Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
119959
De uitspraak:
In het geschil tussen:
[Cliënt], wonende te [plaats] en Stichting GGZ Oost Brabant, gevestigd te Boekel (verder te noemen: de zorgaanbieder). Behandeling van het geschil Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Onderwerp van het geschil Het geschil betreft de door de zorgaanbieder voorgenomen overplaatsing van de cliënt naar een andere woonruimte. Standpunt van de cliënt Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken en in het bijzonder naar het klachtenformulier van 12 september 2018 en zijn brieven van 4 november 2018 en 24 januari 2019. Het standpunt van de cliënt luidt samengevat en in de kern als volgt. Client verblijft sinds drie jaar in een appartement van afdeling [naam] van zorgpark [naam]. Hij heeft een eigen opgang, eigen voorzieningen en heeft weinig met de andere bewoners te maken. Zijn klacht is gericht tegen het besluit hem over te plaatsen naar een appartement aan de rand van [plaats]. De cliënt vreest dat hem dan weer hetzelfde te gebeuren staat als voordat hij in zijn huidige appartement kwam te wonen.De cliënt heeft een Zorg Zwaarte Pakket 3 (ZZP 3) en verblijf op het zorgpark [naam] zou volgens het nieuwe beleid van de zorgaanbieder pas vanaf ZZP 4 mogen. Gezien zijn autisme zal hij bij de overplaatsing naar een stad echter te veel prikkels van zijn omgeving krijgen. Dan zal het binnen afzienbare tijd slechter met hem gaan en is terugplaatsing naar Huize [naam] weer aan de orde. De cliënt stelt zich ook op het standpunt dat de indicatie ZZP 3 niet juist is; hij heeft minimaal de zorg nodig die bij ZZP 4 past. Tijdens een behandelplanbespreking heeft de behandelend psychiater, [naam], hem ook medegedeeld dat hij in ZZP 4 of ZZP 5 had kunnen zitten. De cliënt verlangt dan ook dat de zorgaanbieder hem niet overplaatst en hem in zijn huidige appartement laat wonen. Het gaat goed met hem door de rust die de omgeving van Huize [naam] te bieden heeft. Als (ander) voorstel om de klacht op te lossen stelt de cliënt een overgangsperiode van 6 jaar voor, te weten één derde van de tijd die hij in Huize [naam] heeft gewoond. Standpunt van de zorgaanbieder Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, met name het verweer van 24 december 2018. Het standpunt van de zorgaanbieder luidt samengevat en in de kern als volgt. De cliënt heeft een ZZP 3. In 2016 was deze indicatie nog voldoende om in Huize [naam] te kunnen verblijven. In 2017 is door de directie van de zorgaanbieder besloten om de minimumvereisten voor verblijf te wijzigen. Sindsdien dienen cliënten minimaal een ZZP 4 indicatie te hebben voor verblijf in Huize [naam]. In dat kader is begin 2018 aan de cliënt medegedeeld dat hij niet langer in Huize [naam] kan verblijven en dat er samen met hem gezocht zal worden naar andere passende woonruimte. De cliënt heeft toen een klacht ingediend bij de klachtencommissie voor cliënten en deze heeft de klacht op 25 juni 2018 ongegrond verklaard. Op verzoek van de cliënt heeft in januari 2018 verder nog een second opinion plaatsgevonden met betrekking tot de zorgzwaarte indicatie. Daaruit bleek dat de zorg die de cliënt nodig heeft nog hoort bij ZZP 3. Medisch inhoudelijk zijn er daarnaast geen contra-indicaties om wonen in de beschermde woonvorm in [plaats] te overwegen, aangezien de hoeveelheid begeleiding navenant is, de woonvorm gelegen is aan de rand van [plaats] en de cliënt ook daar een eigen appartement met eigen voorzieningen zal hebben. Het standpunt van de cliënt dat de psychiater medegedeeld zou hebben dat hij in ZZP 4 of 5 had kunnen zitten en het standpunt dat de zorgaanbieder de indicatie niet zorgvuldig heeft uitgevoerd, is niet bij de procedure voor de klachtencommissie aangevoerd. Overigens blijkt uit het Elektronisch Patiënten Dossier niet dat deze mededeling is gedaan. De zorgzwaarte werd verder door meerdere betrokken hulpverleners met grote zorgvuldigheid vastgesteld. De zorgaanbieder meent dat de klacht van de cliënt ongegrond dient te worden verklaard. Beoordeling van het geschil De commissie overweegt als volgt. Allereerst stelt de commissie – gezien het over en weer gestelde – als onbetwist vast dat de zorgaanbieder in 2017 het beleid heeft gewijzigd, in die zin dat een cliënt voor verblijf in Huize [naam] minimaal een ZZP 4 indicatie dient te hebben. Ook staat vast dat de cliënt een ZZP 3 indicatie heeft. Dit betekent – nu de commissie het beleid van de zorgaanbieder op zichzelf niet toetst – dat de cliënt met zijn indicatie niet kan blijven wonen in zijn huidige appartement in Huize [naam]. Uit het verweerschrift van de zorgaanbieder volgt dat in overleg met hem gezocht zal worden naar andere passende woonruimte. Dit is hem begin 2018 medegedeeld. Gezien de tijd die inmiddels is verstreken, heeft de cliënt intussen een redelijke gewenningsperiode dan wel overgangsperiode gehad. In januari 2018 heeft de zorgaanbieder op verzoek van de cliënt ook laten beoordelen of de indicatiestelling onjuist was en ZZP 3 wellicht ZZP 4 moest worden. Dit bleek niet het geval te zijn. Daarnaast heeft de behandelend psychiater opgemerkt dat geen contra-indicatie aanwezig is voor overplaatsing. Concluderend oordeelt de commissie dan ook dat aannemelijk is geworden dat de zorgaanbieder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de – voorbereiding van de – uit het beleid voortvloeiende overplaatsing van de cliënt. Het voorgaande betekent dat de klacht van de cliënt ongegrond zal worden verklaard. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden. Gelet op het vorenstaande beslist de commissie als volgt. Beslissing De commissie verklaart de klacht van de cliënt ongegrond. Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw drs. F.A. Khoenkhoen en mevrouw S.R. de Moor-Bullinga, leden, op 28 februari 2019 in aanwezigheid van mevrouw mr. B.J. van Gent, secretaris.