Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
115765
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg, gevestigd te Venlo,(verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 9 juli 2018 te Bergen op Zoom. Partijen hebben op voorhand aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge toelichting van hun standpunt. Zij zijn daarom niet ter zitting verschenen. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Onderwerp van het geschil
De cliënt beklaagt zich in hoofdzaak over het weigeren van zorg (wijkverpleging) en de onrechtmatige beëindiging van de zorgovereenkomst (thuisbegeleiding).
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De commissie merkt op dat het, gelet op de hoeveelheid aan ingediende stukken en de verschillende door cliënt opgestelde brieven, voor de commissie lastig en ondoorzichtig is om vast te stellen wat de klacht(en) van de cliënt is/zijn. Het is niet duidelijk wanneer de cliënt over zijn eigen situatie spreekt en wanneer over de situatie van zijn ouders dan wel van andere, niet nader aangeduide, personen. De commissie neemt het door de cliënt op 21 februari 2018 ingediende klachtenformulier als uitgangspunt en beperkt zich bij de beoordeling tot de klachten die genoemd worden in dat klachtenformulier. De daarna door de cliënt ter onderbouwing van de klacht ingediende (uitgebreide) stukken zullen dan ook buiten beschouwing worden gelaten voor zover hierin nieuwe geschilpunten zijn opgenomen. Met inachtneming hiervan komt het standpunt van de cliënt in de kern op het volgende neer.
De cliënt beklaagt zich over:
1. het weigeren van zorg (wijkverpleging) en het beëindigen van een uitstekende en constructieve samenwerking van de thuisbegeleiding zonder geldige gewichtige en dringende reden. Bovendien wordt niet aan de vereisten voldaan om de zorgovereenkomst te beëindigen. Er is geen redelijke opzegtermijn in acht genomen, er heeft vooraf geen gesprek met de cliënt plaatsgevonden, er is geen passend alternatief aangeboden en er is verzuimd de cliënt te wijzen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen;
2. het onrechtmatig gebruik van het Elektronisch Cliënten Dossier (verder te noemen: ECD), nu niet alleen de rechtstreeks betrokkenen, maar alle medewerkers hiertoe toegang hebben. Hiermee is de privacy niet gewaarborgd en wordt niet voldaan aan de eisen die de Wet bescherming persoonsgegevens stelt. Ook zijn in het ECD van de cliënt opmerkingen opgenomen die niet zien op de zorg en dus niet relevant zijn;
3. het intimideren van cliënten waarbij de rechten van cliënten structureel worden geschonden. Dit klachtonderdeel ziet op de inzet van een tijdelijke, mannelijke verpleegkundige van [naam afkomst] die cliënten – waaronder de ouders van de cliënt – in de late avond verzorgde, hetgeen onrust en angst bij hen teweeg bracht;
4. het niet nakomen van gemaakte afspraken met de wijkverpleging. De wijkverpleging houdt zich niet aan de marges van de afgesproken tijden waarop zorg wordt verleend en informeert cliënten niet vooraf als van deze marges wordt afgeweken;
5. de onrechtmatige inzet van stagiaires. Cliënten worden overvallen door het meelopen van stagiaires, waarover zij vooraf niet geïnformeerd zijn en waarvoor geen toestemming is gevraagd. Voorts worden de stagiaires – zonder toezicht – ingezet als volwaardig verpleegkundige;
6. de onkunde van verpleegkundigen, dan wel dat zij teveel fouten maken. Bij oudere cliënten die meerdere keren per dag in de ogen gedruppeld moeten worden, gaat het door jaagwerk dan wel ondeskundigheid vaak mis;
7. de onbetrouwbaarheid van verpleegkundigen en
8. dat er onterechte beschuldigingen worden geuit naar de cliënt en zijn ouders waardoor zij in hun goede naam en eer worden aangetast. De verpleegkundigen hebben de vader van de cliënt openlijk en valselijk beticht van het maken van opnames en er is ten onrechte gezegd dat de medewerkers zich niet veilig zouden voelen.
De cliënt heeft verzocht hem ten laste van de zorgaanbieder een schadevergoeding toe te kennen voor de gemiste zorguren, fysieke en psychische schade, aantasting goede naam en eer en het mislopen van een functie in de cliëntenraad van Medipsy door alle commotie rondom deze zaak. Uit later ingediende stukken leidt de commissie af dat de cliënt het schadebedrag vaststelt op € 25.000,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken.
In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder met betrekking tot de genoemde klachten (puntsgewijs) op het volgende neer.
1. De zorgaanbieder is van mening dat de omstandigheden hebben gemaakt dat hij zich genoodzaakt heeft gezien de zorgverlening aan de cliënt te beëindigen. Hierbij heeft de zorgaanbieder alle zorgvuldigheid betracht die redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden. De cliënt is aangesproken op zijn gedrag en men heeft geprobeerd met hem in gesprek te gaan om duidelijk te maken wat de gevolgen van zijn gedrag zouden zijn. Zijn wangedrag is echter alleen maar in omvang en intensiteit toegenomen. De zorgaanbieder heeft niet meer gereageerd op de e-mails van de cliënt. Het vertrouwen tussen de zorgaanbieder en de cliënt is onherstelbaar beschadigd en het verlenen van zorg was niet langer mogelijk. Per brief van 16 januari 2018 is aangekondigd de zorgverlening aan de cliënt te zullen beëindigen, hetgeen vier weken later, per 7 maart 2018, is gebeurd. De zorgaanbieder heeft zich ingespannen in de tussentijd een passend alternatief te vinden, maar de cliënt heeft deze hulp van de hand gewezen. De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat hij overeenkomstig de Algemene Voorwaarden heeft gehandeld. Het aangaan van een nieuwe zorgrelatie in het kader van wijkverpleging was, gezien de verstoorde relatie, uitgesloten. Voorts is de zorgaanbieder van mening dat gebleken is dat de cliënt volledig op de hoogte is van de klachtenregeling.
2. Er is volgens de zorgaanbieder geen sprake van schending van privacy door de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van het ECD. Zoals ook in de Algemene Voorwaarden is neergelegd, geeft hij zonder schriftelijke toestemming van cliënten, behoudens wettelijke verplichtingen daartoe, geen inzage in het dossier aan anderen dan de bij de zorgverlening betrokken zorgverleners of hun vervangers. Voor wat betreft de opmerkingen die in het ECD van de cliënt zijn opgenomen waarvan de cliënt de relevantie niet inziet, heeft de zorgaanbieder aangegeven dat de betreffende opmerkingen interne afspraken omtrent de cliënt betreffen opdat men eenduidig richting de cliënt zou kunnen reageren op bepaalde vragen van zijn kant.
3. De zorgaanbieder is primair van mening dat de cliënt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover de klachtonderdelen zien op de zorgovereenkomst (wijkverpleging) van de ouders van de cliënt, omdat de ouders hebben aangegeven dat de cliënt hen bij het indienen van klachten niet vertegenwoordigt. Subsidiair, voor zover de cliënt ontvankelijk is in de genoemde klachtonderdelen, stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat de stelling van de cliënt dat sprake is van intimidatie door de wijkverpleging ongefundeerd is. De zorgaanbieder herkent dit signaal niet en heeft geen klachten over welke vorm van intimidatie dan ook ontvangen. De uitlatingen van de cliënt worden als discriminerend opgevat en dat wordt door de zorgaanbieder ten zeerste afgekeurd.
5. Ook de stelling van de cliënt dat stagiaires onrechtmatig worden ingezet, acht de zorgaanbieder ongefundeerd. Stagiaires worden op basis van een stageovereenkomst volgens de geldende wet- en regelgeving ingezet. Dat zij als volwaardig verpleegkundige zouden worden ingezet, zoals de cliënt beweert, is niet aan de orde.
6. De zorgaanbieder heeft geen signalen ontvangen dat de werkwijze van de verpleegkundigen te wensen zou overlaten. De zorgaanbieder staat voor de professionaliteit van haar medewerkers en staat ervoor in dat volgens de geldende voorschriften en bestaande verantwoordelijkheden wordt gewerkt.
7. en 8. de stellingen van de cliënt dat de verpleegkundigen onbetrouwbaar zijn en onterechte beschuldigingen uiten, worden door de zorgaanbieder niet herkend en als ongefundeerd van de hand gewezen.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat, als de cliënt al schade zou hebben geleden, die schade het rechtstreeks gevolg is van zijn eigen handelen. De zorgaanbieder acht zich aldus niet aansprakelijk voor eventueel door de cliënt geleden schade.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie (puntsgewijs) het volgende.
1.
Het klachtonderdeel met betrekking tot het weigeren van zorg ziet op de weigering door de zorgaanbieder om een (nieuwe) overeenkomst voor wijkverpleging met de cliënt te sluiten. Naar het oordeel van de commissie staat het de zorgaanbieder in beginsel vrij om al dan niet een zorgovereenkomst met de cliënt te sluiten, hij is niet verplicht in te gaan op de hulpvraag van de cliënt. Hierbij is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de zorgaanbieder de enige zorgaanbieder in de regio was. Ook overigens heeft de cliënt onvoldoende onderbouwd dat de zorgaanbieder niet in redelijkheid heeft mogen besluiten om geen zorgovereenkomst met hem aan te gaan.
Voor zover de cliënt heeft bedoeld te stellen dat hij een mondelinge overeenkomst met
[naam] had, die door de zorgaanbieder nagekomen had moeten worden, overweegt de commissie dat uit het dossier niet is gebleken van aanbod en aanvaarding waardoor een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. De stelling van de cliënt is daarmee naar het oordeel van de commissie onvoldoende onderbouwd en dient ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op de beëindiging van de overeenkomst van de thuisbegeleiding geldt het volgende.
Een overeenkomst inzake een geneeskundige behandeling mag alleen worden opgezegd als sprake is van een gewichtige reden in de zin van artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De hoofdvraag in het onderhavige geschil luidt dan ook of er voor de zorgaanbieder een gewichtige reden bestond om de zorgovereenkomst met de cliënt op te zeggen. Wat een gewichtige reden voor opzegging is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Wanneer de zorgontvanger in hoge mate afhankelijk is van de geboden zorg, dienen hoge eisen te worden gesteld aan het bestaan van een gewichtige reden. Deze eisen hebben niet alleen betrekking op de inhoud van de gewichtige reden, maar ook op de procedure die is gevolgd voordat op grond van een gewichtige reden is opgezegd. Indien de gewichtige reden (mede) gelegen is in het gedrag van de zorgontvanger, mag van de zorgaanbieder in beginsel verwacht worden dat hij, alvorens tot opzegging over te gaan, (1.) de zorgontvanger concreet gewezen heeft op diens ongewenste gedrag, (2.) op wijziging van dat gedrag heeft aangedrongen, (3.) de zorgontvanger ook de gelegenheid heeft geboden diens gedrag te wijzigen en (4.) ook heeft aangegeven dat indien dat niet gebeurt de overeenkomst zal worden opgezegd.
Uit het onderhavige dossier kan worden afgeleid dat de cliënt mentaal afhankelijk is van zijn persoonlijk begeleidster, [naam], en dat hij kampt met een sociale angststoornis. Dit maakt dat aan het bestaan van een gewichtige reden extra eisen moeten worden gesteld.
Volgens de zorgaanbieder is de relatie met de cliënt onherstelbaar beschadigd vanwege ontoelaatbaar gedrag. De zorgaanbieder heeft daartoe aangevoerd dat de cliënt een grote stroom negatieve berichten online heeft geplaatst en intimiderende en bedreigende e-mails en sms-berichten naar medewerkers heeft gestuurd. In deze berichten heeft de cliënt onder meer geschreven:
– “[naam], u heeft 24 uur de tijd om uw voornemen terug te trekken, zo niet dan zal ik de certificerende instelling, zorgverzekeraar en media informeren over uw voornemen! Er komt geen gesprek en u doet precies wat ik van u vraag. (..) Let the game begin!”;
– “Ik adviseer u ook om begin 2018 geen verlof te nemen. Er staan u leuke zittingen te wachten bij de Klachten- en Geschillencommissies waar ik enorm naar uitkijk. Klachten en geschillen zijn voor mij een spel. Speelt u mee?”;
– “(..) Ik kijk voortdurend over jullie schouders mee en ga ervoor zorgen dat deze cliënten vanaf heden de best mogelijke zorg van jullie gaan ontvangen. (..) Vanaf nu volgen jullie dus nauwgezet alle regels, protocollen en afspraken en zijn jullie uiterst attent en vriendelijk naar alle cliënten! Ik wens jullie heel veel succes!”;
– “(..) Aan de periode van [naam] komt weldra een einde. (..) Als de zorgweigering van kracht blijft, gaat het feest pas echt beginnen(..) Ik speel het spel keihard! Na een zorgweigering heb ik immers niets meer te verliezen, hoef ik me niet aan de Zorggroep regels te houden en dat maakt me sterker en machtiger dan [naam] en dan wie dan ook. Ik ben net cum laude afgestudeerd met rechten, dus [naam], kom maar op! Eens kijken wie de langste adem heeft!”;
– “Stuiptrekkingen van een instelling die in crisis verkeert!”;
– “Laat ze maar lekker zweten en in onrust!”;
– “Hoi [naam], misschien kun je beter zelf ontslag nemen?”;
– “DE ZORGGROEP HEEFT NOG EXACT 45 MINUTEN EN DAN KRIJGT DNV EEN HELE REEKS KLACHTEN WAARMEE UW TEAM ONDER VERSCHERPT TOEZICHT KOMEN TE STAAN WAARONDER UW MAIL. The clock is ticking! Ik raad u aan alvast een nieuwe baan te gaan zoeken! Ik heb er heel veel zin in! U ook?!”;
– “Geachte Raad van Bestuur, Bespeur ik angst in uw brief?! Terecht hoor, dat zou ik in uw plaats ook hebben. (..) Ik heb u precies waar ik u hebben wil en u heeft het niet eens door! Ik krijg bijna medelijden met u!”.
Dit gedrag is uiteindelijk ten grondslag gelegd aan de beëindiging van de overeenkomst.
De commissie stelt voorop dat ook in haar visie deze uitlatingen zeer onbetamelijk en schofferend zijn, en dat de cliënt hiermee buiten de grenzen van het toelaatbare treedt, zodat het alleszins begrijpelijk is dat de zorgaanbieder dit gedrag als onacceptabel heeft geoordeeld en dat de zorgrelatie hierdoor onder zware druk is komen te staan. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij zich correct opstelt jegens de medewerkers van de zorgaanbieder.
De vraag is echter of dit onbetamelijke gedrag ook van dien aard is dat sprake is van een gewichtige reden om de zorgovereenkomst met de cliënt op te zeggen. Daarbij is van belang dat de berichten die de cliënt heeft gestuurd, dan wel online heeft geplaatst, uitsluitend lijken te zien op de zorg die aan zijn ouders werd verleend en niet op de thuisbegeleiding die de cliënt zelf ontving en waarover hij kennelijk wel erg tevreden was.
Ook door de zorgaanbieder is gesteld noch gebleken dat er problemen waren in de (uitvoering van de) zorgovereenkomst tussen de cliënt en de zorgaanbieder. De zorgaanbieder verwijst juist naar het feit dat er op enig moment is besloten om beveiliging met de wijkverpleging mee te sturen naar de ouders van de cliënt omdat de wijkverpleging bang was dat de cliënt ook aanwezig zou zijn. Volgens de zorgaanbieder was er sprake van constante bedreigingen en intimidaties waardoor de situatie voor de medewerkers van de zorgaanbieder volstrekt onwerkbaar was geworden.
De vraag die dan beantwoord moet worden is of de gedragingen van de cliënt die zich richten op een ander onderdeel van de zorgaanbieder, te weten de zorg aan zijn ouders door de wijkverpleging, dan het onderdeel dat verantwoordelijk is voor de zorg aan de cliënt zelf, te weten de thuisbegeleiding, de opzegging van de thuisbegeleiding rechtvaardigen. Die vraag beantwoordt de commissie ontkennend. Niet is gesteld of gebleken dat er sprake is of was van een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie tussen de cliënt en zijn thuisbegeleidster [naam] of dat de cliënt zich schofferend tegenover haar zou hebben uitgelaten. Voorts is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder onvoldoende heeft onderbouwd dat en waarom medewerkers zich zodanig bedreigd voelden dat er beveiliging mee moest naar de ouders van de cliënt en dat er bij de politie aangifte dan wel melding van het gedrag van de cliënt is gedaan.
Zo bevindt zich geen enkele verklaring van een medewerker in het dossier, noch de meldingen, dan wel aangiften bij de politie. Gelet hierop is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een gewichtige reden om de zorgovereenkomst met de cliënt te beëindigen.
De commissie hecht er aan te vermelden dat bij de beoordeling of de zorgaanbieder de zorgovereenkomst heeft mogen opzeggen, zoals gezegd niet alleen dient te worden gekeken naar de inhoud van de gewichtige reden, maar ook naar de gevolgde procedure bij de beëindiging van de zorgovereenkomst.
Zoals hiervoor reeds is verwoord, geldt ten aanzien van de gevolgde procedure dat de zorgaanbieder: – de cliënt concreet op zijn ongewenste gedrag moet hebben gewezen;
– erop heeft aangedrongen dat de cliënt zijn gedrag zou aanpassen;
– de cliënt de gelegenheid heeft geboden zijn gedrag aan te passen en
– de cliënt heeft gewaarschuwd voor de gevolgen – te weten beëindiging van de overeenkomst – indien hij zijn gedrag niet verandert.
De cliënt is in september 2017 schriftelijk op zijn gedrag aangesproken, waarbij is aangegeven dat de berichtgeving die de cliënt online heeft geplaatst niet acceptabel is, aldus de zorgaanbieder. De klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder heeft de cliënt vervolgens actief benaderd om te vragen of er klachten zijn, waarop de cliënt heeft gereageerd geen aanleiding voor een gesprek te zien. De zorgaanbieder heeft daarna niet meer gereageerd op de negatieve e-mailberichten van de cliënt, welke berichten op enig moment ophielden. In december 2017 nam de hoeveelheid berichten weer toe, ook via e-mail, Whatsapp en sms, nadat de cliënt inzage had gekregen in het ECD. Eind december 2017 heeft de zorgaanbieder aan de cliënt kenbaar gemaakt de berichten als klacht in behandeling te nemen. Op meerdere uitnodigingen van de zorgaanbieder is de cliënt niet, dan wel onder het stellen van voorwaarden, ingegaan, zodat er geen gesprek tussen de zorgaanbieder en de cliënt heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de zorgaanbieder per brief van 16 januari 2018 aangekondigd de zorgovereenkomst per direct te zullen beëindigen, hetgeen per 7 maart 2018 is geëffectueerd.
Hiermee heeft de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie nagelaten de cliënt voldoende te wijzen op het feit dat zijn gedrag niet werd getolereerd en evenmin voldoende concreet aangegeven waaruit dat gedrag bestond. Voorts heeft de zorgaanbieder nagelaten de cliënt te waarschuwen dat de zorgovereenkomst van cliënt inzake zijn thuisbegeleiding zou worden opgezegd indien hij zijn gedrag niet zou aanpassen.
Volgens de zorgaanbieder heeft hij de cliënt gewaarschuwd, maar hiervan is de commissie niet gebleken en de cliënt geeft aan deze waarschuwing niet te hebben ontvangen. Dat de zorgaanbieder, zoals hij zelf aangeeft, bewust geen inhoudelijke reactie per brief aan de cliënt heeft gestuurd omdat dit niet het geschikte medium zou zijn om de cliënt echt duidelijk te maken dat zijn gedrag niet (veel) langer zou worden getolereerd, komt voor rekening en risico van de zorgaanbieder.
De commissie is evenwel met de zorgaanbieder van oordeel dat zij voldoende heeft gedaan om te trachten een persoonlijk gesprek met de cliënt te voeren, en dat het aan de cliënt te wijten is dat een dergelijk gesprek niet heeft plaatsgevonden. Een dergelijke gang van zaken ontslaat de zorgaanbieder echter niet van de verplichting om de informatie dan op andere wijze, zoals per brief of email, aan de cliënt kenbaar te maken.
Naar het oordeel van de commissie is hiermee niet voldaan aan de vereisten die bij de te volgen procedure in acht moeten worden genomen en is de zorgaanbieder te snel overgegaan tot beëindiging van de overeenkomst. Dit klachtonderdeel dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Het voorgaande laat evenwel onverlet, en de commissie hecht eraan dit hier nogmaals te vermelden, dat de uitlatingen die de cliënt heeft gedaan als onbetamelijk en schofferend zijn aan te merken en dat van de cliënt mag worden verwacht dat hij zich correct opstelt jegens de medewerkers van de zorgaanbieder.
2.
De stelling van de cliënt dat niet alleen de rechtstreeks betrokkenen, maar iedereen toegang lijkt te hebben tot het ECD van de cliënt, wordt door de zorgaanbieder betwist, waarbij verwezen wordt naar de van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden. Gelet op deze betwisting is het standpunt van de cliënt naar het oordeel van de commissie onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier is niet gebleken dat ook anderen dan de rechtstreeks betrokkenen toegang tot het ECD zouden hebben. Voorts is de commissie met de zorgaanbieder van oordeel dat het vermelden in het ECD van interne afspraken omtrent de cliënt geen onrechtmatig gebruik van het ECD oplevert. Althans, zonder nadere uitleg die ontbreekt, valt hier de onrechtmatigheid niet van in te zien.
Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
3.
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is het de commissie onvoldoende duidelijk geworden wanneer de cliënt klaagt over zijn eigen situatie en wanneer over de situatie van zijn ouders dan wel van andere, niet nader aangeduide, personen. Voor zover de cliënt klaagt over de zorgovereenkomst met betrekking tot de wijkverpleging, neemt de commissie aan dat hij klaagt over de situatie van zijn ouders, aangezien zij, in tegenstelling tot de cliënt zelf, zorg van de wijkverpleegkundigen ontvangen.
De zorgaanbieder heeft zich in zijn verweerschrift d.d. 9 april 2018 (primair) op het standpunt gesteld dat de cliënt niet-ontvankelijk verklaard dient te worden voor zover de klachtonderdelen zien op de zorgverlening aan zijn ouders, omdat de cliënt niet gemachtigd is om namens zijn ouders een klacht in te dienen.
De commissie overweegt hieromtrent het volgende. Het door de cliënt ingediende klachtenformulier is op 21 februari 2018 door de Geschillencommissie ontvangen. Nadat de zorgaanbieder in zijn verweerschrift voornoemd standpunt heeft ingenomen, heeft de cliënt een schriftelijke machtiging overgelegd, die op 12 april 2018 is opgemaakt en door de cliënt en zijn ouders is ondertekend. De commissie ziet niet in hoe deze machtiging zou kunnen ondervangen dat de cliënt het klachtenformulier en de overige correspondentie die hij vóór 12 april 2018 heeft ingediend, mede namens zijn ouders zou hebben ingediend.
Bovendien geldt dat als de commissie al zou aannemen dat de cliënt ten tijde van het indienen van het klachtenformulier bij de Geschillencommissie reeds gemachtigd was door zijn ouders, het voor het ontvankelijkheidsvraagstuk een vereiste is dat de zorgaanbieder eerst zelf de mogelijkheid krijgt om inhoudelijk op de klacht te reageren. Nu de zorgaanbieder gemotiveerd heeft betwist dat de ouders hun zoon hebben gemachtigd om namens hen een klacht in te dienen en de klachtencommissie van de zorgaanbieder zich gelet hierop niet inhoudelijk over dit klachtonderdeel heeft uitgelaten, dient de cliënt in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. tot en met 7 en (ten dele) 8.
Hetgeen hiervoor onder 3. met betrekking tot de ontvankelijkheid is overwogen, geldt tevens voor de onder 4. tot en met 7. genoemde klachtonderdelen, alsmede voor het onder 8. genoemde klachtonderdeel voor zover dit ziet op de onterechte beschuldigingen die door de verpleegkundigen naar de ouders van de cliënt zouden zijn geuit. De cliënt dient daarom in zijn klacht ten aanzien van deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.
Voor zover het onder 8. genoemde klachtonderdeel ziet op de onterechte beschuldigingen die door de verpleegkundigen naar de cliënt zelf zouden zijn geuit, is het de commissie niet duidelijk geworden op welke beschuldigingen de cliënt doelt. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de commissie onvoldoende concreet, noch is het onderbouwd en het onderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.
Ten slotte is de commissie van oordeel dat de door de cliënt gevorderde schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat de cliënt onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het handelen van de zorgaanbieder schade zou hebben geleden en hij bovendien niet nader heeft geconcretiseerd waaruit die schade zou bestaan.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart klachtonderdeel 1. gegrond (voor zover dit ziet op de beëindiging van de
zorgovereenkomst ten aanzien van de thuisbegeleiding);
– verklaart de klachtonderdelen 1. (voor zover dit ziet op het weigeren van zorg
wijkverpleging), 2. en 8. (voor zover deze ziet op de beschuldigingen van de cliënt) ongegrond;
– verklaart de cliënt in zijn klacht ten aanzien van de overige klachtonderdelen niet-ontvankelijk;
– wijst de vordering tot schadevergoeding af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
€ 52,50 dient te vergoeden aan de cliënt ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist op 9 juli 2018 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg.