoek door het VUmc aangekondigd. De zorgaanbieder heeft de indicatie van de zoon niet aangepast maar, in afwachting van de resultaten van dat onderzoek, op het oude niveau (cluster 1) tot eind 2017 verlengd. Ook dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen als (kennelijk) ongegrond.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
Hetgeen door (de gemachtigde) van de zorgaanbieder na het oordeel over de ontvankelijkheid van klager door de commissie van 13 mei 2019 is ingebracht heeft de commissie geen aanleiding gegeven om haar eerdere beslissing te herzien of te wijzigen.
De zorgaanbieder is zowel een zorginstelling in de zin van de Wkkgz als een onderwijsinstelling in de zin van de WEC. De commissie handhaaft haar oordeel zoals neergelegd in haar beslissing over de ontvankelijkheid van klager dat de aan de zoon verstrekte begeleiding een zorgtaak betreft en niet een onderwijstaak. Het onderwijs wordt verzorgd door de school maar het is de taak van de ambulant begeleider om de leerling te ondersteunen en handvatten aan te dragen die ertoe strekken dat het welbevinden en de gezondheid van de leerling worden bewaakt en bevorderd. De commissie acht zich mede daarom bevoegd om van de klacht van klager kennis te nemen.
Daar komt bij dat de klachtenregeling van de zorgaanbieder -die gestoeld is op de WEC- in tegenstelling tot de Wkkgz geen voorziening kent voor het geval een klager meent dat de zorgaanbieder de klacht in onvoldoende mate wegneemt. Hiermee zou aan klager een rechtsgang onthouden worden. De commissie handhaaft dan ook haar eerdere beslissing dat zij klager ontvankelijk verklaart in zijn klacht.
Klager heeft zich met vier klachtonderdelen gewend tot de klachtencommissie van de zorgaanbieder welke commissie op 26 november 2018 over de door klager aangevoerde klachten heeft beslist. Deze klachtencommissie heeft drie klachtonderdelen gegrond verklaard en één klachtonderdeel ongegrond.
Ter zitting heeft klager bevestigd dat zijn klacht voor de commissie zich thans beperkt tot de door de klachtencommissie ongegrond verklaarde klacht namelijk:
- Ten onrechte heeft de zorgaanbieder geluidsopnamen gemaakt van een gesprek op 9 februari 2017 tussen klager, de zorgaanbieder en de school van de zoon.
- Er was daarbij sprake van een vooropgezet plan van de zorgaanbieder om aan de zoon een geringere zorgindicatie toe te kennen (de zoon ‘te lozen’).
Uit de stukken en uit het aangevoerde ter zitting blijkt dat door de school van de zoon geluidsopnamen zijn gemaakt van het gesprek van 9 februari 2017. Klager heeft een kopie van die geluidsopnamen ontvangen.
Niet is gebleken of is voldoende aangetoond dat de (ambulant onderwijskundig begeleidster van de) zorgaanbieder eveneens geluidsopnamen zou hebben gemaakt van dat gesprek, zodat de klacht wat dat betreft niet gegrond zal worden verklaard.
Daarmee komt de commissie niet toe aan de beoordeling van de klacht van klager dat de zorgaanbieder voornemens zou zijn (een vooropgezet plan had) om die geluidsopnamen te gebruiken om te zorgen dat aan de zoon van klager een geringere zorgindicatie zou worden toegekend.
Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht van klager ongegrond verklaren. Het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
De commissie beslist dan ook als volgt.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht van klager ongegrond;
- wijst af het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.
Aldus op 26 augustus 2019 beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. Y.J.M. ten Brummelhuis MSM enmevrouw mr. O.A.M. Floris, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. B.J. van Gent, (plaatsvervangend) secretaris.