Commissie: Zelfstandige Klinieken
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
123518
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt is door een uroloog van het ziekenhuis geopereerd. De cliënt verwijt de uroloog dat hij hem impotent, incontinent, slecht ter been en kreupel heeft gemaakt. Ook is hij onheus bejegend. Het ziekenhuis heeft hier een andere kijk op: cliënt is geopereerd nadar de diagnose ‘hoog risico prostaatkanker’ is gesteld, maar na de (robot)operatie is cliënt niet hersteld als gehoopt. Pogingen om dit te herstellen zijn niet volledig geslaagd. Van een tekortkoming is volgens het ziekenhuis geen sprake. Hoewel het voor de cliënt vervelend is dat er complicaties zijn ontstaan, kan dat volgens de commissie niet altijd te voorkomen. De arts geeft geen garantie op een resultaat. Een fout bij de behandeling of het onvoldoende inspannen van de arts heeft de commissie niet vastgesteld.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klager], wonende te [woonplaats] en Stichting Rijnstate, gevestigd te Arnhem (verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is, buiten aanwezigheid van partijen, ter zitting behandeld op 6 juni 2019 te Den Haag.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de medische behandeling.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door klager overgelegde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klager op het volgende neer.
Op 4 maart 2014 is klager door een uroloog van het ziekenhuis geopereerd. Klager verwijt de uroloog dat hij hem impotent, incontinent, slecht ter been en kreupel heeft gemaakt. Bovendien heeft de uroloog hem onheus bejegend.
Klager wil dat het ziekenhuis zijn klachten erkent en hem schadeloos stelt. Hij wil genoegdoening voor alle onherstelbare fouten en aandoeningen die voorkomen hadden kunnen en moeten worden.
Klager verzoekt de commissie hem voor de door hem ten gevolge van het handelen en/of nalaten van het ziekenhuis dan wel de uroloog geleden schade een vergoeding toe te kennen van tenminste € 900,– voor zijn werkelijke kosten (reis- en verblijfkosten) en een bedrag van € 14.000,– voor (ernstige) letselschade en immateriële schade (pijn, angst, onzekerheid, verlies van vermogens, verlies aan functionaliteit, letsel aan de geslachtsorganen en verlies van en gebrek aan levensvreugde).
Klager betwist het verweer van het ziekenhuis. In de kern luidt zijn reactie op het verweer als volgt.
Het ziekenhuis gaat geheel voorbij aan de bejegeningsaspecten van zijn klacht. Het ziekenhuis heeft op zijn klacht over de gevolgde gang van zaken en de gevolgen daarvan gereageerd met betekenisloze en ontwijkende woorden als “Zulke dingen gebeuren nu eenmaal”.
De behandelaren van klager hebben – zeker in vergelijking met Duitse vakgenoten – volstrekt en uitdrukkelijk niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden en met de kennis van dat moment verwacht mocht worden. De inlichting over de behandelmogelijkheden is uiterst marginaal en triviaal geweest.
Bij klager hebben zich na de operatie onmiddellijk complicaties voorgedaan, die duidelijk zijn veroorzaakt door de operatie. De operatie is dus niet geslaagd. Er is sprake van vele medische mislukkingen. Het ziekenhuis erkent weliswaar dat het ziekteverloop van klager ongunstig is geweest, maar geeft geen antwoord op de vraag waardoor dit is veroorzaakt. Het ziekenhuis toont het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de acties van het ziekenhuis en de aangerichte schade niet aan. Het ziekenhuis wuift voorts de verantwoordelijkheid voor het achterblijven van een hemolock en hechtdraden weg.
Ook bij de behandeling van de urosepsis zijn de aanvaardbare grenzen te ver overschreden, hetgeen onaanvaardbaar risico, schade en leed heeft toegevoegd. Het ziekenhuis suggereert ten onrechte dat niet met zekerheid vast te stellen zou zijn wat de urosepsis veroorzaakt kan hebben en haalt comorbiditeit ten onrechte erbij. Uit het patiëntendossier blijkt dat de urosepsis is veroorzaakt door een ziekenhuisbacterie. In de behandeling daarvan is het ziekenhuis ernstig tekort geschoten, er is namelijk sprake van zeven herhalingen van de urosepsis. Daarnaast is de niersteenoperatie op de meest belastende wijze uitgevoerd, namelijk snijden in plaats van door vergruizing.
Klager is niet tevreden over het verloop van de aan deze procedure voorafgaande klachtenprocedure bij het ziekenhuis.
Klager begroot zijn immateriële schade op:
- € 3.000,– voor zijn impotentie (met als gevolg dat de gezamenlijke (seksuele) beleving van klager en zijn echtgenote is veranderd en klager zich geen man meer voelt);
- € 4.000,– voor zijn incontinentie (met als gevolg dat klager is genoodzaakt luiers te dragen. Het gevoel van dagelijks natte luiers voelt als oneervol en vies. Klager moet deze regelmatig verschonen. Daardoor is zijn bewegingsvrijheid in het sociale verkeer beperkt en is zijn
slaap-/waakritme verstoord);
- € 1.000,– voor de ongemakken van de sfincterprothese die klager ten gevolge van de prostaatoperatie heeft (met als gevolg dagelijks ongemak en onzekerheid of de prothese mogelijk tussentijds, operatief vervangen moet worden);
- € 2.000,– voor het dikke been dat klager sinds de operatie heeft (met als gevolg dat klager hinder ondervindt bij het lopen en slecht slaapt door behoorlijk pijnlijke krampen);
- € 2.000,– wegens verstoring van zijn slaap-/waakritme:
- € 1.000,– wegens de effecten en gevolgen van de drie operaties die nodig zijn geweest om tot de huidige voorlopig ‘stabiele’ eindsituatie te kunnen komen (met als gevolg dat klager nog steeds last heeft van de drie volledige narcoses die hij heeft ondergaan);
- € 1.000,– voor de extreem lange duur van alle operaties en behandelingen (met als gevolg het onnodig lange verblijf in het ziekenhuis met al zijn lichamelijke en geestelijke lasten).
Klager verzoekt de commissie hem derhalve in totaal een bedrag van € 14.000,– (of zoveel meer of minder als de commissie juist, billijk en rechtvaardig acht) toe te kennen wegens immateriële schade.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Het standpunt van het ziekenhuis luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Begin 2014 is bij klager de diagnose ‘hoog risico prostaatkanker’ gesteld. Op 4 maart 2014 is bij hem een robot geassisteerde radicale protastectomie en laparoscopische bekkenlymfklierdissectie uitgevoerd. Voorafgaand aan de operatie is klager goed geïnformeerd over de risico’s. Na ook nog met zijn huisarts te hebben overlegd, heeft klager bewust gekozen voor deze behandelmethode. Er zijn geen complicaties opgetreden en de operatie is in oncologisch opzicht geslaagd. De behandeling is vooralsnog curatief geweest.
Na de operatie is klager niet zo goed hersteld als was gehoopt. Er zijn klachten ontstaan, waarvan klager nog steeds hinder ondervindt. De behandelaren in het ziekenhuis hebben er alles aan gedaan om dit op te lossen, maar zijn daarin niet volledig geslaagd. In de periode na de operatie is klager verder een aantal keren in het ziekenhuis behandeld in verband met urosepsis. Op 26 mei 2014 is een niersteen uit de linker nier verwijderd. Daarbij is ook een hemolock verwijderd en wat losse hechtdraden uit de blaas.
Voorafgaand aan de onderhavige procedure heeft een procedure bij de Klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis plaatsgevonden en heeft de Raad van Bestuur een oordeel over de klachten van klager gegeven.
Het ziekenhuis betreurt het dat het ziekteverloop van klager zo ongunstig is geweest. Hij is echter van mening dat hij niet tekort is geschoten in de behandeling van klager en niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat klager nog steeds last heeft van incontinentie, impotentie en een dik been, is niet aan het ziekenhuis te wijten. Het enkele gegeven dat de klachten zijn ontstaan na de prostaatoperatie, brengt nog niet met zich dat de behandelaren bij de uitvoering hiervan iets verkeerds hebben gedaan of anderszins tekort zijn geschoten. Zij hebben juist steeds gedaan wat zij konden en wat van hen verwacht mocht worden. De prostaatoperatie is lege artis uitgevoerd.
Dat na een prostaatoperatie een hemolock achterblijft of tijdens het genezingsproces tussen de hechtingen doorglipt of migreert, komt wel eens voor. Losse hechtdraden zijn een normaal gevolg van de operatie en lossen vanzelf weer op. Ook de aanwezigheid van de hemolock en de hechtdraden duidt er dus niet op dat de prostaatoperatie niet zou zijn uitgevoerd, zoals verwacht mocht worden. Het is bovendien niet aannemelijk dat de klachten die klager nog ondervindt, zouden zijn veroorzaakt door de achtergebleven hemolock of de hechtdraden.
Het is moeilijk aan te geven waardoor klager een aantal maal een urosepsis ontwikkelde. Dit kan meerdere oorzaken hebben gehad. Het ziekenhuis begrijpt dat het voor klager vervelend is dat niet met zekerheid te zeggen valt wat de urosepsis veroorzaakte. Dit laat echter onverlet dat het ziekenhuis ook bij de behandeling van de urosepsis niet tekort is geschoten.
De beslissingen om de urosepsis aanvankelijk met antibiotica te behandelen en – toen de urosepsis vaker terugkwam – de niersteen uiteindelijk te verwijderen zijn goed navolgbaar. Het feit dat klager na de ingreep ‘steenvrij’ was, kan worden gezien als een 100% succes. Dat klager desondanks nog steeds klachten heeft, komt niet doordat zijn behandelaren iets verkeerds hebben gedaan.
Het ziekenhuis is van mening dat hij niet aansprakelijk is voor enige door klager geleden schade. Klager heeft zijn schade bovendien onvoldoende gekwantificeerd en slechts ten dele gespecificeerd.
Het ziekenhuis verzoekt de commissie de klacht van klager ongegrond te verklaren en het door hem verzochte af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
Nu de zitting op verzoek van klager buiten aanwezigheid van partijen heeft plaatsgevonden, dient de commissie de klachten te beoordelen op basis van de door partijen overgelegde stukken.
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De overeenkomst die klager en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kan worden aangemerkt als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Klager houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor de gevolgen van de op 4 maart 2014 uitgevoerde prostaatoperatie. Hij stelt dat hij door de operatie impotent, incontinent en slecht ter been/kreupel is gemaakt.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en klager moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Ter beoordeling van de commissie staat dan ook de vraag of één of meer van de behandelende artsen al dan niet de zorg heeft (hebben) betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Daarbij dient wel het volgende in aanmerking te worden genomen. De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de urologen) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt – tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen, hetgeen in dit geval gesteld noch gebleken is – niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven.
Van een tekortkoming in de nakoming van die verplichting kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Naar het oordeel van de commissie kan op basis van de overgelegde stukken niet worden geoordeeld dat de behandelend arts(en) in deze niet de zorg heeft (hebben) betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Niet is komen vast te staan dat de behandelend arts zich onvoldoende heeft ingespannen met betrekking tot de medische ingreep, of bij die inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie acht voldoende aangetoond, althans aannemelijk gemaakt, mede gelet op het operatieverslag dat zich in het dossier bevindt, dat de behandelend arts ook al in 2014 een ruime ervaring had met de betreffende methode van de robotoperatie en dat de operatie lege artis is uitgevoerd. Hoewel voor klager uiterst vervelend, zijn complicaties zoals incontinentie en impotentie bij een dergelijke operatie niet altijd te voorkomen, zeker gezien de leeftijd van cliënt. Uit het operatieverslag leidt de commissie bovendien af dat bij klager sprake is geweest van voorgaande chirurgie die de operatie lastig maakte en de kans op complicaties groter maakte. Ook de bij klager bestaande comborbiditeit kan hebben bijgedragen aan het ontstaan van complicaties. Dat kennelijk na de operatie een hemolock is achtergebleven en tijdens het genezingsproces is gaan migreren kan zo zijn, maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming van het ziekenhuis. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat de hemolock juist is gebruikt om de kans op beschadiging van de zenuwen te voorkomen en dat het een bekend en niet uit sluiten fenomeen betreft dat geregeld voorkomt na dit soort operaties. In de overgelegde stukken vindt de commissie voorts geen aanwijzingen voor de stelling van klager dat zijn kreupel/slecht ter been zijn het directe gevolg is van de operatie.
De commissie ziet in de overgelegde stukken evenmin aanleiding om aan te nemen dat het ziekenhuis nalatig is geweest in de behandeling van de urosepsis. Er is meermalen behandeld met antibiotica en uiteindelijk is een niersteen verwijderd. In de stukken zijn geen aanwijzingen aangetroffen dat er op een te laat moment is overgegaan tot het verwijderen van de niersteen.
Over de bejegening door de behandelend arts zijn partijen ieder voor zich een andere mening toegedaan. Wanneer de beleving van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenloopt, en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de beleving van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. De commissie ziet met betrekking tot dit klachtonderdeel geen aanleiding te komen tot een gegrondverklaring.
De commissie acht voorts geen aanknopingspunten aanwezig voor de conclusie dat de klachtafhandeling door het ziekenhuis onzorgvuldig is geweest.
De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht van klager ongegrond moet worden verklaard. Het door hem verzochte zal daarom worden afgewezen. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding merkt de commissie nog op dat voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding ten minste is vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis. Nu aan het vereiste voor een schadevergoeding derhalve niet is voldaan, kan klager geen aanspraak maken op schadevergoeding.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve beslist de commissie als volgt.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten van klager ongegrond en wijst het door hem verzochte af.
Aldus beslist op 6 juni 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer prof. dr. A.A.B. Lycklama à Nijeholt en de heer J. Donga, leden, waarbij mevrouw mr. drs. I.M. van Trier als plaatsvervangend secretaris fungeerde.