Er is niet te weinig uren kraamzorg verleend. Het (veel) later dan verwacht starten van de kraamzorg gedurende de eerste en tweede dag van kraamzorg heeft noch de gezondheid van de baby, noch het psychisch welzijn van de echtgenote in gevaar gebracht. Wel is klager onvoldoende geïnformeerd over de gevolgen van de te verwachten drukke zomerperiode, maar een nadeel is daarvan niet ondervonden

  • Home >>
  • Verpleging Verzorging en Geboortezorg >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Geboortezorg    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 119261

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klager], wonende te [plaats], en Kraamzorg Mama en Baby B.V., gevestigd te Den Haag, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 17 december 2018 te Eindhoven. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Klager is niet ter zitting verschenen. Namens de zorgaanbieder zijn [naam] (directeur Mama i Dziecko, onderaannemer), en [naam] (teamleider zorgaanbieder) ter zitting verschenen.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de vraag of de zorgaanbieder aansprakelijk kan worden gehouden voor het volgens klager te laat verlenen van kraamzorg gedurende de eerste twee dagen na de geboorte van de baby van klager en het gedurende de eerste dag na de geboorte verlenen van te weinig kraamzorg, waardoor de gezondheid van de baby in gevaar is gekomen en de echtgenote van klager depressief is geworden.

Standpunt van klager

Voor het standpunt van klager verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het door klager ingevulde vragenformulier d.d. 8 augustus 2018, met daarin de uitgebreide toelichting op het geschil door klager. De door klager overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klager op het volgende neer.

Volgens klager hebben zijn echtgenote en hij met de zorgaanbieder een contract gesloten betreffende het verlenen van 8 uur kraamzorg per dag. Op 12 juli 2018 is de baby (een jongen) van klager in het ziekenhuis geboren. Op 13 juli 2018 mochten moeder en baby naar huis en zijn aldaar ongeveer om 11:00 uur gearriveerd. Volgens klager heeft hij de zorgaanbieder op 12 juli en 13 juli 2018 gebeld met de mededeling dat zij vanaf 13 juli 2018 11:00 uur kraamzorg nodig hadden. Op 13 juli 2018 is er na diverse telefoontjes van klager kraamzorg verleend door de zorgaanbieder vanaf 18:30 uur gedurende drie uren, aldus klager. Elders in de stukken verklaart klager dat er eerst vanaf 19:00 uur en slechts tot 21:00 uur kraamzorg is verleend. Volgens klager heeft de kraamverzorgster die naar hen toe zou komen hem op 13 juli 2018 om 14:00 uur gebeld dat ze het niet zou redden om die dag te verschijnen. Op sterk aandringen van klager is zij om 18:30 uur of 19:00 uur alsnog verschenen.
Op 14 juli 2018 is er door de zorgaanbieder 8 uur kraamzorg verleend vanaf 10:30 uur en niet vanaf 8:00 uur, zoals volgens klager afgesproken. Vanaf 15 juli tot en met 19 juli 2018 is er naar tevredenheid van klager kraamzorg verleend.

Klager stelt dat de baby omdat hij 2,5 week te vroeg is geboren, erg klein was en dat hij op de eerste dag na de geboorte 7% lichaamsgewicht heeft verloren, hetgeen volgens klager niet meer dan 7% in vier dagen zou moeten zijn. Klager en zijn echtgenote wisten niet goed hoe ze de baby moesten voeden en omdat er op 13 juli 2018 eerst om 19:00 uur een kraamverzorgster verscheen om hen bij het voeden te ondersteunen, is de baby veel afgevallen en is volgens klager het leven en de gezondheid van de baby in gevaar gebracht. Volgens klager is zijn echtgenote door de stress van het ontbreken van kraamzorg rondom met name het voeden van de baby, depressief geraakt, hetgeen zich onder andere heeft geuit en nog uit door veel huilen, maar ook door het ‘verliezen’ van de borstvoeding. Volgens klager is zijn vrouw door de wijze van kraamzorg volledig ‘gebroken’ en zal ze starten met psychotherapie in verband met de situatie rondom de kraamzorg. Klager verzoekt voor de morele schade de hoogst mogelijke schadevergoeding van € 25.000,– toe te kennen.

Op 2 augustus 2018 heeft klager een klacht ingediend bij de zorgaanbieder. Op 6 augustus 2018 heeft de zorgaanbieder schriftelijk gereageerd. Volgens klager liegt de zorgaanbieder in de reactie op de klacht, onder andere over de redenen waarom er geen of niet tijdig kraamzorg zou zijn verleend. De zorgaanbieder stelt onder andere dat klager papieren heeft ondertekend waarin hij heeft verklaard dat er gedurende de eerste dag 3 uur kraamzorg is ontvangen. Klager heeft gereageerd door te stellen dat hij in shock was op het moment van ondertekening van de papieren. Volgens klager heeft de zorgaanbieder nooit excuses aangeboden. De zorgaanbieder heeft een tegoedbon van € 50,– aangeboden voor de vertraging op de eerste 2 dagen van de kraamzorg, maar klager is hier niet op ingegaan. Op het standpunt van de zorgaanbieder wordt hierna verder ingegaan.

Klager verzoekt de commissie de klacht gegrond te verklaren en de zorginstelling te veroordelen tot schadevergoeding ten bedrage van € 25.000,–.

Standpunt van de zorgaanbieder

Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit de reactie d.d. 6 augustus 2018 op de bij de zorgaanbieder ingediende klacht, het verweerschrift van onbekende datum en de verklaringen ter zitting van 17 december 2018, blijkt, luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

De zorgaanbieder biedt op de eerste dag van kraamzorg normaal gesproken 3 uur zorg, hetgeen ‘opstart’ wordt genoemd. De zorgaanbieder heeft opgemerkt dat klager betreffende die eerste dag papieren heeft ondertekend, waarin is vermeld dat er van 18:00 uur tot 21:00 uur kraamzorg is verleend. Volgens de zorgaanbieder is er na de eerste dag gedurende 8 dagen tussen de 8 à 9 uur aan zorg verleend. In totaal is er 72 uur en 15 minuten kraamzorg verstrekt. De zorgaanbieder verklaart zijn best te hebben gedaan in zo’n drukke periode, te weten de zomerperiode, en het volledig aantal afgesproken uren aan kraamzorg te hebben kunnen verlenen. Volgens de zorgaanbieder zijn er diverse keren excuses aangeboden voor de vertraging die er gedurende de eerste twee dagen is opgetreden. De zorgaanbieder heeft een tegoedbon van € 50,– aan klager aangeboden voor de genoemde vertraging.

Volgens de zorgaanbieder is het niet juist dat klager is verzocht de zorgaanbieder te bellen op het moment van het verlaten van het ziekenhuis, omdat er altijd wordt afgesproken de zorgaanbieder te bellen als de baby thuis is gearriveerd. Volgens de zorgaanbieder is het ook niet juist dat de kraamverzorgende op 13 juli 2018 heeft gebeld met klager met de mededeling dat er geen kraamverzorgende zou verschijnen die dag. De kraamverzorgende zou hebben medegedeeld dat zij wat later is. De verklaring van klager dat hij voor de eerste dag 8 uur zorg heeft aangevraagd, is volgens de zorgaanbieder evenmin juist, omdat het algemeen bekend is dat dit ‘niet zo hoeft te zijn’. Volgens de zorgaanbieder is het verplichte minimum van 3 uur kraamzorg voor de eerste dag verstrekt. Wat betreft de tweede dag van kraamzorg heeft de zorgaanbieder verklaard dat de kraamverzorgster zich ziek heeft gemeld en dat er een andere kraamverzorgster moest worden gestuurd, hetgeen telefonisch met klager zou zijn besproken. De kraamverzorgster was voor 11:00 uur aanwezig.

Ten aanzien van het gewichtsverlies van de baby heeft de zorgaanbieder verklaard dat dit verlies niet bovenmatig was. Baby’s vallen de eerste dagen na de geboorte af. De baby van klager is vanaf de derde dag na de geboorte aangekomen. Er is in overleg met de verloskundige bijgevoed. Er is geen klacht van de verloskundige ontvangen. Aangezien de echtgenote van klager na de bevalling emotioneel is geworden, problemen heeft gekregen met voeden en er sprake was van een taalbarrière, had zij extra uren kraamzorg nodig, waarvoor de verloskundige een indicatie heeft gegeven en welke uren ook zijn ontvangen. Er is in totaal 72,25 uur aan zorg geleverd in een zeer drukke periode, aldus de zorgaanbieder.

Volgens de zorgaanbieder worden er tijdens het intakegesprek papieren, waaronder een landelijk indicatieformulier, ondertekend door onder andere de zorgafnemer, waarin is aangevinkt welke zorg er wordt afgenomen. Klager en zijn echtgenote hebben gekozen voor ‘volle zorg’, hetgeen in het geval van klager en zijn echtgenote 49 uren aan kraamzorg betrof. In verband met de indicatie voor meer uren zijn er meer uren kraamzorg verleend.

De zorgaanbieder heeft verklaard dat de baby niet wordt ontslagen uit het ziekenhuis als de situatie van de baby niet stabiel is. Als de baby niet stabiel zou zijn geweest, had het ziekenhuis dit moeten doorgeven aan de verloskundige of aan de zorgaanbieder. Dit is niet gebeurd. Als dit wel was gebeurd, was het gezin aangemeld als ‘spoedklant’ en was er eerder iemand naartoe gestuurd. Daarvan was echter geen sprake.

De zorgaanbieder heeft verklaard dat aan het begin van 2018 reeds duidelijk was dat het een heel drukke zomer zou worden qua geboorten. Er is onder andere een brief gestuurd naar de verzekeringsmaatschappijen om hierop te wijzen. De verloskundige had dit aan klager en zijn echtgenote moeten laten weten. Volgens de zorgaanbieder is dit bij de intake van klager en zijn echtgenote aangekaart. De zorgaanbieder heeft verklaard dat de kraamverzorgster de eerste dag aan klager heeft laten weten er om ongeveer 14:00 uur te kunnen zijn. Echter is er iets niet goed gegaan in het gezin waar de kraamverzorgster tot 14:00 uur werkzaam was en mocht die kraamverzorgster daardoor niet uit dat gezin vertrekken.

Volgens de zorgaanbieder heeft er, omdat klager en zijn echtgenote de Nederlandse taal niet machtig zijn, vervolgens een Poolse medewerkster met klager gebeld om hem de situatie uit te leggen en hem gerust te stellen. Vervolgens is er een kraamverzorgster uit Rotterdam opgeroepen, die om 19:00 uur is verschenen. Volgens de zorgaanbieder hebben veel gezinnen de eerste dag na de bevalling ‘slechts’ de minimale 3 uur kraamzorg ontvangen. De zorgaanbieder heeft verklaard dat als het niet zo’n drukke periode was geweest, het gezin van klager eerder kraamzorg had ontvangen, maar dat dit nu niet mogelijk was. Volgens de zorgaanbieder wisten de verloskundigen, verzekeringsmaatschappijen en klanten dat er in de zomer van 2018 niet binnen twee uur zorg zou kunnen worden geboden.
Ten aanzien van een bij de door klager bij de stukken gevoegd pamflet waarop onder andere is vermeld dat er bij een ziekenhuisbevalling binnen twee uur na thuiskomst voor een kraamverzorgende wordt gezorgd en de tekst die op de website van de zorgaanbieder is vermeld betreffende het bieden van een zorggarantie, in die zin dat de cliënt onder alle omstandigheden op kraamzorg kan rekenen, ook in de vakantieperiode of tijdens een onverwachte geboortepiek heeft de zorgaanbieder verklaard dat het in de zomer van 2018 ging om een uitzonderlijke situatie waarover alle partijen waren geïnformeerd. 

De zorgaanbieder is van mening dat de klacht van klager niet gegrond is en verzoekt de commissie het door klager verlangde af te wijzen.

Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de klacht overweegt de commissie als volgt.

De commissie concludeert, hoewel dit slechts in beperkte mate door stukken is onderbouwd, dat de zorgaanbieder en klager een overeenkomst tot het verlenen van kraamzorg door de zorgaanbieder aan klager hebben gesloten. De commissie is van oordeel dat deze overeenkomst moet worden aangemerkt als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Klager heeft de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld voor door hem gestelde door zijn gezin geleden immateriële (morele) schade doordat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie heeft de klacht in drie onderdelen onderverdeeld, te weten:
1. er is gedurende de eerste dag van de kraamzorg te weinig uren kraamzorg verleend en daardoor is er in totaal te weinig kraamzorg verleend;
2. gedurende de eerste twee dagen van de kraamzorg is er te laat kraamzorg verleend;
3. klager is niet voldoende geïnformeerd over de (mogelijke) gevolgen van de drukke zomer qua geboorten van 2018 voor de kraamzorg.

De commissie concludeert dat er de eerste dag na de geboorte van de baby van klager, gedurende drie uren kraamzorg is verleend. De commissie moet daarbij uitgaan van de door klager ondertekende stukken waarin is vermeld dat er gedurende drie uren kraamzorg is verleend. Bewijs van de stelling van klager dat er minder dan drie uren kraamzorg is verleend en dat hij de papieren in shock heeft ondertekend, is door klager niet geleverd. Ook heeft klager naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk gemaakt dat met de zorgaanbieder is afgesproken dat er de eerste dag acht uur kraamzorg zou worden verleend. De commissie concludeert dat er de tweede dag acht uur kraamzorg is verleend, hetgeen ook niet is weersproken door klager.
Op grond van vorenstaande concludeert de commissie dat de zorgaanbieder het afgesproken en later extra geïndiceerd aantal uren kraamzorg heeft geleverd. De commissie acht dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.

Wat betreft het klachtonderdeel, inhoudende dat doordat de kraamzorg op de eerste dag van kraamzorg in plaats van twee uren na de thuiskomst eerst (ruim) vijf uren na thuiskomst op gang is gekomen en het klachtonderdeel dat op de tweede dag de kraamzorg eerst is gestart om 11:00 uur
’s ochtends in plaats van 8:00 uur ’s ochtends, overweegt de commissie dat moet worden vastgesteld of er daardoor sprake is van een toerekenbare tekortkoming door de zorgaanbieder en of klager daarvan nadeel heeft ondervonden. Volgens klager heeft het nadeel  zich verwezenlijkt in ‘nadeel’ voor de gezondheid van de baby en van zijn echtgenote. De commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat met de zorgaanbieder (schriftelijk) is overeenkomen dat er binnen twee uur een kraamverzorgende aanwezig zou zijn en dat de kraamverzorgende op de dagen erna om
8:00 uur zou starten met haar werkzaamheden en is van oordeel dat er in zoverre geen sprake is van een tekortkoming. Op de verwachtingen die dienaangaande wel zijn gewekt, zal hierna worden teruggekomen.

Ten aanzien van de vraag of de zorgplicht door het later dan verwacht beginnen met kraamzorg is geschonden en er sprake is van een tekortkoming door de zorgaanbieder overweegt de commissie als volgt. De commissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de gezondheid en het leven van de baby tijdens de kraamzorgperiode in gevaar zijn geweest en evenmin dat de psychische problematiek van de echtgenote van klager het gevolg is van de gestelde te laat plaatsvindende zorg. De commissie wijst daarbij onder andere op een zich onder de overgelegde stukken bevindende ‘temperatuurlijst baby’, op welke lijst ook het gewicht van de baby is bijgehouden. Uit de lijst blijkt dat het gewicht van de baby vanaf 14 juli 2018 weer is toegenomen en dat het gewicht zich op 18 juli 2018 opnieuw op het geboortegewicht bevond. Voorts is niet gebleken dat de hulp van de verloskundige is ingeschakeld in verband met de gezondheid van de baby of dat er sprake is geweest van een dreigende ziekenhuisopname tijdens de periode van kraamzorg. Betreffende de psychische problematiek van de echtgenote van klager is geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt van een verband tussen de kraamzorg en de problematiek en dit verband valt naar het oordeel van de commissie ook niet op grond van andere wel overgelegde stukken te leggen. De commissie is van oordeel dat er wat betreft het (veel) later dan verwacht starten van de kraamzorg gedurende de eerste en tweede dag van kraamzorg geen sprake is van een tekortkoming van de zorgaanbieder en acht de klacht wat betreft dit onderdeel ongegrond.

Ten aanzien van de informatievoorziening aan klager en zijn echtgenote betreffende de gevolgen van de te verwachten drukke zomerperiode in 2018 is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder steken heeft laten vallen. In het pamflet is immers vermeld dat er op de dag van thuiskomst binnen twee uur een kraamverzorgende thuis beschikbaar is en op de website van de zorgaanbieder wordt een zorggarantie gegeven, ook in vakantieperiodes en tijdens een geboortepiek. Ten aanzien hiervan is geen overeenkomst gesloten, maar worden wel verwachtingen gewekt.

De zorgaanbieder heeft naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk gemaakt dat klager voldoende is geïnformeerd over de gevolgen van de te verwachten drukke zomerperiode van 2018, zoals bijvoorbeeld van het feit dat het langer dan twee uren na thuiskomst kan duren voordat er een kraamverzorgende verschijnt en van het mogelijk in het algemeen niet kunnen bieden van kraamzorg gedurende reguliere tijden, zoals op de tweede dag is gebeurd. Het is onder andere niet gebleken dat de zorgaanbieder klager hierover op schrift heeft geïnformeerd, hetgeen naar het oordeel van de commissie wel op de weg van de zorgaanbieder had gelegen. Voor zover klager zich heeft willen beroepen op gebrekkige informatievoorziening is dit onderdeel van de klacht gegrond.

Beoordeeld moet worden of het tekortschieten in de informatievoorziening toerekenbaar is aan de zorgaanbieder en of klager erdoor nadeel heeft ondervonden. De commissie is van oordeel dat het tekortschieten in de informatievoorziening de zorgaanbieder kan worden toegerekend. Echter, zoals hiervoor reeds overwogen, is er geen (met de kraamzorg verband houdend) nadeel aannemelijk gemaakt. Dit verband kan naar het oordeel van de commissie ook niet worden vastgesteld tussen gebrekkig informeren over de kraamzorg in de specifieke periode van de zomer van 2018, nu het om het zelfde nadeel gaat, te weten schade (ten gevolge van de kraamzorg) voor de gezondheid van de baby en de echtgenote van klager, welke schade niet aannemelijk is geworden.

Vordering tot schadevergoeding
Klager verzoekt de commissie de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van de immateriële schade ad € 25.000,–.

Voor aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. De commissie overweegt dat er sprake is van toerekenbaar tekortschieten door de zorgaanbieder in de informatievoorziening in de gevolgen voor de kraamzorg in de drukke periode van de zomer van 2018. Nu er echter geen nadeel is vastgesteld, is er ook geen recht op schadevergoeding en zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade worden afgewezen.

De commissie geeft de zorgaanbieder, ondanks dat er geen sprake is van nadeel, in overweging het aanbod van de tegoedbon van € 50,– gestand te blijven doen.

Ten overvloede overweegt de commissie dat indien er wel nadeel zou zijn vastgesteld, artikel 6:106 BW, waarin de gronden van het toekennen van immateriële schadevergoeding worden genoemd, aan toekenning ervan in de weg zou hebben gestaan. Immers is geen van de drie in lid 1 van artikel 6:106 BW genoemde gevallen van toepassing.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat het onderdeel van de klacht wat betreft de informatievoorziening gegrond is, dat de klacht wat betreft de andere onderdelen ongegrond is en dat de vordering moet worden afgewezen. Dientengevolge is de commissie van oordeel dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht van klager wat betreft de onderdelen 1 en 2 ongegrond;

De commissie verklaart de klacht betreffende onderdeel 3 gegrond;

Bepaalt dat de zorgaanbieder, nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;

De commissie wijst de vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg bestaande uit
de heer mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs en de heer mr. P.C. de Klerk, leden, op 17 december 2018 waarbij de heer mr. S. van Arkel als plaatsvervangend secretaris fungeerde.