Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
151716/180495
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De klacht van de klager betreft de kwaliteit van de zorg die de zorgaanbieder heeft geleverd. Klager stelt dat de cliënte is overleden door fouten en nalatig handelen van de zorgaanbieder, waaronder het te laat insturen van de cliënte naar het ziekenhuis.
Naar oordeel van de commissie is er geen aanwijzing gevonden voor enig verwijtbaar of nalatig handelen van de zorgaanbieder. De commissie is dan ook van oordeel dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de door de zorgaanbieder verleende zorg en het overlijden van de cliënte. De schouwarts heeft vastgesteld dat sprake was van verwacht natuurlijk overlijden. De commissie zal de klachten van klager dan ook ongegrond verklaren.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: klager),kleinzoon en nabestaande van [naam], (hierna te noemen: de cliënte)
en
Argos Zorggroep, gevestigd te Schiedam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2022 te Den Haag.
Partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunt toegelicht. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], senior beleidsmedewerker, en [naam], advocaat. [Naam] was als toehoorder aanwezig.
Onderwerp van het geschil
Klager heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de kwaliteit van de zorg die de zorgaanbieder aan de cliënte heeft geleverd. Klager stelt dat de cliënte is overleden door fouten en nalatig handelen van de zorgaanbieder, waaronder het te laat insturen van de cliënte naar het ziekenhuis.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klager is de kleinzoon van de cliënte die op 26 september 2021 is overleden. De cliënte verbleef sinds 23 april 2019 in een verzorgingshuis van de zorgaanbieder. Klager was de eerste contactpersoon en de verzorgende voor de cliënte; hij bezocht haar tweemaal per week. Tijdens het verblijf van de cliënte in het verzorgingshuis zijn er veel fouten gemaakt en werd de cliënte meerdere keren aan haar lot overgelaten. Zij had een wond aan haar voet die slecht werd verzorgd. De cliënte werd niet bezocht door een arts hoewel zij veel pijn had. De zorgaanbieder verschool zich achter het excuus dat de cliënte wilsbekwaam was en zelf geen hulp wilde. Dit was een verkeerde inschatting. Klager had de indruk dat de cliënte niet serieus genomen werd en als proefpersoon werd gebruikt.
Vanwege de pijn had zij morfine nodig, maar de zorgaanbieder wilde haar die niet geven. Begin mei 2021 heeft klager er zelf voor gezorgd dat de cliënte toch in het ziekenhuis werd gezien en behandeld door een chirurg. Een amputatie van eerst een teen en later het onderbeen van de cliënte was inmiddels onvermijdelijk.
Op 6 mei 2021 heeft klager een melding gedaan bij de IGJ (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) en is een onderzoek gevolgd. Op 26 september 2021 is de cliënte in het verzorgingshuis overleden.
Klager houdt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor het overlijden van de cliënte. Klager verlangt een erkenning van de klachten en een symbolische schadevergoeding van € 1.500,– van de zorgaanbieder.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte was opgenomen op een somatische afdeling in een geriatrisch verpleeghuis van de zorgaanbieder vanwege reuma en onvoldoende thuiszorg. De cliënte was wilsbekwaam. Zij kon zelf beslissingen nemen en aan haar familieleden verslag doen van de zaken die de arts of medewerkers met haar bespraken. Klager was de eerste contactpersoon van de cliënte.
De cliënte is op 26 september 2021 op 93 jarige leeftijd overleden. De arts heeft vastgesteld dat sprake was van verwacht natuurlijk overlijden door algehele achteruitgang.
De wonden van de cliënte aan haar voet en stuit werden verzorgd door een speciale wondverpleegkundige in nauw overleg met de arts. De cliënte werd met regelmaat en waar nodig door een arts bezocht.
De cliënte ontving Oxycodon vanwege pijnklachten en was opiaatafhankelijk. De verstrekking van de opiaten hebben veel aandacht gekregen vanwege de verslavingsproblematiek van de cliënte. De klachten van de cliënte werden door de zorgaanbieder zeer serieus genomen.
Op 17 juni 2021 heeft de arts van de zorgaanbieder een familiegesprek gevoerd met de cliënte, klager en de dochter van de cliënte waarbij werd besproken om wel of niet over te gaan tot een operatieve ingreep met curatieve opzet, of het richten op comfort in de laatste levensfase. De cliënte gaf aan een operatie en opname in het ziekenhuis niet te zien zitten. Klager gaf aan niet geheel te kunnen begrijpen dat de cliënte niet voor een operatie koos.
De IGJ heeft op 6 mei 2021 en 14 juli 2021 meldingen van klager ontvangen over de zorgverlening aan de cliënte. Op verzoek van de IGJ is een onderzoek uitgevoerd door middel van de zogeheten PRISMA-methode, waarbij niet alleen de behandelaars van de zorgaanbieder waren betrokken, maar ook de behandelaars en de vaatchirurg uit het ziekenhuis waar de cliënte in mei en juli 2021 is behandeld. Bij brief van 14 december 2021 heeft de IGJ aan de zorgaanbieder te kennen gegeven dat de onderzoeksrapportage volledig en zorgvuldig was en het onderzoek werd beëindigd.
De zorgaanbieder heeft geconstateerd dat de onvrede van klager met name lag in het contact tussen hem en de arts van de cliënte. Klager had meer op de hoogte gehouden willen worden over de zorgverlening. Aangezien de cliënte wilsbekwaam was, was het echter aan haarzelf om de familie te informeren over de stand van zaken, het medische beleid of bijzonderheden. Omdat de cliënte hem had gemachtigd, had klager toegang tot het cliëntportaal en het zorgplan en rapportages over de cliënte in haar ECD (Elektronisch Cliënten Dossier). De zorgaanbieder heeft een verbetermaatregel genomen om duidelijker de kaders aan te geven betreffende wils(on)bekwaamheid, (wettelijke) vertegenwoordiging en de rol van een contactpersoon. De zorgaanbieder heeft hiervoor een nieuwe folder gemaakt voor bewoners en hun naasten.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De cliënte verbleef sinds 23 april 2019 in een geriatrisch centrum van de zorgaanbieder waar zij op 26 september 2021 is overleden.
Klager was eerste contactpersoon voor de cliënte, maar niet haar wettelijk vertegenwoordiger; de cliënte was een somatische bewoner van het geriatrisch centrum en zij was tot haar overlijden wilsbekwaam.
Klager heeft gesteld dat de wondverzorging van de cliënte te wensen overliet en zij onvoldoende werd gezien door een arts. Hiervan is de commissie niet gebleken. De cliënte werd met regelmaat en waar nodig gezien door de arts van de zorgaanbieder en de wondverzorging was gedelegeerd aan de gespecialiseerd wondverzorgende (verpleegkundige) die in samenwerking met de arts handelde; dit blijkt ook uit haar ECD Van een te laat insturen naar het ziekenhuis is naar het oordeel van de commissie evenmin sprake. Een mogelijk operatief ingrijpen werd in overleg met de cliënte en de familie besproken; de cliënte gaf te kennen dit niet te willen.
Na een melding van klager van 6 mei 2021 aan de IGJ heeft de IGJ een onderzoek gelast naar de mogelijk slechte wondverzorging van de cliënte en heeft de zorgaanbieder een onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is door de IGJ als volledig en zorgvuldig beoordeeld en het onderzoek is door de IGJ beëindigd. Met de IGJ is commissie van oordeel dat er geen sprake is van onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder.
Dat de cliënte pijnbestrijdende medicatie is onthouden, zij niet serieus is genomen, of als proefpersoon zou zijn gebruikt, is niet onderbouwd of aangetoond; de commissie is hiervan ook niet gebleken. De commissie heeft voor enig verwijtbaar of nalatig handelen van de zorgaanbieder geen aanwijzing gevonden. De commissie is dan ook van oordeel dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de door de zorgaanbieder verleende zorg en het overlijden van de cliënte. De schouwarts heeft vastgesteld dat sprake was van verwacht natuurlijk overlijden. De commissie zal de klachten van klager dan ook ongegrond verklaren.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond en wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 8 december 2022.