Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
121511
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Er was geen aanleiding om de zoon van klagers in zijn vrijheden te beperken. Er is ook meerdere malen getoetst of er bij de zoon sprake was van een suïcidale dreiging, maar die bleek telkens niet aanwezig te zijn. De psychiater is niet tekortgeschoten.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klager] en [klager], wonende te [woonplaats], in hun hoedanigheid van nabestaanden van hun op 25 juli 2017 overleden zoon [naam], en Stichting Vincent van Gogh, gevestigd te Venray, (verder te noemen: de zorgaanbieder), gemachtigde: [naam], advocaat te Nijmegen.
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 april 2019 te Eindhoven.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
– klagers,
– de zorgaanbieder, vertegenwoordigd door [naam], psychiater, bijgestaan door de [naam], advocaat te Nijmegen.
Onderwerp van het geschil
Klagers beklagen zich over het handelen van een aan de zorgaanbieder verbonden en bij de behandeling van de zoon betrokken psychiater (verder te noemen: de psychiater), welk handelen volgens de klagers tot de dood van de zoon heeft geleid.
Standpunt van klagers
Voor het standpunt van klagers verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
1. De psychiater heeft keer op keer zijn eigen verantwoordelijkheid naast zich neergelegd.
2. De psychiater heeft zich niet aan het behandelplan van de zoon gehouden.
3. De psychiater heeft de suïcidedreiging van de zoon, alle waarschuwingen van klagers over de op handen zijnde suïcide van de zoon, van de medepatiënten op de afdeling waar de zoon verbleef en van zijn collega’s op die afdeling genegeerd.
4. De psychiater heeft geen nieuwe zorgplek voor de zoon gezocht toen bleek dat de zoon niet meer terug mocht naar de afdeling begeleid kamer wonen.
5. De psychiater heeft de inbewaringstelling genegeerd en de zoon al vijf dagen na diens opname bij de zorgaanbieder vrije uitgang zonder begeleiding verleend.
6. De psychiater heeft niet goed ingeschat of de zoon met vrije uitgang kon omgaan. De psychiater heeft die inschatting slechts gebaseerd op de goede afspraken die hij met de zoon heeft kunnen maken.
De klagers verlangen van de zorgaanbieder een vergoeding van de door hen gemaakte en gespecificeerde onkosten tot een totaalbedrag van € 2.918,70. Daarnaast verlangen zij een door de commissie te bepalen vergoeding van de door hen geleden affectieschade (kort gezegd: schade die men lijdt door verdriet om het leed of het overlijden van een naaste).
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
1. De psychiater heeft de verantwoordelijkheid nooit naast zich neergelegd. Hij heeft een behandelplan opgesteld, de toestand van de zoon gedurende de opname nauwlettend gevolgd en laten volgen en hij heeft die toestand ook geregeld met alle betrokken zorgverleners besproken. Een psychiater baseert zijn beslissingen deels op eigen waarnemingen en deels op de waarnemingen van anderen van het zorgteam. Ook waarnemingen van anderen, zoals familieleden, kunnen relevant zijn. In dit geval bestond er kennelijk een discrepantie tussen de e-mails die de zoon naar zijn ouders heeft gestuurd en het gedrag dat de zoon in dezelfde periode liet zien op de afdeling waar hij verbleef. Dat gedrag gaf geen enkele aanleiding om de zoon tegen zijn wil in de instelling te laten verblijven of om dwangbehandeling toe te passen. Niet gesteld kan worden dat de psychiater zijn verantwoordelijkheden niet genomen zou hebben.
2. De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft geoordeeld dat de psychiater alle afspraken uit het behandelplan is nagekomen. Er is niets nagelaten. Het plan kwam erop neer dat de zoon zou worden ingesteld op psychofarmaca, dat er zou worden gezocht naar een geschikte opvolgende woonvorm omdat de zoon niet terug kon keren naar de afdeling Intensieve Zelfstandigheidstraining Autisme (IZA) en dat de veiligheid voor de zoon en zijn omgeving gewaarborgd zou worden. Op al deze onderdelen is gehandeld. Het medicatiebeleid droeg er mede aan bij dat het gedrag van de zoon tijdens de opnameperiode normaliseerde, dat hij ook weer normaal aanspreekbaar was en zich niet meer agressief gedroeg. Het zoeken naar een nieuwe plek voor beschermd wonen was nog in volle gang op het moment dat het ongeval van de zoon zich voordeed. De zoon gedroeg zich in die periode niet meer gevaarlijk en er werd nauwlettend geobserveerd hoe de zoon met zijn vrijheden omging.
3. De psychiater heeft de waarschuwingen van klagers, van andere patiënten op de afdeling waar de zoon verbleef en van de psychiater/ambulant begeleider van de zoon wel degelijk ter harte genomen, maar anders dan de klagers menen, was er voorafgaand aan het ongeval geen suïcidedreiging zichtbaar. Uit de aantekeningen in het medisch dossier van de zoon blijkt dat alle relevante omstandigheden en ontwikkelingen rondom de zoon voortdurend in ogenschouw werden genomen. De psychiater is gehouden zijn behandelbeleid te baseren op de toestand van het desbetreffende moment. Door verschillende waarnemers, op verschillende momenten en vanuit verschillende disciplines is geen psychotisch gedrag waargenomen. De zoon was rustig en aanspreekbaar en ging goed om met zijn vrijheden. Op het moment dat de machtiging voortgezette inbewaringstelling afliep, toonde de zoon inzicht in zijn actuele gezondheidstoestand en hij begreep dat het op dat moment beter voor hem was om zijn verblijf vrijwillig voort te zetten. Een rechterlijke machtiging is uitsluitend mogelijk als iemand niet de nodige bereidheid toont tot opname en verblijf en bovendien als gevolg van zijn psychische stoornis gevaar veroorzaakt voor zichzelf en zijn omgeving en het gevaar op geen enkele andere wijze is op te lossen dan door opname. In dit geval was er voldoende bereidheid tot opname en ontbrak bovendien zichtbaar gevaar dat een eventuele gedwongen opname had kunnen rechtvaardigen. Voor dwangbehandeling zijn de criteria nog veel zwaarder. Dwangbehandeling is slechts toegestaan voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene binnen de inrichting doet veroorzaken, wordt weggenomen. Dat gevaar veroorzaakte de zoon op dat moment niet. Hij gedroeg zich goed, was rustig, nam zijn medicatie volgens afspraak en hield zich ook aan andere afspraken. Het enkele feit dat de psychiater en de overige zorgverleners geen gevolg hebben gegeven aan de oproep van klagers om de zoon een “permanente rechterlijke machtiging” te geven was dus niet omdat zij de waarschuwingen niet serieus namen, maar vanwege het feit dat het actuele toestandsbeeld geen reden gaf tot gedwongen behandeling of gedwongen verblijf.
4. De zorgaanbieder was wel degelijk druk bezig met het zoeken naar een geschikte zorg(woon) plek voor de zoon voor de periode die zou volgen op het verblijf van de zoon bij de zorgaanbieder. Dit blijkt onder meer uit de uitgebreide aantekening van de maatschappelijk werkster.
5. De psychiater heeft de zoon vrijheden gegeven op basis van een voortdurende risicotaxatie. Op het moment dat de psychiater de zoon vrijheden verleende, was dat naar zijn oordeel professioneel verantwoord. De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft geoordeeld dat de psychiater professioneel verantwoorde beslissingen heeft genomen die voldeden aan de daaraan in de psychiatrie te stellen eisen. Niet gebleken is dat de psychiater behandelingsafspraken niet is nagekomen of zich daartoe niet voldoende heeft ingespannen. Ook is niet gebleken dat de veiligheid voor de zoon en anderen in diens omgeving niet voldoende gewaarborgd was.
6. Het feit dat de geestelijke toestand van de zoon achteraf bezien wellicht verkeerd is ingeschat, maakt niet dat die inschatting op het moment van het verlenen van de vrijheden op basis van hetgeen op dat moment bekend was, onjuist was. De klachtencommissie heeft geoordeeld dat de psychiater die inschatting op dat moment op professionele wijze en op grond van de voor hem geldende professionele standaard heeft gemaakt. Door alle zorgverleners werd nauwlettend gevolgd hoe de zoon met zijn vrijheden omging en hoe hij zich gedurende de dag gedroeg. Op basis van het enkele feit dat de zoon suïcide heeft gepleegd, kan niet worden geconcludeerd dat aan de zoon ten onrechte vrijheden zouden zijn toegekend en dat er een onjuiste risicotaxatie werd gemaakt. De zorgaanbieder heeft naar aanleiding van het voorval met de zoon een calamiteitenonderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat er zorgvuldig is gehandeld en dat er geen sprake was van een calamiteit in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
De zorgaanbieder noch zijn medewerkers hebben nalatig gehandeld bij de zorgverlening aan de zoon. Er is dan ook niet toerekenbaar onrechtmatig gehandeld zodat er voor toekenning van de door klagers gestelde materiële schade geen grond is. Ten aanzien van de verlangde immateriële schade merkt de zorgaanbieder op dat deze niet voor vergoeding in aanmerking kan komen, omdat deze schade affectieschade betreft, die pas vanaf 1 januari 2019 onder bepaalde voorwaarden en voor gebeurtenissen na die datum voor vergoeding in aanmerking kan komen. In dit geval gaat het om een gebeurtenis in 2017. Bovendien betwist de zorgaanbieder het causale verband en de relativiteit tussen een aantal opgevoerde schadeposten en het vermeende onrechtmatig handelen van de zorgaanbieder.
De zorgaanbieder is van mening dat de klachten van klagers ongegrond zijn en dat er geen grond is voor toewijzing van de door hen gevorderde schadevergoeding.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht het volgende overwogen.
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die de zoon en de zorgaanbieder met elkaar hadden gesloten, is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen bij deze overeenkomst daarin hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de overige bepalingen van het BW. Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener – in dit geval de psychiater – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de psychiater die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Doet de psychiater dit niet en schiet hij toerekenbaar tekort in de nakoming van de verplichting, die voor hem uit die overeenkomst voortvloeit, dan moet hij en/of de zorgaanbieder de schade die een cliënt daardoor lijdt, vergoeden (artikel 6:74 in verband met artikel 7:462 van het BW).
Voor een goed begrip van de hiervoor genoemde maatstaf is het van belang te weten dat die zorgplicht in beginsel niet wordt aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij zijn inspanning een zodanige fout heeft gemaakt, dat zijn handelen niet kan worden beschouwd als het handelen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot/hulpverlener.
De commissie dient aan de hand van genoemde maatstaf de vraag te beantwoorden of de psychiater in de gegeven omstandigheden verwijtbaar heeft gehandeld en of de suïcide van de zoon aan dat handelen is toe te rekenen. Dat handelen dient niet retrospectief – met achteraf de kennis van het fatale ongeval – beoordeeld te worden, maar naar de situatie van destijds.
De zorgaanbieder heeft de verwijten die klagers de psychiater hebben gemaakt, gemotiveerd betwist en deze betwisting gedocumenteerd met bescheiden uit het patiëntendossier van de zoon over de periode van 14 juni 2017 tot en met 12 juli 2017, toen de zoon bij de zorgaanbieder op de afdeling Volwassenen 2 te Venlo verbleef. Het betreft de rapportage van verpleegkundigen en de decursusaantekeningen van medici en de maatschappelijk werkster van de zorgaanbieder.
De hiervoor genoemde bescheiden hebben de commissie geen aanwijzingen opgeleverd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de psychiater zich bij de behandeling van de zoon onvoldoende heeft ingespannen of bij die inspanningen een fout heeft gemaakt. De commissie baseert zich daarvoor op de volgende feiten en omstandigheden. De zoon, die destijds meerderjarig was, verbleef na beëindiging van zijn inbewaringstelling op 6 juli 2017 op vrijwillige basis bij de zorgaanbieder. De toestand en het gedrag van de zoon verbeterden steeds meer, hij hield zich aan de afspraken en was coöperatief, zodat er geen aanleiding was om de zoon in zijn vrijheden te beperken. Er is meerdere malen getoetst (risicotaxaties) of er bij de zoon sprake was van een suïcidale dreiging, maar telkens bleek een dergelijke dreiging niet aanwezig te zijn. Uit deze feiten en omstandigheden komt niet het beeld naar voren dat de psychiater wat betreft het verlenen van (meer) vrijheden aan de zoon – mede in ogenschouw genomen dat de beoordeling van (de geestestoestand van) een patiënt nooit met 100% zekerheid mogelijk en altijd subjectief is – inadequaat heeft gehandeld. Hetgeen klagers aan argumenten hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de commissie onvoldoende om het tegendeel aannemelijk te achten.
Uit hetgeen in de voorgaande alinea is overwogen kan niet worden afgeleid dat de psychiater een medische beroepsfout heeft begaan. Van een toerekenbaar tekort schieten in de nakoming van zijn verplichtingen kan dan ook geen sprake zijn, hoe betreurenswaardig het overlijden van de zoon en de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden ook is. De commissie acht de klachten ongegrond.
Voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Uit het voorgaande volgt dat daarvan geen sprake is. Dit betekent dat aan klagers geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door hen verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klachten van klagers ongegrond;
- wijst het verzoek van klagers tot toekenning van materiële en immateriële schadevergoeding af.
Aldus beslist op 10 april 2019 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit: mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer L.H.M. van de Paal en mevrouw mr. M.N. Tack, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.