Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117696
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats], en Stichting Zorggroep Apeldoorn en omstreken, gevestigd te Apeldoorn, (hierna te noemen: de zorginstelling).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 21 januari 2019 te Arnhem. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Namens de zorginstelling zijn verschenen mevrouw [naam], [functie] en mevrouw [naam], [functie].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de wilsonbekwaam verklaring die de zorginstelling weigert af te geven, het niet doorsturen van post en het laten leeghalen van de kamer van de overleden echtgenoot van klaagster, de heer [naam] (verder te noemen: de echtgenoot).
Standpunt van klaagster
Klaagster heeft haar klachten vermeld in het door haar d.d. 23 mei 2018 ingevulde klachtenformulier en de daarbij behorende bijlagen, waarvan de kern – kort en zakelijk – als volgt wordt weergegeven:
De echtgenoot van klaagster heeft meerdere hart- en herseninfarcten gehad. Hierdoor is zijn basisgedrag sterk veranderd wat zich naar klaagster toe heeft geuit in verbaal en lichamelijk gewelddadig gedrag. Na meerdere hulpvragen is de echtgenoot uiteindelijk twee maal opgenomen geweest bij de zorginstelling, locatie Randerode. Bij de eerste (spoed)opname zou onderzoek worden gedaan naar begeleidend wonen. Daarvoor is een CIZ-indicatie afgegeven. Neurologisch onderzoek dat was toegezegd, heeft nooit plaatsgevonden. Op 6 januari 2016 is door de zorginstelling beslist dat de echtgenoot met ontslag kon. Dit was tegen het advies en verzoek van klaagster in.
Op 20 januari 2016 is de echtgenoot uiteindelijk ontslagen en hij is bij zijn broer gaan wonen. Daar is, volgens klaagster, een onveilige situatie voor de echtgenoot ontstaan. Hij is onder invloed van zijn broer en een derde komen te staan. Dat had nooit mogen gebeuren. Er is financieel misbruik gemaakt van de echtgenoot en klaagster. De echtgenoot is opgehitst tegen klaagster en haar gezin. De echtgenoot heeft een echtscheidingsprocedure in gang gezet tegen klaagster. Klaagster en haar dochters zijn bij de echtgenoot weggehouden tot hij is komen te overlijden.
Klaagster had een volmacht in het geval de echtgenoot wilsonbekwaam was. In dat geval had hij de rechtshandelingen die hij in deze periode heeft verricht, niet mogen verrichten. De zorginstelling heeft ten onrechte geen verklaring van wilsonbekwaamheid afgegeven.
Daarnaast heeft de zorginstelling ten onrechte de post van de echtgenoot na zijn overlijden niet aan klaagster doorgestuurd en heeft de zorginstelling het toegestaan dat de broer de kamer van de echtgenoot na diens overlijden heeft leeggehaald.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie naar het verweer van de zorginstelling d.d. 16 oktober 2018. In de kern komt het verweer van de zorginstelling op de klacht van de klaagster op het volgende neer.
De echtgenoot van klaagster is in 2016 twee keer met verschillende indicaties opgenomen geweest binnen locatie Randerode van de zorginstelling. Na de eerste opname heeft de echtgenoot besloten om gescheiden te wonen van klaagster. Tijdens de tweede opname binnen Randerode was de echtgenoot verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met klaagster. Bij de tweede opname heeft de echtgenoot daarom zijn broer als eerste contactpersoon aangesteld. Tijdens de opname van de echtgenoot zijn veel gesprekken gevoerd over deze situatie, zowel met de echtgenoot zelf als met klaagster.
De zorginstelling beseft dat dit voor klaagster een ingrijpend proces is geweest. Zij betreurt het dat klaagster ondanks alle inspanningen niet tevreden is over de zorg- en dienstverlening. De zorginstelling begrijpt dat de situatie voor haar zwaar geweest moet zijn.
Er kan echter door de zorginstelling niet worden aangenomen dat de echtgenoot bij leven toestemming zou hebben gegeven voor inzage in zijn medisch dossier. De klacht is niet ingediend namens en niet in het licht van de wil van de inmiddels overleden echtgenoot.
Er zijn met de echtgenoot goede gesprekken gevoerd over zijn ziekte en wat hij wilde, ook wat betreft contactpersonen. Zijn wilsbekwaamheid is tweemaal beoordeeld. Daar kwam twee keer hetzelfde uit. De echtgenoot heeft herhaaldelijk zijn broer als eerste contactpersoon aangewezen Er is beoordeeld of hij daarover zijn wil kon bepalen. Dat is continu gemonitord en getoetst. Na gesprekken met de familie is gekeken of één van zijn dochters eveneens als contactpersoon zou kunnen functioneren. Dat is ook met de echtgenoot besproken. Als er iets ernstigs zou gebeuren, dan zou ook de dochter geïnformeerd worden. Dat is gebeurd toen de echtgenoot in het ziekenhuis is opgenomen.
De zorginstelling weet niet wie de erfgenamen zijn. Het is gebruikelijk dat de contactpersoon de kamer leegruimt. Dat geldt ook voor de post. In dat opzicht moet het beleid worden veranderd.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het
volgende.
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorginstelling vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorginstelling tekort is geschoten in de uitvoering van de zorgovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorginstelling. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en daarvan dient nadeel te zijn ondervonden.
Ten aanzien van de gevraagde verklaring van wilsonbekwaamheid overweegt de commissie dat de zorginstelling de wilsbekwaamheid van de echtgenoot tweemaal heeft onderzocht en beide keren heeft geoordeeld dat de echtgenoot wilsbekwaam was. Dat zou zijn gezegd dat de echtgenoot wilsonbekwaam was, zoals door klaagster wordt gesteld, wordt door de zorginstelling ontkend. Klaagster heeft niet onderbouwd dat haar echtgenoot wilsonbekwaam was. De klacht is in zoverre ongegrond.
De commissie overweegt daartoe als volgt. Ten tijde van het overlijden van de echtgenoot, waren klaagster en de echtgenoot nog gehuwd. Tevens was de zorginstelling, reeds gelet op het feit dat een van de dochters contactpersoon was, bekend met het feit dat de echtgenoot kinderen had. In casu was sprake van een patiënt met gecompliceerde familieomstandigheden, waarvan de zorginstelling – in elk geval grotendeels – op de hoogte was. Het had in dit geval op de weg van de zorginstelling gelegen om te verifiëren met wie de aangelegenheden van de patiënt na diens dood afgehandeld dienden te worden. Het feit dat de echtgenoot zijn broers als eerste contactpersoon inzake zijn medische situatie had aangewezen doet daar niet aan af. Die contactpersoon kan daar geen recht aan ontlenen ten aanzien van de nalatenschap van de overledene. Ten onrechte heeft de zorginstelling geweigerd de post van de echtgenoot aan zijn erfgenamen, klaagster en de kinderen, door te sturen. Ook heeft de zorginstelling ten onrechte toegestaan dat de eerste contactpersoon, de broer, de kamer van de echtgenoot heeft leeggehaald. Het was aan de erfgenamen dat te doen. In zoverre is de klacht van klaagster gegrond.
Klaagster heeft een in redelijkheid te bepalen schadevergoeding gevraagd. De commissie ziet geen aanleiding om klaagster een schadevergoeding toe te kennen.
Omdat de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond is, dient het klachtengeld aan haar te worden geretourneerd.
Derhalve dient als volgt te worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster ten aanzien van de post en het leegruimen van de kamer gegrond en voor het overige ongegrond. De verlangde schadevergoeding wordt afgewezen.
Bovendien dient de zorginstelling overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de klaagster te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit
mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker en mevrouw S.R. de Moor-Bullinga, leden, op 21 januari 2019 in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris.