Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
118867
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [plaats], en Stichting Ziekenhuis Bernhoven, gevestigd te Uden, (verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 21 maart 2019 te Utrecht.
Klaagster werd ter zitting bijgestaan door haar partner, [naam partner]. Het ziekenhuis is niet ter zitting verschenen.
Onderwerp van het geschil
De klacht betreft de kwaliteit van de medische behandeling.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het vragenformulier dat klaagster op 19 juli 2018 aan de commissie heeft gezonden.
In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.
Op 13 januari 2004 is klaagster met hevige pijn in het ziekenhuis opgenomen en is zij geopereerd aan haar blinde darm. Na hevige pijnklachten is klaagster diezelfde avond opnieuw geopereerd aan een cyste bij de linker eierstok, die tegen een bloedvat drukte waardoor een bloeding was ontstaan. Een week later vertelde de chirurg aan klaagster dat de radioloog hem achteraf had meegedeeld dat hij de echo niet goed had kunnen beoordelen omdat klaagster nogal stevig was.
Als de radioloog dit direct aan de chirurg had meegedeeld, dan had de chirurg een inwendige echo laten maken en had de medische ingreep een ander beloop gehad. Klaagster heeft in de jaren daarna ernstige buikklachten gehouden en heeft diverse operaties ondergaan. In 2017 is klaagster weer vanwege buikklachten in het ziekenhuis opgenomen. Op de CT-scan kon geen oorzaak voor de buikklachten gevonden worden. In juni 2018 is klaagster opnieuw vanwege ernstige buikklachten door de huisarts naar het ziekenhuis doorverwezen. Omdat er uit de bloed- en urineonderzoeken geen oorzaak kon worden vastgesteld, is door de chirurg aangenomen dat het dit keer om een buikgriep ging. Bij een vervolgafspraak op de poli is door een andere chirurg, nadat opnieuw een CT-scan was gemaakt, vastgesteld dat er sprake was van een grote buikwandbreuk. Achteraf had dit ook op de eerdere CT-scan van 2017 zichtbaar moeten zijn geweest. Nu blijkt dat er in 2004 tijdens de spoedoperatie aan de rechterzijde van de buik al het spierweefsel is doorgesneden en niet meer is gehecht, waardoor zij al die jaren extreme pijn heeft ondervonden. De chirurg durft de hersteloperatie niet uit te voeren in verband met de lichamelijke conditie van klaagster, ook niet als klaagster op een zwaar dieet gaat.
De klaagster vordert van het ziekenhuis een financiële tegemoetkoming van geleden en toekomstig leed ter hoogte van de maximale vergoeding van € 25.000,–.
Ter zitting heeft zij haar klacht toegelicht. Klaagster heeft inmiddels in een gespecialiseerd ziekenhuis de buikwandoperatie ondergaan. Zij voelt zich nu veel beter. Zij verwijt de chirurg van het ziekenhuis dat hij haar niet eerder naar een gespecialiseerd ziekenhuis heeft doorverwezen. Vanwege haar lichamelijke klachten heeft klaagster niet kunnen werken. De voortdurende pijn heeft veel impact op haar levensvreugde gehad.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het verweer van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de brief van 28 september 2018. Primair is het ziekenhuis van oordeel dat klaagster door de commissie in haar klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De klacht van klaagster bestaat in feite uit drie onderdelen:
1. De klacht met betrekking tot de behandeling van klaagster in januari 2004, waarbij volgens klaagster de diagnostiek met betrekking tot haar buikpijnklachten niet op een juiste wijze plaatsvond, waardoor een cyste die tegen een bloedvat drukte werd gemist.
2. De klacht met betrekking tot de diagnose darmontsteking (gastro-enteritis) door chirurg [naam]. op 13 juni 2018 gesteld, terwijl niet lang daarna de diagnose littekenbreuk werd gesteld.
3. De klacht met betrekking tot het professionele oordeel /de indicatiestelling gegeven door chirurg [naam tweede chirurg]. op 11 juli 2018 dat een operatieve correctie van de littekenbreuk als niet veilig te beschouwen valt.
Ad.1: Voor wat betreft klachtonderdeel 1 verzoekt het ziekenhuis onder verwijzing naar artikel 6, lid 1, onder a, van het Reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen, klaagster niet-ontvankelijk te verklaren. Dit klachtonderdeel betreft handelen van een medewerker dan wel medewerkers van het ziekenhuis, dat klaagster blijkens haar klachtbrief van meet af aan als klachtwaardig heeft beschouwd. Desondanks heeft klaagster daarover pas ruim 14 jaar later een formele klacht ingediend bij de commissie zonder eerst de klacht aan het ziekenhuis voor te leggen. Uit de e-mailwisseling tussen klaagster en de klachtenfunctionaris blijkt dat klaagster dit klachtonderdeel weliswaar met de klachtenfunctionaris heeft besproken, maar dat zij ervoor heeft gekozen alleen de klachtonderdelen 2 en 3 inhoudelijk door het ziekenhuis te laten behandelen.
Ad 2 en 3. Klaagster heeft het ziekenhuis op 19 juli 2018 verzocht om tegen de chirurgen [namen chirurgen] een ‘officiële melding’ te doen en om met betrekking tot deze klachtonderdelen de registratieprocedure van artikel 22, onder a, van het ziekenhuisreglement te volgen en zulks is geschied (en cf. artikel 32 zal hier ook een verder vervolg aan worden gegeven, maar dit valt in beginsel buiten het bestek van de klachtbehandeling zelf). Dit is aan klaagster medegedeeld, waarbij tevens is aangegeven dat het dossier wordt gesloten. Het ziekenhuis heeft hierop niets meer van klaagster vernomen, zodat gevoeglijk kon worden aangenomen dat haar klachten naar tevredenheid waren afgehandeld. Desondanks heeft klaagster om haar moverende redenen bij de commissie toch een klacht tegen de handelswijze van de betreffende chirurgen ingediend. Nergens in haar brieven, die zij aan het ziekenhuis heeft voorgelegd, spreekt zij uit dat zij niet tevreden is over de wijze van afhandelen van deze klachtonderdelen aan de hand van de registratieprocedure. Derhalve is niet voldaan aan de voorwaarden ex artikel 3, lid 2, sub b, van het Reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen om een klacht bij uw commissie te kunnen indienen. Het ziekenhuis verzoekt de commissie klaagster ook in de klachtonderdelen 2 en 3 niet-ontvankelijk te verklaren.
Overigens is het ziekenhuis van mening dat de betrokken artsen hebben gehandeld zoals een redelijk handelend arts in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld en verzoekt zij de commissie subsidiair de klacht en de daarin vervatte klachtonderdelen ongegrond te verklaren.
Beoordeling ten aanzien van de ontvankelijkheid
De commissie dient primair te beoordelen of de klaagster in haar klacht kan worden ontvangen, nu het ziekenhuis in haar verweer uitdrukkelijk een beroep op niet-ontvankelijkheid heeft gedaan.
Klaagster heeft drie klachten aan de commissie voorgelegd.
Ten aanzien van de eerste klacht, aangaande de medische behandeling in 2004, heeft het ziekenhuis een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6, lid 1, onder a, van het Reglement van de commissie.
In dit artikel wordt bepaald dat de commissie op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaart indien hij zijn klacht niet eerst overeenkomstig de Wet of de op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing
zijnde voorwaarden bij het ziekenhuis heeft ingediend en de cliënt zijn geschil vervolgens niet binnen 12 maanden na afhandeling van de klacht door het ziekenhuis bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.
Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat zij destijds, nadat zij haar klacht over de medische behandeling aan de klachtenfunctionaris had voorgelegd, in overleg met de klachtenfunctionaris heeft afgezien van een klachtenprocedure in het belang van haar gezondheid en zich heeft gefocust op herstel.
De commissie is van oordeel, gezien het bepaalde in artikel 6, lid 1, onder a, van haar reglement dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot dit klachtenonderdeel gezien het tijdsverloop na de eerste melding van haar klacht aan de klachtenfunctionaris en het feit dat zij er destijds bewust voor heeft gekozen om de klachtenprocedure in het ziekenhuis niet te doorlopen.
Voor wat betreft de klachtonderdelen 2 en 3 heeft het ziekenhuis een beroep gedaan op
niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 3, lid 2, sub b, van het reglement van de commissie. Het ziekenhuis heeft in haar verweer aangegeven dat klaagster heeft verzocht om in het desbetreffende datasysteem van het ziekenhuis een melding te doen vanwege de onvrede met betrekking tot de medische behandeling door de betreffende chirurgen. Aan deze registratieprocedure, neergelegd in artikel 22, onder a, van de klachtenregeling patiënten van het ziekenhuis, heeft het ziekenhuis voldaan. Hierna is het dossier gesloten nadat de klaagster hiervan in kennis is gesteld.
Vervolgens heeft klaagster niet aan het ziekenhuis kenbaar gemaakt dat zij niet tevreden was met de wijze waarop het ziekenhuis haar melding heeft afgehandeld, zodat het ziekenhuis ervan uit mocht gaan dat de klachten van klaagster naar tevredenheid waren afgehandeld.
Ingevolge artikel 3, lid 2, sub b, van het reglement van de commissie kan een geschil door een cliënt aan de commissie worden voorgelegd indien naar het oordeel van de cliënt de klacht door het ziekenhuis in onvoldoende mate is opgelost. Krachtens artikel 5, lid 1, sub f, van het reglement verklaart de commissie de cliënt in zijn klacht ambtshalve niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 3, lid 2, van het reglement.
De commissie overweegt als volgt.
Zowel de Wkkgz als het reglement van de commissie heeft het uitgangspunt dat een cliënt zich met een klacht over een zorgaanbieder – in dit geval het ziekenhuis – eerst tot die zorgaanbieder moet wenden, opdat de klacht zoveel mogelijk inhoudelijk wordt beoordeeld en wordt opgelost op het laagst mogelijke niveau, namelijk daar waar deze is ontstaan. De cliënt heeft in beginsel geen rechtstreekse toegang tot de commissie. Een uitzondering op dit uitgangspunt doet zich voor indien van de cliënt in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich onder de gegeven omstandigheden met zijn klacht eerst tot de zorgaanbieder wendt of – in de woorden van het reglement – indien de cliënt ter zake van de niet naleving van de voorwaarden naar het oordeel van de commissie geen verwijt treft. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de commissie niet voor.
Ingevolge artikel 22 van de klachtenregeling patiënten van het ziekenhuis kan een patiënt in overleg met de klachtenfunctionaris het behandeltraject van een klacht bepalen. Uit het verweer van het ziekenhuis is gebleken dat de klaagster heeft gekozen voor een verzoek om registratie van de klacht (art. 22 sub a.), waarbij zij geen oordeel van de zorgaanbieder wenst maar wel een signaal of melding van onvrede of ongenoegen wenst te geven. Het ziekenhuis heeft de klacht geregistreerd en deze zal worden geanalyseerd conform artikel 32 van de klachtenregeling patiënten.
Uit de stukken en de schriftelijke aanvullende informatie die klaagster aan de commissie heeft gegeven stelt de commissie vast dat klaagster met de klachtenfunctionaris op 17 juli 2018 een gesprek heeft gevoerd waarin de klachtenfunctionaris heeft aangeboden om een gesprek te arrangeren met een onafhankelijke radioloog en chirurg, die de medische behandeling die klaagster heeft ondergaan, opnieuw zouden kunnen beoordelen. Klaagster heeft op 19 juli 2018 per e-mail bericht aan de klachtenfunctionaris dat zij niet op dit aanbod wilde ingaan, omdat zij het nut hier niet van inzag, maar dat zij wilde dat er een officiële melding naar de betrokken behandelaars uitging. Ook op het aanbod van een vervolggesprek met de klachtenfunctionaris is zij niet ingegaan.
Alles overziende is de commissie van oordeel dat door het ziekenhuis, afgezien van de registratie van de melding van klaagster, geen inhoudelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden waarbij hoor en wederhoor is toegepast, omdat klaagster om haar moverende redenen hier geen noodzaak toe zag. Klaagster heeft haar klachten direct aan de commissie voorgelegd. Klaagster heeft naar het oordeel van de commissie het ziekenhuis niet de gelegenheid gegeven om de klacht in voldoende mate op te lossen en heeft bovendien het ziekenhuis niet gekend in het feit dat zij niet tevreden was met de afdoening van haar melding. Het ziekenhuis mocht er dan ook op vertrouwen dat zij met het registreren van de klachten over de bejegening door de beide behandelaars van klaagster en het ter kennisgeving van deze klacht aan de betrokkenen de klacht naar tevredenheid van klaagster had afgerond.
De commissie zal klaagster gezien al het vorenstaande niet-ontvankelijk verklaren in deze klachten.
Beslissing
De commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klachten.
Aldus beslist op 21 maart 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit
de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer dr. R.C. Zwart en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, waarbij mevrouw mr. W. Hartong van Ark als plaatsvervangend secretaris fungeerde.