Door het stellen van de diagnose “lichte zwakzinnigheid” is niet onzorgvuldig door de zorgaanbieder gehandeld. Wel had de cliënt daarover eerder geïnformeerd kunnen worden

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: Diagnose    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 120056

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënte], wonende te [plaats], en Stichting GGZ Breburg groep, gevestigd te Tilburg, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
 
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overlegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 14 januari 2019 te Breda. Cliënte is zonder kennisgeving niet ter zitting verschenen. De Geschillencommissie heeft op dat moment naar alle bij haar bekende telefoonnummers van cliënte gebeld, maar nergens gehoor gekregen, waarna besloten is de zitting te laten doorgaan. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], psychiater en [naam], stafjuriste. [Naam] was als toehoorder aanwezig.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de toevoeging van resultaten uit een onderzoek aan het medisch dossier van cliënte, zonder dat cliënte hiervan op de hoogte is gesteld.

Standpunt van cliënte

Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar het vragenformulier met bijlagen, dat zij op 18 september 2018 heeft ontvangen. Het standpunt van cliënte komt in het kort op het volgende neer.

De psychiater heeft een medische fout gemaakt door zomaar de diagnose “licht zwakzinnigheid” op de diagnoselijst te zetten zonder cliënte hierover vooraf te informeren. Vanwege deze diagnose heeft zij, na haar verhuizing naar een andere gemeente, geen psychiatrische hulp meer kunnen ontvangen. Door het ontbreken van deze hulp is zij het verkeerde pad ingeslagen en heeft zij ernstige psychische, emotionele en financiële schade opgelopen.
Cliënte wil graag uitleg van de psychiater hoe dit heeft kunnen gebeuren en cliënte wil graag aan hem uitleggen wat hij haar al die jaren heeft aangedaan en zij wil graag een oplossing.

Cliënte vordert van de zorgaanbieder een passende schadevergoeding.

Standpunt van de zorgaanbieder

Het standpunt van de zorgaanbieder zoals ter zitting nader is toegelicht luidt als volgt.

Cliënte is in de periode 2012 tot november 2016 in behandeling geweest bij de zorgaanbieder.
Op 5 augustus 2016 is er in het vooruitzicht van het afsluiten van de behandeling een “concept rapportage na uitschrijving” aangemaakt waarin “lichte zwakzinnigheid’’ is toegevoegd aan de diagnose naar aanleiding van het onderzoek door praktijk Van Waterschoot in 2014. Op 11 en 13 oktober 2016 is hierover contact geweest met cliënte, waarin zij heeft geklaagd over de testresultaten van Van Waterschoot. Op 7 november 2016 heeft een nieuw intelligentieonderzoek plaatsgevonden. De IQ uitslagen uit dit onderzoek (TIQ 62) weken niet significant af van het eerdere onderzoek van Van Waterschoot (TIQ 57) en zijn in het medisch dossier opgenomen.
De zorgaanbieder begrijpt dat de IQ uitslagen voor cliënte vervelende gevolgen hebben gehad, zoals het verwezen worden naar de sector verstandelijke beperking terwijl deze weer terugverwijst naar de GGZ. Cliënte is hiermee tussen wal en schip geraakt. Desondanks stelt de zorgaanbieder in deze niet nalatig of onprofessioneel te hebben gehandeld.
In verschillende gesprekken die de zorgaanbieder met cliënte heeft gehad heeft de zorgaanbieder uitgelegd waarom één en ander zo gelopen is. Tevens is erkend dat de resultaten uit het rapport van Van Waterschoot eerder aan haar hadden moeten zijn meegedeeld. Naar aanleiding van deze casus heeft de zorgaanbieder de behandelaren nogmaals uitdrukkelijk gewezen op het belang van het direct delen van onderzoeksresultaten met een cliënt.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder haar standpunt toegelicht.
Na het ontslag is cliënte doorverwezen naar Idriss. De reden van het ontslag was dat er geen toegevoegde waarde meer was voor de specialistische zorg. De behandelaar had de indruk dat hij teveel van cliënte vroeg. Gelet op haar beperking lag zorg vanuit de verstandelijk gehandicapten sector eerder voor haar in de rede. Cliënte heeft, voor zover bij de zorgaanbieder bekend, een aantal maanden zorg/behandeling van het FACT-team van Idriss ontvangen.
Helaas is een aanvraag voor een behandeling vanuit de Wet Langdurige Zorg (verder te noemen: Wlz) afgewezen omdat de verstandelijke beperking van cliënte pas rond haar 24ste jaar is ontstaan en niet al op haar 18e jaar aanwezig was. Cliënte ontvangt op dit moment geen reguliere hulp. De zorgaanbieder heeft een aanbod voor een intakegesprek gedaan maar daar heeft zij nog niet op gereageerd. Desgevraagd deelt de zorgaanbieder mee dat ten tijde van het tweede onderzoek cliënte niet gesedeerd is overgekomen. Haar werktempo lag wel erg laag.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst met cliënte.

Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW).

Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie heeft vastgesteld dat op 5 augustus 2016 , bij het afsluiten van de behandeling van cliënte, door de zorgaanbieder de diagnose “lichte zwakzinnigheid”, zoals uit het onderzoek uitgevoerd in 2014 door de praktijk Van Waterschoot naar voren was gekomen, aan de reeds bestaande diagnose is toegevoegd. Cliënte was van deze uitkomst uit dit onderzoek niet op de hoogte gesteld door de onderzoekers van de praktijk Van Waterschoot en ook niet door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft erkend dat het in de rede had gelegen cliënte van dit onderzoeksresultaat direct op de hoogte te stellen en heeft betreurd dat dit niet is gebeurd. De zorgaanbieder heeft, gezien de kritiek van cliënte op de uitkomst van het onderzoek door praktijk Van Waterschoot, alsook de constatering van de zorgaanbieder zelf dat de zeer lage uitkomst niet overeen kwam met de eigen klinische indrukken en het opleidingsniveau van cliënte, aan cliënte een nieuw IQ-onderzoek aangeboden. Uit dit onderzoek kwam een IQ vergelijkbaar aan het IQ zoals dat uit het onderzoek door praktijk Van Waterschoot naar voren was gekomen. Uit de door de zorgaanbieder overgelegde rapportage blijkt dat cliënte tijdens de telefonische bespreking van het tweede rapport blij is dat er sprake is van duidelijkheid. Dat de zorgaanbieder de uitkomst van het tweede onderzoek en daarmee de diagnose “lichte zwakzinnigheid” vervolgens in het medisch dossier van cliënte heeft opgenomen, acht de commissie niet onzorgvuldig. Niet is gebleken dat dit onderzoek niet goed is uitgevoerd, dan wel dat de uitkomst niet juist is. Daarnaast is dit onderzoek mede van belang voor het vaststellen van de diagnose en het daardoor beter kunnen bieden van de juiste behandeling, hetgeen juist in het belang van cliënte wordt geacht. De commissie is het evenwel met de zorgaanbieder eens dat het ook in het belang van cliënte was geweest haar daarvan direct in 2014 op de hoogte te stellen. Dat dit toen niet is gebeurd betekent echter niet dat cliënte hierdoor schade heeft geleden, hetgeen cliënte overigens niet lijkt te stellen en waarvan de commissie ook niet is gebleken.

Kortom, naar de commissie begrijpt ziet de klacht van cliënte met name op het stellen van de diagnose en het nadelige gevolg hiervan voor haar, te weten het ontbreken van financiering voor de benodigde hulpverlening, en dus niet op het haar niet eerder informeren over die diagnose.
Uit het dossier blijkt dat na afsluiting van de behandeling bij de zorgaanbieder, door Stichting Amarant Groep voor cliënte een aanvraag is gedaan voor behandeling vanuit de Wlz. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (verder te noemen: CIZ) heeft in haar brief van 14 april 2017, bevestigd bij brief van 7 juli 2017, de aanvraag van de Stichting Amarant Groep om behandeling van cliënte vanuit de Wlz te financieren afgewezen. Om de grondslag verstandelijke handicap te kunnen vaststellen en dus hulpverlening vanuit de Wlz te financieren, dient er conform de Beleidsregels Wlz 2017 sprake te zijn van een ontwikkelingsstoornis, die al vóór het 18de levensjaar aanwezig is. Het CIZ heeft aangegeven dat bij cliënte sprake is van zeer ernstige psychiatrische problematiek maar ook dat de ontwikkelingsstoornis pas rond het 24ste levensjaar van cliënte is opgetreden zodat niet wordt voldaan aan de Beleidsregels Wlz 2017. 

De commissie betreurt het, evenals de zorgaanbieder, zeer dat cliënte als gevolg van deze regelgeving tussen wal en schip is geraakt nu enerzijds de door de zorgaanbieder eerder en ook, zoals ter zitting desgevraagd is aangegeven, nu nog geboden specialistische psychiatrische hulp voor haar niet meer de meest geschikte behandeling lijkt, en anderzijds zij op grond van de huidige regelgeving niet in aanmerking komt voor behandeling op basis van de Wlz, die voor haar kennelijk het meest aangewezen zou zijn.

Dit nadelige gevolg is echter niet iets dat de zorgaanbieder kan worden verweten. Van een tekortschieten in de zorgverplichting door de zorgaanbieder door het stellen van de diagnose “lichte zwakzinnigheid” is naar het oordeel van de commissie dan ook geen sprake.

Cliënte heeft in haar klacht verder nog aangegeven dat de zorgaanbieder haar min of meer heeft laten vallen en dat zij uitleg van de zorgaanbieder wil over het niet ontvangen van psychiatrische hulp. De commissie kan deze visie van cliënte niet onderschrijven. De zorgaanbieder heeft immers ter zitting aangegeven dat zij de behandeling beëindigd heeft omdat er geen verdere voortgang meer kon worden bereikt en voor cliënte een andersoortige behandeling meer geëigend was. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is voor de commissie voldoende komen vast te staan dat de zorgaanbieder met cliënte meerdere gesprekken hierover heeft gevoerd. Ook is voldoende gebleken dat de zorgaanbieder, bij het beëindigen van de overeenkomst, heeft zorggedragen voor continuatie van de behandeling vanuit de sector verstandelijk gehandicaptenzorg. De zorg is op instigatie van de zorgaanbieder overgenomen door Idriss, onderdeel van de Stichting Amarant Groep, die beter was toegerust voor de behandeling van cliënte. Dat deze behandeling op enig moment is stopgezet, naar de commissie aanneemt vanwege het ontbreken van de benodigde financiering, is zeer naar voor cliënte, maar wederom niet iets dat de zorgaanbieder verweten kan worden. Daar komt bij dat de zorgaanbieder cliënte weer een hulpverleningsaanbod heeft gedaan omdat zij hulp nodig heeft.

Gelet op het vorenstaande acht de commissie de klacht van cliënte ongegrond.

Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Van een toerekenbare tekortkoming is hier echter geen sprake, zodat de commissie de vordering van cliënte afwijst.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht van de cliënte ongegrond en wijst haar vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit
mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mevrouw drs. F.A. Khoenkhoen en mevrouw S.R. de Moor-Bullinga, leden, op 14 januari 2019 waarbij mevrouw mr. W. Hartong van Ark als plaatsvervangend secretaris fungeerde.