Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
15887/24066
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte vindt dat een diagnostisch onderzoek door de zorgaanbieder niet goed is uitgevoerd. Er staat onjuiste informatie in het onderzoeksverslag. Daarnaast is de cliënte het niet eens met de declaratie van het onderzoek bij de zorgverzekeraar. De zorgaanbieder vindt dat het onderzoek juist uitgevoerd is en dat het onderzoeksverslag volledig en juist is. Daarnaast zijn de gedeclareerde werkzaamheden ook daadwerkelijk verricht. De commissie geeft aan dat de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener verwacht mag worden. Het onderzoek is volgens de professionele standaard uitgevoerd. Het verslag is opgemaakt door een derde, omdat de behandelend psycholoog niet meer werkzaam is bij de zorgaanbieder. Dit betekent niet dat het verslag onjuist of ondeugdelijk is. Daarnaast zijn de gedeclareerde werkzaamheden daadwerkelijk verricht, dus de declaratie is juist.
Volledige uitspraak
In het geschil
Tussen [cliënt], wonende te [plaats] en Stichting GGZ inGeest, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Bij brief van 26 maart 2020 heeft het bureau van de commissie partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe ook de bevoegdheid conform haar reglement. Hoewel daartoe de mogelijkheid is geboden heeft geen van partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn zij op 18 mei 2020 geïnformeerd over de datum waarop de commissie zal beslissen over het geschil.
De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de uitvoering van een diagnostisch onderzoek naar PDD-NOS en de declaratie voor dit onderzoek bij de zorgverzekeraar.
Standpunt van de cliënte
De cliënte stelt zich op het standpunt dat de zorgaanbieder een diagnostisch onderzoek, waarbij de eerder bij haar vastgestelde PDD-NOS diagnose diende te worden getoetst, niet goed is uitgevoerd. In de verslagen staat onjuiste informatie. Ondanks een verzoek daartoe heeft de zorgaanbieder geweigerd deze informatie aan te passen.
De cliënte stelt verder dat haar inmiddels is gebleken dat het verslag is geschreven door iemand die haar helemaal niet heeft onderzocht/gezien. Zij heeft verschillende klachten ingediend die op grond van onjuiste informatie door de zorgaanbieder zijn afgewezen. Inmiddels heeft de manager na lang aandringen door de cliënte aangegeven dat zij correcties voor de verslagen mag doorgeven.
De cliënte stelt dat zij verschillende klachten heeft: psychische klachten door gaslighting (ontkenning van de werkelijkheid) en daarnaast klachten over het niet goed uitvoeren van het diagnostisch onderzoek en de weigering om fouten te corrigeren. Volgens de cliënte is het eindoordeel van de zorgaanbieder over haar klacht bij de afdeling Controle en Facturatie gebaseerd op onjuiste informatie en is voorts haar privacy-recht geschonden.
De cliënte stelt dat de zorgaanbieder ten onrechte het gedane onderzoek bij haar zorgverzekeraar heeft gedeclareerd nu dit onderzoek onjuiste informatie bevat.
De cliënte verzoekt de commissie te bewerkstelligen dat het onderzoek en de verslagen ongeldig worden verklaard, dat het factuurbedrag wordt terugbetaald aan de zorgverzekeraar, dat wordt erkend dat de zorgaanbieder fouten heeft gemaakt en dat wordt voorkomen dat deze in de toekomst opnieuw worden gemaakt (bij andere cliënten). Zij wenst de maximale schadevergoeding, niet alleen om haar psychische klachten te compenseren maar ook als vergoeding voor de (eventuele) financiële impact. De cliënte stelt dat er een duidelijke relatie is tussen haar financiële situatie (gevolgde opleiding moeten afbreken) en het gebrek aan goed onderzoek door de zorgaanbieder, al is haar niet duidelijk wat de financiële impact precies is.
Standpunt zorgaanbieder
De zorgaanbieder stelt dat de cliënte op 7 oktober 2019 bij de afdeling Controle en Facturatie een klacht heeft ingediend waarin zij bewaar maakte tegen de rekening die zij via haar zorgverzekeraar heeft ontvangen voor de door zorgaanbieder verleende zorg. Vervolgens heeft zij op 16 oktober 2019 een klacht ingediend.
De klacht spitst zich toe op het door de GZ-psycholoog, de psychiater en de psycholoog, allen werkzaam op de polikliniek Autisme en ADHD van de zorgaanbieder, verrichte onderzoek naar de aard van de psychische klachten van de cliënte, om vast te stellen welke behandeling zij nodig had. De zorgaanbieder betwist dat het door haar uitgevoerde onderzoek inadequaat is geweest.
De zorgaanbieder stelt dat de cliënte bij de aanmelding heeft aangegeven vooral “ontkenning van de diagnose PDD-NOS” te wensen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2018, 23 augustus 2018, 20 september 2018, 25 oktober 2018 en 16 november 2018, het onderzoeksverslag is vastgesteld op 20 maart 2019 en het adviesgesprek heeft op 8 april 2019 plaatsgevonden. De zorgaanbieder stelt dat een wisseling van behandelaar heeft plaatsgevonden gedurende de onderzoeksperiode, maar dat alle informatie in het onderzoeksverslag is gebaseerd op informatie van de behandelaar die de cliënte heeft onderzocht.
Met betrekking tot de diagnose stelt de zorgaanbieder dat aan de cliënte reeds bij de aanmelding is uitgelegd dat een uitkomst van diagnostiek op voorhand niet te voorspellen is, en dat een diagnose op ASS derhalve wel degelijk mogelijk is. Uit het onderzoek kwamen veel aanwijzingen voor ASS naar voren.
De zorgaanbieder stelt dat een ontwikkelingsanamnese in het geval van de cliënte niet mogelijk was, omdat er geen naasten of familie beschikbaar waren. Na veelvuldig overleg binnen het team (en ook met de cliënte) is besloten om de diagnose, ondanks de aanwijzingen daartoe, niet te stellen. De behandelaren zijn de cliënte daarin dus juist tegemoetgekomen, aldus de zorgaanbieder. Om de diagnose geheel uit te sluiten, deed echter volgens de behandelaren geen recht aan de aanwijzingen die er toch wel gevonden waren. Vanwege de aanwijzingen is er daarom voor gekozen om de formulering in het onderzoeksverslag open te houden in die zin, dat de diagnose ook niet ontkend kon worden. Naar de huisarts is uitsluitend een kort verslag gestuurd waarin is vermeld dat de diagnose ASS op basis van het onderzoek op dit moment niet te bevestigen noch te ontkennen is. De zorgaanbieder stelt het te betreuren dat de cliënte de diagnostiek als onjuist heeft ervaren.
De zorgaanbieder stelt dat een zorgaanbieder zich niet uitsluitend dient te richten op de hulpvraag van een cliënt, maar dat zij moet onderzoeken wat er aan de hand is om – in overleg met en met instemming van die cliënt – te komen tot een zo goed mogelijk behandelplan. Dat de cliënte het niet eens is met de uitkomst van het onderzoek maakt volgens de zorgaanbieder nog niet dat het onderzoek niet goed is uitgevoerd en betekent ook niet dat de bevindingen en conclusies van de behandelaren niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De zorgaanbieder stelt dat juist veel rekening is gehouden met de mening van de cliënte, ondanks de vele aanwijzingen voor een ASS.
Met betrekking tot de door de cliënte gestelde traumaherinneringen stelt de zorgaanbieder dat het nooit de intentie van de behandelaren is geweest om deze herinneringen te ontkennen, en dat de behandelaren het erg vinden dat de cliënte zich op dat punt onvoldoende gehoord voelde. De zorgaanbieder stelt dat de behandelaren aangeven dat de cliënte het zelf ook moeilijk vond om over de herinneringen te praten en deze onder woorden te brengen. Er is gesproken over traumaherinneringen om de diagnose PTSS te kunnen stellen dan wel uitsluiten.
Met betrekking tot het door de cliënte gestelde correctierecht stelt de zorgaanbieder dat een cliënt het recht heeft om zijn zienswijze over de bevindingen van de behandelaren aan het medisch dossier toe te laten voegen en om feitelijke onjuistheden daarin te laten corrigeren, maar dat dit recht niet zo ver strekt dat ook de gestelde diagnose mag worden gewijzigd. De zorgaanbieder stelt dat de klachtenfunctionaris de cliënte op 28 oktober 2019 heeft bericht dat haar opmerkingen zijn verwerkt in het verslag. Dat ontslaat de behandelaren echter niet van de plicht om hun eigen professionele bevindingen op te nemen in het verslag.
De zorgaanbieder stelt dat er geen fouten zijn gemaakt bij de declaratie die bij de zorgverzekeraar van de cliënte is ingediend. De behandelaren hebben de contacten die zij met de cliënte hebben gehad, geregistreerd. Het feit dat de cliënte het niet eens is met de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek betekent niet dat de uren die de behandelaren aan dat onderzoek hebben besteed niet mochten worden gedeclareerd.
De zorgaanbieder concludeert dat het onderzoek en het contact daarover naar behoren zijn uitgevoerd en dat van haar zijde geen sprake is van verwijtbaar handelen jegens de cliënte of een tekort schieten in het nakomen van de behandelovereenkomst met haar.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst met cliënte.
Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Naar het oordeel van de commissie is niet gebleken dat het diagnostisch onderzoek zelf niet volgens de professionele standaard is uitgevoerd. Dat dit onderzoek niet volledig kon zijn wegens het niet kunnen uitvoeren van een zogenaamd naastenonderzoek was de cliënte vooraf bekend. Het ontbreken van dit onderzoek brengt derhalve niet mee dat het onderzoek daarom als ondeugdelijk moet worden aangemerkt. Het onderzoek is uitgevoerd door één psycholoog en de zorgaanbieder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de resultaten van het onderzoek integraal in het verslag zijn opgenomen. Dat dit verslag is opgemaakt door een derde, vanwege de omstandigheid dat de behandelend psycholoog na het door haar gedane onderzoek uit dienst is getreden, brengt niet reeds mee dat de verslaglegging of de getrokken conclusies op die gronden ondeugdelijk zijn. De cliënte heeft de mogelijkheid gekregen om haar zienswijze in het verslag te laten opnemen. Naar het oordeel van de commissie betekent dit niet dat zij kan tornen aan de professionele bevindingen van de behandelaars.
Ten overvloede merkt de commissie op dat het de cliënte, krachtens het bepaalde in art. 7:455 van het Burgerlijk Wetboek, vrij staat de zorgaanbieder te verzoeken haar medisch dossier te vernietigen.
Het bovenstaande brengt mee dat het verzoek van de cliënte om de declaratie door de zorgaanbieder te laten intrekken en de ontvangen bedragen te laten terugbetalen, moet worden afgewezen. De gedeclareerde werkzaamheden zijn daadwerkelijk verricht. Dat de cliënte het niet eens is met de uitkomsten van het gedane onderzoek betekent niet dat de in rekening gebrachte bedragen voor gemaakte uren/handelingen niet zijn verschuldigd.
Alles overziende is de commissie van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelende hulpverlener in dezelfde situatie. De klacht is dan ook niet gegrond en de vordering wordt afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de cliënte in al haar onderdelen ongegrond en wijst haar vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer E. Krist, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 2 juni 2020.