De psychiater heeft in de behandeling en bejegening van cliënte niet correct gehandeld

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Vrijgevestigde GGZ Praktijken    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 123954

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Volgens cliënte heeft zij geen behandeling gehad, is zij onheus bejegend en is zij verkeerd geïnformeerd over de kosten van de behandeling. Ook is er zonder haar toestemming verslag gedaan aan de huisarts. De psychiater geeft aan dat cliënte is geïnformeerd over de kosten, dat er ook een behandelplan is opgesteld en dat cliënte in het intakegesprek toestemming heeft gegeven om de huisarts te informeren. Ook zou er mondeling toestemming zijn gegeven voor de contactlegging door de zoon van psychiater met cliënte in verband met een mobiele applicatie voor mindfulness. De commissie oordeelt dat de klachten (deels) gegrond zijn en dat er reden is voor een schadevergoeding.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [plaats], en [naam psychiater], gevestigd te [plaats], gemachtigde: [naam gemachtigde].

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de 

Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op vrijdag 19 juli 2019 te Zwolle. De behandeling heeft buiten de aanwezigheid van partijen plaatsgevonden. Partijen zijn niet opgeroepen ter zitting te verschijnen. 

Onderwerp van het geschil 
Het onderwerp van het geschil betreft volgens klaagster dat de psychiater en zijn medewerkers schade hebben berokkend aan haar (geestelijke) gezondheid door het ontbreken van een behandeling (onder andere door het ontbreken van een behandelplan), door hun (ongewenste) bejegening tijdens en na de behandeling en door onjuiste informatieverstrekking over de vergoeding van de kosten van de behandeling.  

Bij het vragenformulier met bijlagen, door de commissie ontvangen op 8 april 2019, heeft klaagster het geschil tegen de psychiater bij de commissie aanhangig gemaakt. 

Klaagster vordert schadevergoeding van in totaal € 25.000,–, onderverdeeld in:

  • het volledige bedrag van de factuur van € 2.632,15 betreffende de kosten van de   behandeling; 
  • immateriële schadevergoeding ad € 22.367,85 voor – in hoofdlijnen:
    • verergering/uitbreiding psychische klachten en blijvende schade aan (geestelijke) gezondheid;
    • voor het aantasten van vertrouwen in hulpverleners en mensen in het algemeen en daardoor vermindering van levensplezier.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. 

Klaagster heeft haar klacht via de klachtenfunctionaris bij de NVvP eerst ingediend bij de psychiater, voordat zij een klacht heeft ingediend bij de commissie. De klacht is door indiening bij de psychiater niet opgelost. 

Het geschil betreft volgens klaagster – in hoofdlijnen – het volgende:

  1. Er heeft in ongeveer 18 sessies (intakegesprek op 12 mei 2017) geen behandeling plaatsgevonden, onder andere blijkend uit het ontbreken van een diagnose en een behandelplan, terwijl klaagster zich bij de psychiater heeft aangemeld voor EMDR-therapie. Een behandelplan is eerst op 17 augustus 2018 éénzijdig door de psychiater opgesteld, terwijl de behandelrelatie bij brief van 16 januari 2018 officieel door klaagster is beëindigd;
  2. Het diverse keren verstrekken van onjuiste informatie door de psychiater (waaronder in een
    e-mail van 11 mei 2017 van de psychiater aan klaagster) en zijn secretaresse, [naam secretaresse], over de vergoeding door Menzis van de kosten van de behandeling. Volgens de psychiater zouden de kosten volledig worden voldaan door de zorgverzekeraar, terwijl de kosten achteraf slechts voor 75 % zijn vergoed;
  3. De ongewenste benadering door een zoon van de psychiater, [naam zoon], tijdens de behandeling en de ongewenste contactpogingen, ook met de huisarts van klaagster, via
    e-mail, whatsapp, telefoon en in persoon door de psychiater en [naam secretaresse] na het eindigen van de behandeling;
  4. Verslaglegging aan de huisarts door de psychiater zonder toestemming van klaagster.

Standpunt van de psychiater
Het standpunt van de psychiater, zoals dat blijkt uit de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit het verweer d.d. 7 juni 2019 van [naam gemachtigde], luidt als volgt.

De psychiater stelt dat hij klaagster tijdens het intakegesprek op 12 mei 2017 heeft geïnformeerd dat niet-gecontracteerde zorgverzekeraars, waar Menzis er één van was, meestal 75 % van de kosten van de behandeling vergoeden en dat klaagster het resterende bedrag zelf moest bijbetalen. Tijdens een sessie met klaagster op 17 mei 2017 is er volgens de psychiater een behandelplan opgesteld en is aan klaagster gecommuniceerd, hetgeen later is herhaald, wat de diagnose was. Ten aanzien van de datum van het opstellen van het behandelplan stelt de psychiater dat het originele behandelplan op 17 mei 2017 is opgesteld en dat hij de tekst op 17 augustus 2017 in een nieuw worddocument heeft ‘geplakt’, zodat dat nieuwe bestand op 17 augustus 2017 is aangemaakt. Ten aanzien van de contactlegging door [naam zoon] heeft de psychiater verklaard dat klaagster mondeling heeft ingestemd met benadering door zijn zoon in verband met een mobiele applicatie voor mindfulness.

Volgens de psychiater heeft klaagster bij brief van 16 januari 2018 plotseling de behandeling gestaakt. 

De psychiater heeft vervolgens, om de behandeling zorgvuldig af te wikkelen, getracht een afspraak te maken met klaagster om in een gesprek – in aanwezigheid van de huisarts – de behandeling af te ronden. Klaagster was hiertoe echter niet bereid, aldus de psychiater. Daarna hebben de psychiater en zijn secretaresse nog getracht met klaagster in contact te komen om de financiële afwikkeling te bespreken, maar dat is volgens de psychiater ook niet gelukt.

De psychiater heeft verklaard op 5 februari 2018 bij het huisadres van klaagster te hebben aangebeld, omdat hij de brief die hij aan de huisarts aangaande de behandeling wilde sturen, eerst aan klaagster wenste voor te leggen. Klaagster heeft de psychiater echter woedend de toegang tot haar woning geweigerd, aldus de psychiater. De psychiater heeft vervolgens de huisartspraktijk van klaagster bezocht omdat hij, zoals hij stelt, zich ernstig zorgen maakte over het geestelijk welzijn van klaagster. De bezoeken aan klaagster en haar huisartsenpraktijk zijn volgens de psychiater gegrond op de verplichting om op grond van de professionele standaard ook zorgvuldig om te gaan met een beëindiging van een behandelingsovereenkomst, in het bijzonder in het geval van patiënten met psychische problematiek.

De psychiater heeft op 13 februari 2018 zijn verslag van de behandeling aan de huisarts verzonden en heeft het verslag op 15 februari 2018 aan klaagster verstuurd. De psychiater heeft ten aanzien van de toestemming voor het toesturen van informatie over de behandeling aan de huisarts verklaard dat klaagster hiervoor in het intakegesprek toestemming heeft gegeven. 

Volgens de psychiater gaan de verwijten van klaagster niet op en is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding. De psychiater stelt dat hij heeft voldaan aan de inspanningsplicht die er op grond van de geneeskundige behandelovereenkomst, die hij met klaagster heeft gesloten, op hem rust. De psychiater stelt zich op het standpunt dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat er geen sprake is van toerekenbare schade die in causaal verband staat met het hem verweten handelen. 

Beoordeling van het geschil
Nu de zitting buiten aanwezigheid van partijen heeft plaatsgevonden, dient de commissie de klachten te beoordelen op basis van de door partijen overgelegde stukken. De commissie zal de reactie van klaagster op het verweerschrift van de psychiater wel bij haar oordeel betrekken, nu de reactie tijdig is ingediend, beperkt van omvang is en in grote lijnen een herhaling is van hetgeen klaagster reeds eerder heeft aangevoerd. De bijlagen op de usb-stick die klaagster heeft toegezonden, zullen, omdat dit nieuwe stukken betreft, bij de beoordeling door de commissie buiten beschouwing worden gelaten. 

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende. 

Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen klaagster en de psychiater is aan te merken als een geneeskundige

behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht wordt in beginsel niet aangemerkt als een 

resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen.

De commissie dient te oordelen of de psychiater tekort is geschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met cliënt. 

De commissie zal de klacht in de onderverdeling A, B, C en D zoals onder het standpunt van klaagster weergegeven, behandelen. 

  1. De commissie concludeert dat er in ieder geval geen door beide partijen ondertekend behandelplan bestaat en heeft op grond van de overgelegde stukken evenmin kunnen vaststellen dat een behandelplan met diagnose bij aanvang van de behandeling met klaagster is besproken. De commissie acht bovendien niet aannemelijk geworden dat het behandelplan niet eerst op 17 augustus 2018 is opgesteld. De commissie is van oordeel dat de klacht betreffende het ontbreken van een bij aanvang van de behandeling met gezamenlijke instemming vastgesteld behandelplan gegrond is. De psychiater is door in deze specifieke behandelrelatie geen behandelplan overeen te komen, naar het oordeel van de commissie, tekort geschoten in zijn zorgplicht.  De commissie is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er in het geheel geen behandeling heeft plaatsgevonden en verklaart de klacht wat betreft dit onderdeel dan ook ongegrond;
  2. De commissie is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de psychiater klaagster onjuist danwel onvolledig heeft geïnformeerd over de vergoeding van (alle) kosten van de behandeling door Menzis. De commissie leidt dit onder andere af uit de e-mail van de psychiater van 11 mei 2017 aan klaagster waarin hij letterlijk verklaart: ‘er is geen reden om angst te hebben over het financiële aspect, want de consulten zullen zonder twijfel vergoed worden door Menzis’. Onder andere uit deze zeer stellig geformuleerde e-mail van een professionele zorgverlener mocht klaagster naar het oordeel van de commissie afleiden dat alle kosten, dus niet slechts 75 %, zouden worden vergoed. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond;
  3.   Bij beëindiging van de behandeling door klaagster heeft zij de psychiater verzocht geen contact meer met haar op te nemen, hetgeen hij heeft toegezegd, welke toezegging hij overigens vrijwel onmiddellijk weer teniet heeft gedaan door (per WhatsApp) weer contact te zoeken met klaagster. De commissie is wat betreft de huisbezoeken door de psychiater en zijn secretaresse op het woonadres van klaagster na het beëindigen van de behandeling van oordeel dat de psychiater en zijn secretaresse zeer onzorgvuldig hebben gehandeld. Dat deze bezoeken hebben plaatsgevonden is onbetwist. Over de redenen voor deze bezoeken verschillen klaagster en de psychiater van mening. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van de commissie hebben de psychiater en zijn secretaresse hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy van klaagster en afbreuk gedaan aan het gevoel van veiligheid dat zij tot die tijd in haar woonomgeving had en waarop klaagster ook recht heeft. De psychiater en zijn secretaresse hebben de professionele standaard die geldt voor hulpverleners hierdoor geschonden. Dit geldt ook voor het verzenden van brieven aan klaagster (vanaf een ander postadres) en het ongevraagde bezoek van de psychiater aan de huisarts van klaagster (eveneens na einde behandeling), nu de psychiater hiertoe zonder toestemming van klaagster niet bevoegd was en naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een noodsituatie, die een inbreuk op een privacy van klaagster rechtvaardigde. Ook hierdoor heeft de psychiater gehandeld in strijd met de professionele standaard. Ten aanzien van enkele e-mail- en WhatsApp berichten die de psychiater na het beëindigen van de behandelrelatie door klaagster aan klaagster heeft verstuurd, is de commissie eveneens van oordeel dat deze de vereiste professionaliteit ontberen en dat de professionele standaard ook hierdoor is geschonden. De klacht is wat betreft de bejegening door de psychiater en zijn secretaresse dan ook gegrond. 

Dit geldt niet voor de door klaagster gestelde ongewenste contactlegging en bejegening door de zoon van de psychiater, nu de commissie ten aanzien hiervan geen onzorgvuldig gedrag heeft kunnen vaststellen;

  1.   De commissie is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel gegrond is, nu de psychiater verslag heeft gedaan aan de huisarts zonder de vereiste toestemming van klaagster, terwijl er, zoals reeds vastgesteld, geen sprake was van een noodsituatie, die verslaglegging zonder instemming van klaagster rechtvaardigde. Daarbij constateert de commissie bovendien dat de verslaglegging aan de huisarts op een fors aantal punten ingrijpend afwijkt van de ‘copie’ van dit verslag die klaagster van de psychiater heeft ontvangen. Deze gang van zaken acht de commissie onbegrijpelijk en evenzeer verwijtbaar.

De commissie is op grond van vorenstaande in het algemeen van oordeel dat de psychiater de inspanningsplicht om een bepaald resultaat te bereiken, te weten de verbetering van de psychische gezondheid van klaagster, niet naar behoren is nagekomen. 

Vordering tot schadevergoeding

Klaagster verzoekt de commissie de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van (im)materiële schade ad € 25.000,–.

Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval de psychiater – in enig opzicht is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting. Ook moet de hulpverlener het tekortschieten kunnen worden toegerekend. De commissie heeft geoordeeld dat er sprake is van tekortschieten. De commissie is eveneens van oordeel dat dit tekortschieten aan de psychiater moet worden toegerekend. Voorts komt voor vergoeding van schade alleen die schade in aanmerking, die in voldoende causaal verband staat tot de toerekenbare tekortkoming. 

De commissie stelt vast dat klaagster ten aanzien van de behandelkosten schade heeft geleden voor een bedrag van (25 % van € 2.632,15) afgerond € 658,– en de commissie is van oordeel dat deze schade het gevolg is van klachtonderdeel B. welk klachtonderdeel gegrond is geacht. De commissie concludeert op grond van vorenstaande dat er sprake is van causaal verband. De materiële schadevergoeding stelt de commissie dan ook vast op € 658,–. Voor het overige zal de commissie de vordering tot vergoeding van materiële schade afwijzen, nu de overige 75 % van de kosten van de behandeling zijn voldaan door de zorgverzekeraar van klaagster. Klaagster heeft hierdoor geen schade gelegen.

Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van immateriële schade van 22.367,85 overweegt de commissie dat voldoende aannemelijk is geworden dat klaagster als gevolg van de behandeling en bejegening door de psychiater (en zijn secretaresse) psychisch in een nadeliger situatie is terechtgekomen als waarin zij voorheen verkeerde. De commissie stelt het bedrag van de vergoeding van immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid vast op € 1.500,–. Voor het overige zal de commissie de vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding afwijzen. 

Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, de zorgaanbieder, zijnde de psychiater in dit geval, aan klager het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu de klacht van klaagster voor een belangrijk deel gegrond is bevonden, zal de commissie de psychiater veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat 

  • de klachtonderdelen A en C deels gegrond zijn;
  • de klachtonderdelen  B  en D  gegrond zijn en 
  • dat de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk moet worden toegewezen. 

Dientengevolge is de commissie van oordeel dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster wat betreft onderdelen A en C gedeeltelijk gegrond;

De commissie verklaart de klacht van klaagster betreffende de onderdelen B en D gegrond;

Wijst de vordering tot materiële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 658,–;

Wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 1.500,–;

Wijst de vorderingen tot (im)materiële schadevergoeding voor het overige af;

Bepaalt dat de psychiater, nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;

Bepaalt dat de betaling van de schadevergoeding en het klachtengeld binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies dient plaats te vinden.

Aldus beslist op 19 juli 2019 door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer dr. T. Knap en de heer J. Zomerplaag, leden, waarbij mevrouw mr. C. Koppelman als plaatsvervangend secretaris fungeerde.