Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Complicatie
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
119291
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Klaagster], weduwe van [naam], wonende te [plaats], gemachtigde: [naam], en Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep, gevestigd te Rotterdam, (verder te noemen: het ziekenhuis).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 12 december 2018 te Den Haag. Ter zitting zijn verschenen namens klaagster [naam gemachtigde] en zijn echtgenote en [naam]. Namens het ziekenhuis is verschenen [naam], juriste, [naam], Centramed, en [naam], chirurg. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de medische behandeling.
Standpunt van de klaagster
Het standpunt van de klaagster luidt in hoofdzaak als volgt.
Op 15 januari 2017 is de echtgenoot van klaagster overleden als gevolg van een naadlekkage die is ontstaan na een darmoperatie. Klaagster heeft met betrekking tot de medische behandeling van haar man in de periode 10 januari – 15 januari 2017 een klacht ingediend bij het ziekenhuis.
De onderzoekscommissie heeft geconcludeerd dat het overlijden mogelijk vermijdbaar had kunnen zijn. Klaagster stelt dat het ziekenhuis onzorgvuldig heeft gehandeld.
Op 13 januari 2017 had op basis van de ernstige klachten van haar man en een CRP-waarde van 408 eerder een CT-scan moeten worden gemaakt. Dat zou zijn kansen op herstel vele malen groter hebben gemaakt. De behandelend arts heeft later dit moment als “de boot missen” bestempeld.
Klaagster verzoekt de commissie een onafhankelijke uitspraak te doen over de behandelmethode en het overlijden daardoor van haar man. Voorst verzoekt zij om een passende schadevergoeding.
Ter zitting is namens klaagster de klacht nader toegelicht.
De familie heeft het idee dat indien het ziekenhuis adequater had gehandeld vader meer kans had gekregen om te overleven. De familie is ervan overtuigd dat de medische behandeling in het ziekenhuis niet goed is geweest. Zij stelt het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk. De oorzaak ligt waarschijnlijk ook aan de werkafspraken, waardoor er niet één arts is die de vinger aan de pols houdt. Op die bewuste dag zijn er meerdere artsen aan het bed van vader geweest maar geen van hen heeft de verhoogde CPR-waarde opgemerkt. Ondanks klachten hebben de dienstdoende artsen geen actie ondernomen. Uiteindelijk heeft een verpleegkundige het interventieteam ingeschakeld. Hun vader was geen klager maar een stoere man die zich altijd groot heeft gehouden. Misschien heeft die houding hem uiteindelijk het leven gekost.
Later heeft de behandelend arts de familie meegedeeld dat er achteraf gezien op dat moment wel een CT scan was geïndiceerd gezien de hoogte van de CPR-waarde in combinatie met het klinisch beeld en dat de dienstdoende artsen “de boot hadden gemist”. Het ziekenhuis heeft de calamiteit niet zelf aan de inspectie gemeld. De familie betreurt het dat naar aanleiding van het inspectierapport de behandelend arts niet bij het gesprek met de Raad van Bestuur aanwezig is geweest.
Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.
De aansprakelijkheidsverzekeraar heeft de kwestie onderzocht, en is gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat van aansprakelijkheid zijdens het ziekenhuis geen sprake is geweest. Het ziekenhuis verwijst voor haar verweer naar de brieven van 11 juni en 12 juli 2018 van Centramed. De artsen hebben met de kennis op het moment van behandelen van de patiënt zorgvuldig gehandeld en op de diverse onderzoeksmomenten een op dat moment verdedigbare beslissing genomen. Zij verzoekt de klacht ongegrond te verklaren.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het ziekenhuis het standpunt toegelicht.
Het ziekenhuis betreurt het overlijden van klaagsters echtgenoot. Er zijn met de familie na het overlijden gesprekken gevoerd waarbij de chirurg op het laatste moment niet aanwezig kon zijn in verband met een spoedoperatie.
Patiënt is op 10 januari 2017 geopereerd. In de avond van 12 januari 2017 had patiënt geen klachten. Op 13 januari 2017 is de patiënt regelmatig door gespecialiseerde artsen onderzocht. Op die momenten was er geen aanleiding, gelet op de CIRS-criteria, om nader onderzoek uit te voeren. De artsen brachten de verhoogde CPR-waarde in verband met Ileus. Een CT-scan zou op dat moment niet veel informatie hebben gegeven omdat er na de operatie al veel lucht en vrij vocht in zijn buik zat. Wel is er een Thoraxfoto gemaakt die geen bijzonderheden opleverde. De chirurg heeft ter zitting aangegeven dat het heel erg moeilijk is om op zo’n moment een patiënt te beoordelen. De arts moet afgaan op zijn klinische blik, het hartritme en de bloeduitslagen. De conditie van darmen van de patiënt was na de operatie erg slecht. Dit was een belangrijke reden om niet direct een tweede operatie uit te voeren. Met de wetenschap achteraf had patiënt beter direct open gemaakt moeten worden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende overwogen.
Klaagster houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor het overlijden van haar echtgenoot als gevolg van complicaties na een darmoperatie in het ziekenhuis. Door niet tijdig een CT-scan te maken in verband met een verhoogde CPR-waarde is een naadlekkage die na de operatie in de darmen is ontstaan en darmperforatie niet tijdig opgemerkt.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is te kort geschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de patiënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW).
Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie heeft het volgende vastgesteld.
De echtgenoot van klaagster is op 10 januari 2017 geopereerd. Na deze operatie heeft hij geleidelijk een passagestoornis in de darmen ontwikkeld. Op 13 januari 2017 werd een lage bloeddruk gemeten, een ondertemperatuur en een bolle buik vastgesteld. Omdat de ontlasting nog niet op gang was gekomen, hetgeen niet ongebruikelijk is na een dergelijke operatie, is besloten om patiënt geen voeding meer via de mond te geven. Patiënt reageerde op de medicatie en die dag is de maagsonde ge- herpositioneerd waarna deze direct goed afliep. Hiermee leek duidelijk wat de oorzaak was van de bolle buik en hebben de dienstdoende artsen besloten om de situatie nog enige uren af te wachten.
In de vroege morgen van 14 januari 2017 was er sprake van een buik die steeds pijnlijker werd en gespannen aanvoelde. Besloten werd om de ochtend af te laten wachten met het maken van een
CT-scan in de verwachting dat er niet onmiddellijk geopereerd zou worden, dat de patiënt de dag ervoor uitgebreid was onderzocht en dat hij goed op de medicatie reageerde. Op 14 januari 2017 om 5.30 uur was de toestand van patiënt zo verslechterd dat is besloten een CT-scan te maken. Uit deze scan bleek sprake te zijn van een naadlekkage en darmperforatie. Patiënt is daarop die dag opnieuw geopereerd. Een derde operatie volgde op 15 januari 2017. Patiënt is die dag als gevolg van verslechterde klinische toestand overleden.
Klaagster heeft de commissie een onafhankelijke uitspraak te doen over de behandelmethode en het overlijden daardoor van haar man. Voorts verzoekt zij om een passende schadevergoeding.
De commissie dient te oordelen of het ziekenhuis bij de medische behandeling de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen en daarbij heeft gehandeld in overeenstemming met de op het ziekenhuis rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.
De commissie overweegt dat er op 13 januari 2017 signalen waren dat de toestand van patiënt verslechterde. De patiënt had een bolle gespannen buik en er was een scepsis geconstateerd. Onder andere de algeheel verslechterde situatie van patiënt, de fors verhoogde CRP-waarde, de hypothermie duidden conform de SIRS criteria op sepsis. Het is dan regel op zoek te gaan naar de bron van sepsis. Een darmperforatie stond, na de operatieve behandeling die de patiënt op 10 januari heeft ondergaan, hoog in de differentiaal diagnose, zeker nu de oorzaak niet in de longen kon worden gevonden. Met die wetenschap hadden de artsen actiever en eerder moeten proberen uit te sluiten dat van een naadlekkage sprake was. Wellicht had een CT-scan een aanwijzing kunnen geven. Door ondanks alle signalen toch een afwachtende houding aan te nemen en pas vele uren later nader onderzoek uit te voeren, is de commissie van oordeel dat de dienstdoende artsen niet hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.
De commissie kan niet oordelen of de echtgenoot van klaagster bij een tijdige tweede operatie nog zou hebben geleefd. De medische toestand van de patiënt, mede gezien zijn medische voorgeschiedenis, was voor de operatie reeds zorgwekkend. Zijn overlevingskansen waren na de operatie niet optimaal, de conditie van zijn darmen was zeer zorgwekkend. Een tweede operatie was gezien de conditie van zijn darmen zeer risicovol ook indien deze op een eerder tijdstip zou zijn uitgevoerd.
De commissie is op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen van oordeel dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis in de nakoming van haar inspanningsverplichting en de klacht van klaagster gegrond is.
De verlangde schadevergoeding
Immateriële schade (art 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek) kan onder omstandigheden worden toegewezen als door de toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis lichamelijk letsel of een andere aantasting in de persoon is veroorzaakt.
Vooropgesteld dient te worden dat de klacht is ingediend door de echtgenote van de overledene. In principe kan een nabestaande geen immateriële schadevergoeding vorderen, tenzij er sprake is van aantasting in de persoon. Alhoewel klaagster ongetwijfeld zeer geleden heeft en nog steeds lijdt als gevolg van het overlijden van haar man, is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is (geweest) van zodanig ernstig geestelijk letsel bij klaagster, dat gesproken kan worden van ‘aantasting in de persoon’.
Het voorgaande brengt de commissie tot het oordeel dat de klacht inhoudelijk gegrond is maar dat de door klaagster verlangde vergoeding niet aan haar kan worden toegekend.
Beslissing
De commissie:
I. verklaart de klacht van klaagster gegrond;
II. wijst de vordering tot schadevergoeding af;
III. bepaalt dat het ziekenhuis overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
€ 52,50 dient te vergoeden aan klaagster ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist op 12 december 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. R.C. Zwart en de heer J. Donga, leden, waarbij mevrouw mr. W. Hartong van Ark als plaatsvervangend secretaris fungeerde.