De financiële vordering is na ruim 5 jaar ingediend en daarom verjaard

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 17718/26325

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënte krijgt in 2011 een verkeerde diagnose, waarna zij PTSS-klachten heeft ontwikkeld. In 2011 is een traject volgens het klachtenbemiddelingstraject doorlopen. Na verloop van zeven jaar is de klacht nogmaals ingediend. Volgens de in 2011 geldende klachtregeling van het ziekenhuis  verjaart een klacht na verloop van twee jaar en na vijf  jaar bij een verzoek tot schadevergoeding. De commissie is van oordeel dat het beroep op verjaring door het ziekenhuis slaagt. Hierdoor kan de cliënt haar vordering niet meer geldend maken en ontbreekt elk belang bij een inhoudelijke afhandeling van de zaak.

Volledige uitspraak

In het geschil:
[Naam cliënte], wonende te [woonplaats],

en

Stichting Treant Zorggroep, gevestigd te Hoogeveen, (hierna te noemen: het ziekenhuis)

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

Cliënte heeft op 10 januari 2020 bij de commissie door middel van het vragenformulier Geschillencommissie Ziekenhuizen een klacht ingediend tegen het ziekenhuis.

Op 8 mei 2020 heeft het ziekenhuis schriftelijk verweer gevoerd tegen die klacht en de commissie primair verzocht cliënte in haar klacht niet-ontvankelijk te verklaren.

Bij e-mail van 9 juni 2020 heeft cliënte op dit primaire verzoek van het ziekenhuis gereageerd.

De commissie heeft besloten eerst te oordelen over dit primaire verzoek en – indien zij cliënte ontvankelijk acht in haar klacht – pas in tweede instantie en op een later tijdstip over de inhoud van de klacht.

De commissie heeft de vraag over de al dan niet ontvankelijkheid van cliënt op 7 juli 2020 buiten aanwezigheid van partijen behandeld.

Beoordeling van het geschil
Cliënte beklaagt zich bij de commissie over het volgende. Cliënte heeft in december 2010 een echo-onderzoek ondergaan, waarbij een cyste op haar lever werd ontdekt. Op 28 maart 2011 is de cyste opnieuw beoordeeld en dezelfde dag kreeg cliënte via een vervangende huisarts de uitslag dat er uitzaaiingen op haar lever waren ontdekt, waarschijnlijk veroorzaakt door darmkanker, en dat verder onderzoek noodzakelijk was. De wereld van cliënte en die van haar naasten en vrienden stonden op dat moment behoorlijk op hun kop. Op 7 april 2011 is een CT-scan gevolgd.

Na de CT-scan volgden voor cliënte verschrikkelijke en emotionele dagen en nachten. Cliënte zat er op vele momenten totaal doorheen en dacht werkelijk dat haar levenseinde was gekomen. Op 11 april 2011 kreeg cliënte de uitslag van de CT-scan, die uitwees dat er een verkeerde beoordeling was geweest en dat er geen uitzaaiingen op de lever aanwezig waren, maar hemangiomen (goedaardige woekeringen van bloedvaten). De echo van de cyste op haar lever was dus verkeerd beoordeeld. Opnieuw stond de wereld van cliënte en die van haar naasten op zijn kop. Cliënte had concentratieproblemen, veel spanning en emoties, vertrouwde niemand meer en was erg angstig. Op 27 mei 2011 heeft cliënte hierover een gesprek gehad met de verantwoordelijk radioloog van het ziekenhuis. Als gevolg van het hele gebeuren heeft cliënte een PTSS opgelopen, waarvan zij nu nog dagelijks last heeft en waarvoor zij zich al in 2011-2012 onder behandeling heeft moeten stellen. Op verzoek van cliënte zijn hierover in 2018 opnieuw gesprekken geweest met voornoemde radioloog, de klachtenfunctionaris en een lid van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Cliënte heeft nog een gesprek gehad met dat lid van de Raad van Bestuur om te bezien zij toch nog samen tot een oplossing zouden kunnen komen. Dat is niet gelukt en daarom heeft cliënte zich met een klacht tot de commissie gewend. Cliënte verlangt de door de commissie maximaal toe te kennen schadevergoeding van € 25.000,– voor immateriële schade (PTTS-klachten die blijvend zijn en verminderde levenskwaliteit) en materiële schade (consulten bij PsyQ en fysiotherapeut).

Het ziekenhuis baseert zijn verweer dat cliënte niet-ontvankelijk is in haar klacht op het volgende. Cliënte heeft in 2011 een klacht ingediend over (de uitslag van) het echo-onderzoek. Deze klacht is in 2011 in het klachtenbemiddelingstraject van het ziekenhuis behandeld en afgesloten. In 2018 – na verloop van 7 jaren – heeft cliënte dezelfde klacht opnieuw ingediend bij het ziekenhuis. Op grond van de destijds geldende klachtenregeling van het ziekenhuis was cliënte in 2018 niet-ontvankelijk in haar klacht, omdat deze betrekking had op een gebeurtenis die langer dan 2 jaar geleden heeft plaatsgevonden, tenzij de klacht tevens een verzoek tot schadevergoeding betreft, in welk geval de wettelijke verjaringstermijn van 5 jaar geldt. Met het opnieuw indienen van de klacht na verloop van 7 jaar, zijn de genoemde termijnen ruimschoots overschreden. Desondanks is cliënte in 2018 ontvangen in haar klacht door de raad van bestuur en de klachtenonderzoeksraad, zodat het ziekenhuis – indien de commissie dit redelijk acht – ermee instemt dat de klacht als gevolg van deze klachtafhandeling thans als geschil bij de commissie wordt behandeld. Indien de commissie daarentegen van oordeel is dat cliënte niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat de klacht op grond van artikel 6 van het reglement van de commissie niet overeenkomstig de voorwaarden van de klachtenregeling van het ziekenhuis en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg bij het ziekenhuis is ingediend dan kan het ziekenhuis zich vinden in dit oordeel en kan dit verweerschrift primair worden gezien als een verzoek om cliënte niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht in de zin van het eerder genoemde artikel 6.

Cliënte heeft tegen het hiervoor vermelde verweer van het ziekenhuis het volgende aangevoerd. Het lid van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft cliënte na hun laatste gesprek telefonisch doorgegeven dat de mogelijkheid om haar klacht door de commissie te laten behandelen er was en nog steeds zou zijn. Ook de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis heeft cliënte laten weten dat die mogelijkheid er was. Cliënte vindt het dan ook vreemd dat het ziekenhuis nu voormeld verweer voert.

De commissie overweegt als volgt.

Naast de in artikel 6 van het reglement van de commissie aan het ziekenhuis geboden mogelijkheid om de niet-ontvankelijkheid van een cliënt in te roepen, bepaalt artikel 5 van dat reglement dat de commissie ook ambtshalve de al dan niet ontvankelijkheid van een cliënt moet beoordelen en dat zij een cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk dient te verklaren onder meer indien deze geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie. De commissie is van oordeel dat cliënte dat belang thans niet meer heeft en zij licht dat als volgt toe.

Het ziekenhuis heeft ook het verweer gevoerd dat de door cliënte verlangde financiële schadevergoeding is verjaard. Voor zover van belang voor de onderhavige zaak bepaalt artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek dat een vordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.

Bij de stukken, waarover de commissie beschikt, bevindt zich een brief van cliënte aan de radioloog van het ziekenhuis van 20 maart 2018. Uit deze brief blijkt dat cliënte in 2011-2012 bekend was met de schade (zij is toen in verband met een PTSS EMDR-therapie gaan volgen) als met de daarvoor aansprakelijke persoon. Cliënte heeft de klacht bij de commissie op 10 januari 2020 aanhangig gemaakt en materiële en immateriële schadevergoeding gevorderd. Cliënte heeft die vordering dus ruim na het verstrijken van de hiervoor genoemde verjaringstermijn ingesteld, zodat de commissie van oordeel is dat haar vordering tot schadevergoeding is verjaard. Cliënte heeft geen argumenten aangevoerd die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De commissie is dan ook van oordeel dat het verjaringsverweer van het ziekenhuis slaagt. Dit betekent dat cliënte haar vordering tot schadevergoeding tegenover het ziekenhuis niet meer geldend kan maken. De commissie komt niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering tot schadevergoeding. Cliënte heeft dan ook geen redelijk belang meer bij een uitspraak van de commissie over die vergoeding. Dit betekent dat de commissie cliënte niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.

Beslissing
De commissie:

verklaart cliënte niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist op 7 juli 2020 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. F.J.M. Disch, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.