De zorgaanbieder gaf de cliënt de juiste behandeling. De cliënt kon niet aantonen dat de EMDR-therapeut hem op onjuiste of onprofessionele wijze heeft behandeld. De klacht is ongegrond

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: Kosten    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 113513

De uitspraak:

In het geschil tussen:

[Cliënt], wonende te [plaats] en Mentaal Beter Cure B.V., gevestigd te Amersfoort.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de stukken, die door partijen zijn overgelegd.

De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 december 2017 te Eindhoven. De cliënt heeft de commissie laten weten wegens ziekte verhinderd te zijn de behandeling bij te wonen. Wel verschenen is de zorgaanbieder, vertegenwoordigd door [naam klachtenfunctionaris] en [namen psychologen].

De zorgaanbieder heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn standpunt toegelicht.

Onderwerp van het geschil

De cliënt beklaagt zich erover (1) dat de zorgaanbieder hem een andere therapie heeft aangeboden dan die waarom hij heeft gevraagd en (2) dat de zorgaanbieder de EMDR-therapie onjuist/onprofessioneel heeft toegepast.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer.

De cliënt heeft bij zijn aanmelding en bij aanvang van zijn behandeltraject bij de zorgaanbieder uitdrukkelijk gevraag om EMDR-therapie. De zorgaanbieder heeft daar telkens niet naar geluisterd. Later is de cliënt gebleken dat de zorgaanbieder op het moment van aanmelding en aanvang van de behandeling geen EMDR-therapeut in dienst had.
Toen is het hem ook duidelijk geworden waarom hem een andere behandelingsmethode is aangeboden. De zorgaanbieder heeft niet naar de behoefte van de cliënt geluisterd, maar uit eigen belang gehandeld.

De cliënt heeft de zorgaanbieder duidelijk meegedeeld dat hij last had van angststoornissen en PTSS. Na drie intakegesprekken en een adviesgesprek heeft de cliënt zes vervolgsessies gehad met een therapeut. De vervolgsessies bestonden uit het voorlezen van een boek, maar de sessies waren niet gericht op zijn klachten.

De EMDR-therapeut is snel aangenomen in de maand die gelegen was tussen de laatste vervolgsessie en het eerste intakegesprek met de EMDR-therapeut. Bij het begin van de derde bijeenkomst gaf de EMDRD-therapeut aan dat hij, gezien het feit dat hij pas in dienst was getreden, nog niet beschikte over de juiste EMDR-apparatuur. Die apparatuur was wel besteld, maar de kans was groot dat de zorgaanbieder die apparatuur pas zou ontvangen nadat het behandelingstraject van de cliënt was afgerond. Omdat niet de juiste apparatuur voorhanden was, werd er gewerkt met een koptelefoon, die op een computer was aangesloten. De sessie werd gestart en begeleid door het haperend oplezen van een bepaalde tekst vanaf een papiertje. Tijdens de EMDR-sessie waren meerdere malen storende geluiden te horen, afkomstig van die computer. Wanneer er op zo’n moment een traumatische gebeurtenis opnieuw voor de geest wordt gehaald en er andere geluiden binnenkomen, is dat niet bevorderlijk voor het verwerkingsproces. De cliënt vond bovendien dat de EMDR-therapeut erg onzeker overkwam over zichzelf en over de werking van EMDR. Hij had twee sessies nodig om zichzelf voor te bereiden en dat ging ten koste van de cliënt en diens tijd.

Door het onzorgvuldig en onprofessioneel handelen en het uitblijven van kwaliteit van de zorgaanbieder, moest de cliënt uitwijken naar alternatieven, waardoor hij onnodig kosten heeft gemaakt. De cliënt is gestagneerd en zelfs achteruitgegaan in zijn verwerkings- en helingsproces. De cliënt heeft in het geheel geen baat gehad van de behandelingen. Het gedrag van de zorgaanbieder heeft de cliënt een hoop onnodige energie, tijd en geld gekost en heeft geresulteerd in een stagnatie binnen zijn leven en met name zijn toetreding tot de arbeidsmarkt.

De cliënt verlangt een schadevergoeding van € 5.000,–.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.

De zorgaanbieder adviseert cliënten een behandeling die afhankelijk is van de aard, de ernst en de complexiteit van de klachten en problemen. De zorgaanbieder heeft de cliënt cognitieve gedragstherapie met op termijn een aantal sessies EMDR geadviseerd. Dit advies is uitgebreid toegelicht in een adviesgesprek dat op 10 januari 2017 plaatsvond. De cliënt en de zorgaanbieder hebben in gezamenlijk overleg besloten om te starten met cognitieve gedragstherapie met op termijn een aantal sessies EMDR. Omdat de cliënt vond dat de ingezette behandeling niet voldeed aan zijn wensen, heeft hij de zorgaanbieder op 7 maart 2017 meegedeeld alleen nog EMDR-behandeling te willen. De zorgaanbieder heeft vervolgens direct gehandeld. Volgens de regels en richtlijnen moet een wijziging in de behandeling eerst besproken worden in een multidisciplinair overleg om de kwaliteit van de zorg te waarborgen. Op 9 maart 2017 heeft dit overleg plaats gevonden. Op 14 maart 2017 is de EMDR-behandeling voor de cliënt ingepland en op 12 april 2017 vond het eerste contact plaats met de EMDR-therapeut. Kort na de start van de EMDR-behandeling – er hadden toen drie contacten plaatsgevonden – besloot de cliënt ook te stoppen met deze behandelingsvorm.
Omdat de EMDR-behandeling niet voldeed aan de wensen van de cliënt, werd deze met instemming van de cliënt beëindigd. De cliënt vond deze behandeling onder andere te protocollair. De cliënt heeft de zorgaanbieder meegedeeld te opteren voor een alternatieve behandelwijze. De zorgaanbieder is van mening dat er naar de cliënt is geluisterd en dat er rekening is gehouden met zijn wensen.

Wat betreft de professionaliteit van de behandeling heeft de zorgaanbieder gehandeld naar de regels en richtlijnen voor behandelingen van de Nederlandse Zorgautoriteit en de zorgverzekeraars. Op grond van deze regels en richtlijnen moet gewerkt worden met evidence based en best practice behandelingen. Zowel cognitieve gedragstherapie als EMDR-therapie vallen onder dit type behandelingen. Beide behandelingen zijn uitgevoerd door ervaren professionals (universitair opgeleide psycholoog met aanvullende opleiding cognitieve gedragstherapie en GZ-psycholoog met aanvullende opleiding tot EMDR-therapeut) onder regie van een klinisch psycholoog, die als hoofdbehandelaar bij de gehele behandeling is betrokken. EMDR-therapie kan op verschillende manieren worden gegeven, onder meer door middel van een lichtbalk. Uit het medisch dossier van de cliënt is gebleken dat de inhoud van de behandelingen past bij de desbetreffende therapievormen. Bij het uitvoeren van de EMDR-behandeling zijn het bijbehorende protocol en de andere op EMDR van toepassing zijnde regels en richtlijnen gevolgd. De zorgaanbieder is van mening dat de behandeling van de cliënt professioneel is verricht.

De zorgaanbieder is van mening dat de zorg die hij aan de cliënt heeft geboden voldeed aan de eisen die de NZA en de zorgverzekeraars aan psychologische zorg stellen. Volgens de zorgaanbieder is er dan ook geen reden om de cliënt een schadevergoeding toe te kennen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Het toetsingskader
De overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. De cliënt is van mening dat de uitvoering van die overeenkomst door de zorgaanbieder niet tot het door hem beoogde resultaat heeft geleid. Hij houdt de zorgaanbieder hiervoor aansprakelijk.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder verweten kunnen worden en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereen-komst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam en/of de menselijke geest in het (genezings)proces een ongewisse factor vormen/vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Klachtonderdeel 1.
De zorgaanbieder heeft gesteld cliënten een behandeling te adviseren die afhankelijk is van de aard, de ernst en de complexiteit van de klachten en problemen. Volgens de zorgaanbieder zou – gezien de bij de cliënt aanwezige complexe problematiek – enkel EMDR niet succesvol (kunnen) zijn maar wel in combinatie met cognitieve gedragstherapie. Verder heeft de zorgaanbieder gesteld dat partijen in gezamenlijk overleg hebben besloten om de behandeling van de cliënt te beginnen met cognitieve gedragstherapie met op termijn een aantal sessies EMDR. De cliënt heeft deze stelling niet betwist. De commissie acht deze afspraak tussen partijen ook aannemelijk, gezien het feit dat de cliënt volgens zijn eigen stelling zes sessies cognitieve gedragstherapie heeft gekregen, zonder dat is gebleken dat de cliënt van meet af aan deze behandeling heeft geweigerd, althans daartegen bij de zorgaanbieder bezwaar heeft gemaakt, hetgeen wel van hem verwacht had mogen worden indien partijen anders waren overeengekomen. Dat de tussen partijen overeengekomen behandeling medisch gezien onjuist zou zijn, is gesteld noch gebleken.

Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de commissie het niet van belang of de zorgaanbieder op het moment van aanmelding en de aanvang van de behandeling al dan niet een EMDR-therapeut in dienst had. De EMDR-therapie zou pas op termijn na cognitieve gedragstherapie plaatsvinden en de beschikbaarheid van een EMDR-therapeut was op de door de cliënt genoemde tijdstippen dan ook geenszins noodzakelijk.

Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder adequaat en voortvarend gehandeld door de cliënt alleen nog een EMDR-behandeling te geven, nadat deze tijdens diens behandeling met cognitieve gedragstherapie daarom had gevraagd. De stelling van de cliënt dat de zorgaanbieder niet naar zijn behoeften heeft geluisterd, maar uit eigen belang heeft gehandeld, acht de commissie dan ook niet aannemelijk. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 2.
De cliënt heeft zijn stelling dat de EMDR-therapeut de EMDR-behandeling onjuist en/of onprofessioneel heeft uitgevoerd niet (voldoende gemotiveerd) onderbouwd. Een onderbouwing kan in elk niet gelegen zijn in de stelling van de cliënt dat de EMDR-therapeut niet over de juiste apparatuur beschikte en de EMDR-therapeut over zichzelf en over de werking van EMDR-therapie erg onzeker overkwam.

Volgens de ter zitting onbetwiste verklaring van de zorgaanbieder was de EMDR-therapeut, die de cliënt heeft behandeld, ervaren en goed opgeleid. EMDR-therapie kan volgens de zorgaanbieder op verschillende manieren worden gegeven, zoals met ondersteuning van een lichtbalk, waarover de EMDR-therapeut met de cliënt heeft gesproken. Weliswaar heeft de zorgaanbieder verklaard dat hij ten tijde van de behandeling van de cliënt nog niet over een lichtbalk beschikte, maar – gezien het feit dat er meerdere manieren bestaan voor EMDR-therapie – kan het ontbreken van dit hulpmiddel niet tot de conclusie leiden dat de EMDR-behandeling onjuist en/of onprofessioneel is uitgevoerd, ook mede gezien het feit dat de zorgaanbieder ter zitting onbetwist heeft gesteld dat bij het uitvoeren van de EMDR-therapie het daarbij behorende protocol en de andere op die therapie van toepassing zijnde regels en richtlijnen door de EMDR-therapeut zijn nageleefd. Dat de EMDR-therapeut volgens de cliënt op hem onzeker is overgekomen, berust op een subjectieve waarneming, die niet (zonder meer) maakt dat de kwaliteit van de uitgevoerde behandeling onder de maat is geweest.

Dat de cliënt geen baat heeft gehad bij de behandelingen kan naar het oordeel van de commissie niet aan de zorgaanbieder als een tekortkoming worden toegerekend. Te meer niet nu de cliënt zelf zowel de cognitieve gedragstherapie als de EMDR-therapie heeft afgebroken en aldus de zorgaanbieder niet in staat heeft gesteld de behandelingen te voltooien. Zoals gezegd rustte er op de zorgaanbieder geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting om zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. Het is de commissie niet gebleken dat de zorgaanbieder zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt. Ook dit klachtonderdeel acht de commissie ongegrond.

Het verzoek tot schadevergoeding
Voor aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar (in dit geval de zorgaanbieder) in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting of (anderszins) onrechtmatig heeft gehandeld. De commissie heeft hiervoor geoordeeld dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn, waarmee impliciet is geoordeeld dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming of een onrechtmatig handelen van de zorgaanbieder. Dit betekent dat aan de cliënt geen aanspraak toekomt op schadevergoeding, die overigens op geen enkele wijze is onderbouwd. De verzochte schadevergoeding zal worden afgewezen.

Ten slotte
Buiten het kader van de onderhavige klacht om wenst de commissie nog het volgende op te merken.
In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is bepaald dat iedere zorgaanbieder een onafhankelijke klachtenfunctionaris moet hebben. Het is de commissie in de onderhavige zaak niet gebleken dat de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder een onafhankelijke opstelling heeft ingenomen. Zo heeft de klachtenfunctionaris het door de zorgaanbieder bij de commissie ingediende verweerschrift ondertekend en de zorgaanbieder tijdens de mondelinge behandeling mede vertegenwoordigd. Aldus heeft de klachtenfunctionaris niet gehandeld in overeenstemming met de Wkkgz. De commissie geeft de zorgaanbieder dan ook in overweging doeltreffende maatregelen te nemen die tot een onafhankelijke rol van de klachtenfunctionaris kunnen leiden en die kunnen voorkomen dat de (rol van de) klachtenfunctionaris als partijdig kan worden ervaren.

Beslissing

De commissie:
– verklaart beide klachtonderdelen ongegrond;
– wijst af de door de cliënt verlangde schadevergoeding.

Aldus beslist op 1 december 2017 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.