
Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
118973
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Stichting Zorggroep Meander, gevestigd te Veendam (verder te noemen: de zorgaanbieder)Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 26 november 2018 te Groningen. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Daarbij was de cliënt in persoon aanwezig, bijgestaan door [naam], de vriendin van cliënt, en door [naam], cliëntondersteuner van Stichting Mee. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], directeur zorg; [naam], leidinggevende thuiszorg; [naam], kwaliteitsmedewerkster; [naam], advocaat-gemachtigde en [naam], advocaat-gemachtigde.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de afbouw van de zorgverlening door de zorgaanbieder en de uiteindelijk abrupte beëindiging van de zorgverlening.
Standpunt van de cliënt
In de kern komt het standpunt van de cliënt – voor zover thans van belang – op het volgende neer.
De cliënt kreeg al jaren zorgverlening van de zorgaanbieder. De zorgverlening bestond uit het wassen en zalven van rug en oksels. Dit voorjaar heeft de cliënt zijn linker pols gebroken. Als gevolg daarvan heeft hij extra zorg gekregen van de zorgaanbieder.
Deze extra zorg bestond uit het wassen van het gezicht, het afdrogen en het aankleden. Op 9 mei 2018 heeft een hulpverlener van de zorgaanbieder in het boek waarin de hulpverleners de verrichte handelingen beschrijven aangetekend dat de cliënt zelf zijn gezicht zou moeten kunnen wassen, omdat hij ook langs de straat kan lopen. Het eerste klachtonderdeel richt zich tegen deze uitlating, die volgens de cliënt onjuist en onfatsoenlijk is. Op 15 mei 2018 is een hulpverlener van de zorgaanbieder uit zijn woning vertrokken terwijl de cliënt naakt was en zij hem heeft laten zitten. Hiertegen richt zich het tweede klachtonderdeel. Volgens de cliënt had de zorgaanbieder hem nooit op deze wijze in de steek mogen laten.
De cliënt wenst als oplossing voor het conflict dat hij in een gesprek op een goede manier afscheid kan nemen van de medewerksters van de thuiszorg met wie het contact altijd goed is geweest.
Standpunt van de zorgaanbieder
In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder – voor zover thans van belang – op het volgende neer.
De zorgaanbieder bestrijdt dat de klachten gegrond zijn. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel merkt de zorgaanbieder op dat de bejegening van de cliënt ongelukkig is geweest, door te stellen dat de cliënt zelf zijn gezicht zou moeten kunnen wassen omdat hij langs de straat kan lopen. De zorgaanbieder heeft voor deze ongelukkige bejegening excuses aangeboden. Wat er ook zij van deze bejegening, afbouw van de extra zorg die werd verleend als gevolg van de polsbreuk was als gevolg van herstel van de cliënt geïndiceerd.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel merkt de zorgaanbieder het volgende op. De cliënt heeft zich tegen verschillende medewerksters van de zorgaanbieder boos geuit, is daarbij agressief geworden en heeft verscheidene malen bedreigingen geuit aan het adres van de medewerksters. Op 15 mei 2018 heeft de op dat moment aanwezige medewerkster aan de cliënt gevraagd of hij zelf zijn gezicht wilde wassen. De cliënt is in reactie daarop heel boos geworden en heeft de medewerkster de toegang tot de woning ontzegd. De medewerkster kon dan ook niet anders dan de woning op dat moment verlaten.
Bij brief van 18 mei 2018 heeft de zorgaanbieder aan de cliënt een eindtraject aangezegd. Dit eindtraject hield in dat de zorg over een periode van vier weken zou worden afgebouwd. Als voorwaarde voor het bieden van zorg in deze vier weken is gesteld dat de cliënt de medewerksters van de zorgaanbieder respectvol diende te bejegenen en zich in ieder geval diende te onthouden van schreeuwen, dreigende taal uitslaan, het chanteren van medewerksters of de indruk wekken dat hij medewerksters bij hen thuis zou opzoeken. Op 25 mei 2018 heeft de cliënt een wijkverpleegkundige die de cliënt zorg verleende, opnieuw boos bejegend. De wijkverpleegkundige is daarop, samen met een andere aanwezige zorgkundige, weggegaan. Na overleg met een leidinggevende is door de zorgaanbieder de zorgverlening per direct gestopt. Het is niet gelukt om de zorg aan een andere zorgaanbieder over te dragen, aangezien de cliënt dit blokkeert.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel geldt ten eerste dat de bejegening, bestaande uit de opmerking dat de cliënt zelf zijn gezicht wel moest kunnen wassen, omdat hij ook langs de straat kon lopen, inderdaad – zoals de zorgaanbieder erkent – ongelukkig is geweest.
De zorgaanbieder heeft hiervoor haar excuses aangeboden en daarmee is dit punt naar het oordeel van de commissie voldoende afgedaan. Nu er excuses gegeven zijn voor deze ongelukkige bejegening, kan deze bejegening in de omstandigheden van het geval – waartoe ook is te rekenen de bejegening van medewerksters van de zorgaanbieder door de cliënt – geen aanleiding geven tot het oordeel dat de klacht wat betreft dit punt gegrond dient te worden verklaard. Los van de bejegening is namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat afbouw van de extra zorg geïndiceerd was. De extra zorg werd immers gegeven als gevolg van een polsbreuk en deze breuk was al in voldoende mate hersteld om stappen te nemen richting meer zelfredzaamheid van de cliënt. Het eerste klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel geldt het volgende. De commissie acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat er op het moment dat de medewerkster van de zorgaanbieder op 15 mei 2018 abrupt de woning heeft verlaten, sprake was van een door de medewerkster ervaren dreigende situatie. De zorgaanbieder heeft vrij uitvoerig verschillende incidenten in het verweerschrift beschreven, waarin de cliënt zich boos, agressief en dreigend heeft geuit. De dreigende houding van de cliënt is onder meer onderbouwd met meerdere anonieme schriftelijke verklaringen van verschillende medewerksters. De verklaringen zijn anoniem omdat de medewerksters zich bedreigd voelen door de cliënt. Enkele beschrijvingen worden door de cliënt op onderdelen bestreden. Hij erkent met zoveel woorden wel dat hij met stemverheffing heeft gesproken. Ter zitting werd de cliënt ook boos en emotioneel. De boosheid was voor de cliënt aanleiding om de zitting te verlaten om erger te voorkomen. De ervaring van de medewerksters kan verder niet los gezien worden van de situatie waarin zij zich bevonden: de cliënt is een grote en stevig gebouwde man, de woning van de cliënt is afgelegen en er is op zijn erf vaak geen bereik voor mobiele telefoons. Zelfs indien de beschrijving die de zorgaanbieder heeft gegeven van de verschillende incidenten op onderdelen onjuist zou zijn, acht de commissie het aannemelijk dat medewerksters zich als gevolg van de uitingen van de cliënt onveilig hebben gevoeld. Deze uitingen van de cliënt zijn grensoverschrijdend geweest, ook al kunnen zij hem mogelijk niet volledig worden toegerekend (als gevolg van een mogelijke beperking om zich te beheersen). Tegen deze achtergrond acht de commissie het aannemelijk dat de medewerkster op 15 mei 2018, hoe spijtig ook, geen andere mogelijkheid zag dan het verlaten van de woning met achterlating van de cliënt in zijn onderbroek. Naar zeggen van de zorgaanbieder deed de medewerkster dit overigens omdat de toegang tot de woning werd ontzegd. De medewerkster c.q. de zorgaanbieder heeft gecheckt dat de cliënt niet alleen thuis was; de partner van de cliënt was ook thuis, zij deed ook de verzorging van de cliënt. De cliënt is dan ook niet aan zijn lot overgelaten. Ook het tweede klachtonderdeel is hiermee ongegrond.
Op grond van het voorgaande wordt als volgt beslist.
Beslissing
De klachten zijn ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg bestaande uit
de heer mr. G.J.J. Smits, voorzitter, de heer mr. drs. L. Grégoire en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, op 26 november 2018, waarbij de heer mr. J.J. Smeenge als secretaris fungeerde.