Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
121436
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], gemachtigde: [naam] (verder te noemen: klaagster), en Stichting Respect Zorggroep, gevestigd te Den Haag, (verder te noemen: de zorgaanbieder).Behandeling van het geschil
Klaagster heeft bij klachtenformulier van 22 november 2018 de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) verzocht onderhavig geschil in behandeling te nemen.
Klaagster en de zorgaanbieder zijn niet voor de zitting opgeroepen, omdat de commissie op grond van de stukken eerst dient vast te stellen of klaagster gelet op het verweer van de zorgaanbieder ontvankelijk is in haar klacht.
Partijen zijn bij brief van 8 februari 2019 geïnformeerd dat de commissie eerst een voorbeslissing dient te nemen alvorens het dossier op de inhoud kan worden beoordeeld. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is buiten aanwezigheid van partijen behandeld op 22 februari 2019 te Den Haag.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Die stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In de kern komt de klacht van klaagster erop neer dat zij door de zorgaanbieder niet is uitgenodigd voor een introductiegesprek bij de opname van haar moeder in de zorginstelling “Bosch en Duin” en daarbij ten onrechte door verweerster niet als eerste contactpersoon van haar moeder is aangemerkt.
Klaagster verzoekt de commissie te bepalen dat zij eerste contactpersoon van haar moeder is.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken die hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, omdat het aan de familie zelf is om te bepalen wie eerste contactpersoon is. De zorgaanbieder is daarbij geen partij.
Beoordeling
De commissie overweegt naar aanleiding van het over en weer gestelde het volgende.
Alvorens de commissie tot een inhoudelijke behandeling van het geschil kan komen, dient zij eerst te onderzoeken of klaagster ontvangen kan worden in haar klacht.
Op grond van artikel 21 lid 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) kan aan de commissie een geschil worden voorgelegd door een cliënt, een nabestaande van cliënt dan wel een vertegenwoordiger van cliënt. Krachtens lid 2 van dit artikel kan een geschil voorts worden voorgelegd door een persoon die door de zorgaanbieder ten onrechte niet als vertegenwoordiger is beschouwd.
De commissie stelt voorop dat vaststaat dat klaagster niet als cliënt van de zorgaanbieder kan worden aangemerkt. Vast staat immers dat de zorgaanbieder geen zorg verleent aan klaagster, maar aan haar moeder. Klaagster kan dus uitsluitend in haar klacht worden ontvangen indien zij door de zorgaanbieder ten onrechte niet is aangemerkt als vertegenwoordiger van haar moeder.
In artikel 1 lid 1 van de Wkkgz wordt een vertegenwoordiger omschreven als de persoon die een zorgaanbieder op grond van enige wettelijke bepaling in plaats van of naast de cliënt moet betrekken bij de nakoming van de verplichtingen jegens cliënt.
Krachtens het bepaalde in artikel 7:465 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een meerderjarige patiënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, die niet onder curatele is gesteld en voor wie evenmin een mentor is aangesteld, vertegenwoordigd door een door die patiënt schriftelijk gemachtigde. Zo ook deze ontbreekt wordt als vertegenwoordiger aangemerkt – kort gezegd – de echtgenoot, partner, ouder, kind dan wel broer of zus.
De commissie stelt vast dat de moeder van klaagster thans dementeert doch geen vertegenwoordiger heeft aangewezen en dat ook de kantonrechter geen wettelijk vertegenwoordiger heeft benoemd. Verder stelt de commissie vast dat de zorgaanbieder, in overeenstemming met de in de wet (artikel 7:465 BW) voorgeschreven rangorde, binnen de eerstegraads familieleden van de cliënt een contactpersoon heeft aangemerkt, te weten de zus van klaagster.
De commissie betreurt het dat klaagster dit liever anders had gezien. De enkele omstandigheid dat klaagster voordien binnen een of meer andere zorginstelling(en) als eerste contactpersoon voor haar moeder was aangemerkt, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat zij door verweerster ten onrechte niet als vertegenwoordiger van haar moeder is aangemerkt.
De commissie overweegt mogelijk ten overvloede dat niet is gebleken van onzorgvuldigheid van de zorgaanbieder nu de moeder tijdens het opnamegesprek vergezeld was van twee van haar kinderen, waaronder de hier bedoelde zus van klaagster, en er voor de zorgaanbieder onvoldoende aanleiding was om te veronderstellen dat over de vraag wie zou moeten worden aangemerkt als eerste contactpersoon van de moeder een conflict tussen de kinderen zou (kunnen) ontstaan. Dit klemt te meer nu op 5 september 2017 overleg heeft plaatsgevonden met alle vier de familieleden, waaronder klaagster, de cliëntenvertrouwenspersoon, specialist ouderengeneeskunde en maatschappelijk werk. Dit overleg heeft geleid tot de conclusie, dat de 1e contactpersoon blijft bij wie het belegd is, namelijk de zus van klaagster.
Het voorgaande betekent dat de commissie klaagster niet-ontvankelijk zal verklaren in haar klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil komt de commissie daarom niet toe.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, de heer mr. drs. L. Grégoire en
de heer mr. R.P. Gerzon, leden, op 22 februari 2019, waarbij mevrouw mr. A. van der Landen als secretaris fungeerde.