Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
113339
De uitspraak:
In het geschil tussen:
De [naam] wonende te [woonplaats], (verder te noemen: de cliënt) en Parnassia Groep BV, gevestigd te Den Haag (verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overlegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 5 maart 2017 te Rotterdam. Beide partijen zijn ter zitting verschenen. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door de heer [naam], leidinggevende begeleid wonen, en de heer [naam], jurist bij de instelling.
Onderwerp van het geschil
De cliënt beklaagt zich over het niet nakomen van afspraken betreffende resocialisatie en nazorg in het bijzonder huisvesting en schuldhulpverlening door de zorgaanbieder.
Standpunt van de cliënt
De door de cliënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de cliënt, zoals nadere toegelicht ter zitting, op het volgende neer.
Cliënt heeft na zijn voorlopige invrijheidstelling op een aantal adressen gewoond onder begeleiding van de zorgaanbieder. Per oktober 2015 is de vi-maatregel beëindigd. Het probleem is nu dat de cliënt niet in aanmerking kan komen voor huisvesting in verband met een hoge schuldenlast. Cliënt kan niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening daar er nog een boete van € 1.400,– openstaat bij het CJIB. Cliënt heeft een betalingsregeling met het CJIB getroffen, in eerste instantie van € 15,– per maand, thans € 50,– per maand.
Cliënt had met de zorgaanbieder afgesproken dat de schuld aan het CJIB door de zorgaanbieder zou worden voorgeschoten en dat de cliënt in ruil daarvoor werkzaamheden in natura zou verrichten. Cliënt heeft 1,5 jaar gewerkt als vrijwilliger, daarna zou hij betaalde werkzaamheden voor de zorgaanbieder gaan verrichten. Nu blijkt dat de zorgaanbieder cliënt niet kan en wil helpen ondanks het feit dat cliënt na zijn invrijheidstelling nimmer problemen heeft veroorzaakt en altijd aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan. Cliënt woont nu op een adres, tussen criminelen en drugsverslaafden, waar hij zijn kinderen niet kan ontvangen. Pas als de boete is betaald kan cliënt een huis krijgen.
Cliënt heeft zich bij de zorgaanbieder gemeld voor hulp om te resocialiseren en nazorg. Hij vraagt zich af wat voor zin dit heeft gehad nu de zorgaanbieder hem in al deze jaren niet heeft kunnen helpen bij het vinden van geschikte huisvesting en bij schuldhulpverlening ondanks afspraken daartoe. De cliënt is van oordeel dat de zorgaanbieder niet netjes met hem is omgegaan. Na alle omzwervingen is cliënt terug bij af en heeft hij totaal geen vooruitzicht op het vinden van veilige woonruimte waar hij zijn kinderen kan ontvangen.
Hij verzoekt de commissie de zorgaanbieder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 25.000,– voor de schulden die in de afgelopen jaren zijn opgelopen en de drie verloren jaren.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder zoals ter zitting nader is toegelicht luidt als volgt.
Cliënt is in de periode 2014-2016 onder begeleiding van de zorgaanbieder geweest. Cliënt heeft altijd goed samengewerkt en zich aan de gestelde voorwaarden gehouden. Na afloop van de vi-maatregel in oktober 2015 stond er nog een boete open bij het CJIB van € 1.400,– inzake een schadevergoeding aan de benadeelde partij. Dit bedrag had de cliënt voor de invrijheidstelling dienen te betalen. Omdat cliënt goed met de zorgaanbieder heeft samengewerkt en had voldaan aan de overig gestelde voorwaarden, heeft de zorgaanbieder ervoor gezorgd dat cliënt niet terug zou worden teruggeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (verder PPC) om de vervangende straf, vanwege het niet betalen van deze boete, uit te zitten die normaliter wel wordt opgelegd in gelijke gevallen.
De zorgaanbieder heeft cliënt vervolgens begeleid met de terugbetaling van deze boete.
Eerst is via de reclassering en de bewindvoerder vergeefs getracht de boete te laten kwijtschelden en is onderzocht of de zorgaanbieder de schuld bij het CJIB kon overnemen. Dit bleek helaas niet mogelijk. Via een andere weg is toen getracht de terugbetaling van de boete te realiseren. Cliënt is opgenomen in een klussenteam en de bedoeling was dat hij, via vrijwilligerswerk als opstap, uiteindelijk betaald werk zou vinden. De vergoeding die hij hiervoor kreeg zou worden gebruikt om de schuld af te lossen. Cliënt heeft geruime tijd in het klussenteam gewerkt. Helaas is hij uiteindelijk afgehaakt omdat hij vond dat hij te goed was voor de groep en het niveau van het uit te voeren werk. Hij kwam vervolgens zijn afspraken niet meer na.
Cliënt had te kennen gegeven niet in de woning te willen blijven waar hij als laatste bij Bavo Europoort had gewoond, voordat een brand uitbrak omdat hij daar, gezien de leefomgeving, zijn kinderen niet kon ontvangen. Cliënt is daarop met een medewerker van de zorgaanbieder op een intakegesprek geweest bij de Stichting Perspectief en is akkoord gegaan met een verhuizing naar een woning van deze Stichting. Een eigen woning behoort, gezien de financiële situatie van cliënt en met name de openstaande boete bij het CJIB, niet tot de mogelijkheden.
De zorgaanbieder is van mening dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard daar de zorgaanbieder alle inspanningen heeft getroost om cliënt te helpen bij het inlossen van de CJIB schuld en het vinden van woonruimte.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
De klachten van cliënt zien op de begeleiding van de zorgaanbieder met betrekking tot a. schuldhulpverlening en b. het vinden van geschikte woonruimte.
a. Schuldhulpverlening
Cliënt heeft gesteld dat de zorgaanbieder, ondanks afspraken hierover, onvoldoende heeft gedaan om hem te helpen bij het inlossen van de openstaande boete van € 1.400 bij het CJIB, waardoor hij niet in het schuldhulpverleningstraject kon worden opgenomen.
De zorgaanbieder heeft erkend dat zij met de cliënt een afspraak heeft gemaakt over de afbetaling van deze boete en heeft gesteld dat, omdat de cliënt zich niet aan deze afspraak heeft gehouden, de begeleiding op een goed moment is gestopt.
De zorgaanbieder heeft gesteld dat is onderzocht of de boete via de reclassering en bewindvoerder dan wel vanuit Bavo-Europoort kon worden voorgeschoten en toen dit niet mogelijk was, heeft zij getracht cliënt, via vrijwilligerswerk als opstap, aan een betaalde baan te helpen zodat hij zijn schuld kon aflossen. Toen de cliënt regelmatig niet op het werk verscheen en zich niet meer aan zijn afspraak hield, heeft de zorgaanbieder de begeleiding stopgezet.
De cliënt heeft ter zitting gesteld dat hij wel degelijk vrijwilligerswerk heeft verricht en zich wel aan de afspraak heeft gehouden maar dat de zorgaanbieder zich niet aan haar afspraak heeft gehouden: de zorgaanbieder zou de boete inlossen en cliënt zou dit bedrag terugbetalen eerst via vrijwilligerswerk en vervolgens via betaalde arbeid.
De commissie heeft op basis van het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen wat er precies tussen partijen is afgesproken met betrekking tot het aflossen van de CJIB-boete gezien de tegengestelde verklaringen van de partijen. De enkele mededeling van de zorgaanbieder, dat de cliënt onvoldoende heeft deelgenomen aan het vrijwilligerswerk en daarmee niet heeft willen meewerken aan het aflossen van de boete, acht de commissie onvoldoende om te oordelen dat de zorgaanbieder haar inspanningsverplichting jegens cliënt is nagekomen, nu de zorgaanbieder dit op geen enkele wijze schriftelijk heeft aangetoond. De cliënt heeft weliswaar gezegd dat hij altijd op het werk is verschenen, maar ook hij heeft niet aangetoond dat dit altijd het geval is geweest. Daarbij verwijst de commissie naar zijn mededeling ter zitting dat hij de laatste maand niet is op komen dagen vanwege onvrede met de uit te voeren werkzaamheden.
De commissie kan gezien het vorenstaande dan ook geen oordeel geven over dit klachtonderdeel.
b. Huisvesting
De cliënt heeft gesteld dat hij vanwege de openstaande boete bij het CJIB niet in het schuldsaneringstraject kon worden opgenomen. Dit heeft tot gevolg gehad dat hij tot op heden niet in aanmerking is gekomen voor zelfstandige huisvesting.
Ter zitting heeft de commissie vastgesteld dat de schuldenlast van de cliënt ongeveer € 100.000,– bedraagt. Gezien de hoogte van deze schuld, is het maar de vraag of cliënt, na voldoening van de CJIB schuld, voor een huurwoning in aanmerking komt/was gekomen, gezien de inkomenseisen die door verhuurders worden gesteld aan woningzoekenden. Naar het oordeel van de commissie heeft cliënt niet aannemelijk gemaakt dat uitsluitend door het handelen van de zorgaanbieder met betrekking tot de aflossing van de CJIB-boete, de cliënt niet kan beschikken over zelfstandige huisvesting. De commissie zal de klacht op dit punt niet gegrond verklaren.
De cliënt heeft een schadevergoeding gevorderd van € 25.000,– voor het oplopen van de schulden en de afgelopen verloren drie jaren. De commissie wijst deze vordering af nu de cliënt niet heeft aangetoond dat de zorgaanbieder door haar handelen cliënt financieel nadeel heeft toegebracht. Ook het feit dat cliënt tot op heden niet kan beschikken over een zelfstandige woning kan naar het oordeel van de commissie de zorginstelling niet worden aangerekend.
De commissie zal aldus beslissen.
Beslissing
De commissie, beslissende naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de regels van het recht en de tussen partijen gesloten overeenkomst,
1. onthoudt zich van een oordeel met betrekking tot afspraak tussen partijen inzake de aflossing van de boete van € 1.400,– die door het CJIB aan cliënt is opgelegd en het daarop volgende schuldhulpverleningstraject;
2. verklaart de klacht met betrekking tot de huisvesting niet gegrond;
3. wijst de gevorderde schadevergoeding af.
4. bepaalt dat de het klachtengeld niet aan de cliënt zal worden terugbetaald.
Aldus beslist op 5 maart 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke gezondheidszorg.