Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Schade materieel
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
115290
De uitspraak:
In het geschil tussen
de heer [naam], wonende te [woonplaats] (verder te noemen: klager), namens mevrouw [naam cliënte], wonende te Amsterdam (verder te noemen: cliënte) en Thuiszorg Pantein B.V., gevestigd te Uden
(verder te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is buiten aanwezigheid van partijen ter zitting behandeld op 4 juni 2018 te Amsterdam.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op een door cliënte gestelde toerekenbare tekortkoming van door de zorgaanbieder verleende zorg.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klager overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klager op het volgende neer.
De moeder van klager, cliënte, geboren op 9 februari 2018, heeft gedurende een periode van 10 jaar thuiszorg ontvangen van de zorgaanbieder. Die zorg bestond uit vier contactmomenten per dag. Net na de verjaardag van cliënte heeft de huisarts een terminaalverklaring afgegeven voor cliënte. De verwachting was dat zij binnen één tot twee weken zou komen te overlijden.
De zorgaanbieder heeft klager en zijn familie verwezen naar de Stichting Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg (VPTZ) om te helpen in het verlenen van 24-uurs zorg voor cliënte, omdat de familie die zorg zelf niet – blijvend – kon verzorgen.
Klager heeft de zorgaanbieder verzocht om de 24-uurs zorg op zich te nemen. De zorgaanbieder kon echter, behalve de afgesproken vier contactmomenten per dag, geen additionele hulp bieden. Opnieuw werd verwezen naar de VPTZ.
Uiteindelijk heeft klager op internet een organisatie gevonden die zorgstudenten aan huis inzet. Vanaf 22 februari 2017, te 15.00 uur, tot en met 21 maart 2017, te 23.00 uur, is geprobeerd telkens zorgstudenten in te huren. In het weekend en de dagen waarop dat niet mogelijk was heeft de familie zelf zorg verleend aan cliënte. Vanaf begin maart 2017 heeft de zorgaanbieder toegezegd om in de nachten een medewerker bij cliënte te plaatsen.
De totale rekening van de inzet van zorgstudenten bedroeg € 5.436,16 inclusief BTW.
Zowel de zorgverzekeraar, als de gemeente, als de zorgaanbieder heeft deze declaraties afgewezen.
Klager stelt dat de zorgbieder toerekenbaar tekort is geschoten in de geleverde zorg, door niet meer dan vier contactmomenten zorg te leveren, terwijl cliënte terminaal was, en vordert betaling van de nota’s van de organisatie die zorgstudenten heeft ingezet.
Uiteindelijk is cliënte overigens naar een hospice vervoerd, waar zij zodanig is opgeknapt dat zij vervolgens naar een verpleegtehuis is overgebracht, alwaar zij tot op heden verblijft.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken blijkt, luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Cliënte heeft sinds 2008 thuiszorg ontvangen van de zorgaanbieder. Op 16 februari 2017 is de geïndiceerde zorg verhoogd van 16 uur naar 25 uur per week. De indicatie is gesteld door de wijkverpleegkundige en betreft ‘Persoonlijke verzorging & verpleging’. De afspraken zijn vastgelegd in een zorgplan.
De familie vond de verhoging van het aantal uren geleverde zorg onvoldoende en wenste 24-uurs zorg. De zorgaanbieder heeft klager verwezen naar VPTZ.
Klager heeft een organisatie benaderd die zorgstudenten inzet.
Op 2 maart 2017 is de zorgverlening door de zorgaanbieder uitgebreid naar 84 uur per week (terminale) zorgverlening. Over de verdeling van die uren werd afgesproken dat 56 uur zou worden ingezet als nachtzorg en dat de resterende 28 uren zouden worden verdeeld over 7 dagen, derhalve 4 uur per dag.
De familie heeft nogmaals de wens geuit voor 24-uurs zorg.
De zorgaanbieder heeft vervolgens contact opgenomen met de zorgverzekeraar en de gemeente, maar dit heeft niet geleid tot de inzet van meer zorg. De zorgaanbieder heeft daarna nogmaals gewezen op de mogelijkheid van aanvullende ondersteuning van VPTZ.
De zorgaanbieder heeft gesteld niet verantwoordelijk te zijn voor het leveren van 24-uurs zorg. Binnen de mogelijkheden, de wet- en regelgeving en de gestelde indicatie heeft de zorgaanbieder maximale zorg geleverd. De zorgaanbieder heeft daarnaast meegedacht over mogelijkheden die bestonden buiten de zorgaanbieder om, om de mantelzorgers te ontlasten.
De zorgaanbieder heeft verzocht de klacht ongegrond te verklaren en de gevorderde schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
Cliënte en de zorgaanbieder hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Klager houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor het niet verlenen van voldoende zorg aan cliënte, specifiek gedurende de periode van 22 februari 2017, te 15.00 uur, tot en met 21 maart 2017, te 23.00 uur.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie stelt vast dat in de indicatiestelling ‘Persoonlijke verzorging & verpleging’ is opgenomen dat in de gegeven omstandigheden 84 uur zorg per week was geïndiceerd. Als onbetwist staat vast dat die geïndiceerde zorg door de zorgaanbieder is geleverd. Daarnaast heeft de zorgaanbieder gewezen op andere mogelijkheden die er waren om aanvullende zorg in te kopen. De commissie overweegt voorts dat de zorgaanbieder de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie is dan ook van oordeel dat geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming door de zorgaanbieder door niet de verlangde 24-uurs zorg te leveren. De zorgaanbieder is niet verplicht om zorgkosten te vergoeden die samenhangen met buiten de indicatiestelling geleverde zorg, zodat geen grond bestaat om de gevorderde schadevergoeding toe te wijzen.
Ten overvloede overweegt de commissie nog dat de zorgverzekeraar in deze de partij is die bevoegd is om, buiten de gegeven indicatiestelling om, te bepalen dat méér zorg wordt geleverd in voorkomende gevallen.
Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst de gevorderde schadevergoeding af.
Aldus beslist op 4 juni 2018 door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg.