De commissie kan de klacht niet behandelen, omdat de interne formele klachtprocedure van de zorgaanbieder niet (geheel) doorlopen is.

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 117439

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënte], wonende te [plaats], gemachtigde (dochter/bewindvoerder): [naam], en Stichting Zorggroep West- en Midden-Brabant, gevestigd te Breda, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn voor deze zitting niet uitgenodigd omdat zij hebben aangegeven geen mondelinge behandeling te wensen. Het geschil is behandeld op 7 november 2018 te Den Haag.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de mate van zorg die de zorgaanbieder aan de cliënte heeft verleend.
 
Standpunt van de cliënte

De klachten van de cliënte, zoals verwoord door de gemachtigde, luiden in hoofdzaak als volgt.

De cliënte is een vrouw van 88 jaar met Alzheimer. Tijdens het verblijf van de cliënte bij de zorgaanbieder is sprake geweest van ernstige verwaarlozing. Er was sprake van ondervoeding, acht kilo gewichtsverlies, het negeren van een ernstige bronchitis, het onvoldoende en te laat verstrekken van benodigde medicijnen en van onvoldoende communicatie met de familie van de cliënte. De cliënte verblijft inmiddels in een ander verzorgingshuis.

De gemachtigde geeft aan te willen weten hoe het zo ontzettend fout is kunnen gaan met de verzorging van de cliënte. De reactie van de raad van bestuur van de zorgaanbieder was voor gemachtigde onbevredigend. Zij geeft aan een oordeel te willen over de niet verstrekte zorg en wenst dat personen ter verantwoording worden geroepen. Naar haar mening dient een vergaand onderzoek naar de handelswijze van de zorgaanbieder te worden gedaan om herhaling te voorkomen.

Naar aanleiding van het verweer van de zorgaanbieder heeft de gemachtigde nog het volgende opgemerkt. Zij heeft haar klacht bij de raad van bestuur van de zorgaanbieder neergelegd. Geprobeerd is tot tweemaal toe de dialoog aan te gaan met de zorgaanbieder, doch tevergeefs. Daarna is contact geweest met een door de zorgaanbieder aangewezen klachtenfunctionaris, [naam klachtenfunctionaris]. Gezien het feit dat de klachtenfunctionaris gericht was op mediation, zag de gemachtigde dit als weinig zinvol. De cliënte verbleef immers niet meer bij de zorgaanbieder. De klachtenfunctionaris heeft de gemachtigde op dat moment ook verwezen naar de commissie. Alle fases zijn dus doorlopen. Door de opstelling van de zorgaanbieder had de gemachtigde geen vertrouwen meer in de stap naar een klachtencommissie en heeft zij zich rechtstreeks tot de commissie gewend. De gemachtigde is  verder nog concreet op de inhoudelijke punten ingegaan.

Standpunt van de zorgaanbieder

Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in hoofdzaak als volgt.

Allereerst verzoekt de zorgaanbieder de cliënte niet-ontvankelijk te verklaren ex artikel 5, sub e, van het reglement van de commissie. Uit de klacht kan de zorgaanbieder niet opmaken wat aan de commissie wordt verzocht en dus welk belang de cliënte heeft bij een uitspraak van de commissie.

Bovendien stelt de zorgaanbieder vast dat de cliënte niet de klachtprocedure heeft gevolgd die door de zorgaanbieder wordt gehanteerd en ook als zodanig aan de gemachtigde is gecommuniceerd bij brief van 1 maart 2018. De gemachtigde heeft de klacht niet ingediend bij de regionale klachtencommissie (hierna: de klachtencommissie), maar in plaats daarvan de klacht rechtstreeks ingediend bij de commissie. Daarbij betwist de zorgaanbieder met klem dat de klachtenfunctionaris, [naam klachtenfunctionaris], de gemachtigde zou hebben doorverwezen naar de commissie. Ook op grond van artikel 6, eerste lid, sub a, van het reglement dient de klacht van de cliënte dus niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Voor zover nodig heeft de zorgaanbieder inhoudelijk gereageerd op de klachten van de cliënte. De zorgaanbieder concludeert dat uit het medisch dossier noch overigens blijkt dat de zorgaanbieder in de uitvoering van de zorgovereenkomst tekort is geschoten en/of dat de zorgaanbieder reden heeft om aan te nemen dat fouten zijn gemaakt in de behandeling en/of begeleiding van de cliënte of haar familie.
De klacht dient dan ook te worden afgewezen.

Beoordeling van het geschil

Voordat de commissie toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht, dient zij te beoordelen of de cliënte in haar klacht kan worden ontvangen.

De commissie stelt vast dat de zorgaanbieder bij brief van 1 maart 2018 aan de gemachtigde heeft bericht het te betreuren dat geen prijs wordt gesteld op bemiddeling door de klachtenfunctionaris en dat – nu de gemachtigde heeft aangegeven een oordeel te wensen – de formele klachtprocedure in gang zal worden gezet.
In die brief is ook uitgelegd wat die klachtprocedure inhoudt en is als bijlage de klachtenregeling toegestuurd. De formele klachtprocedure van de zorgaanbieder kent de volgende stappen: 1) de klacht na afstemming met klager ter advisering voorleggen aan de klachtencommissie, 2) na het ontvangen advies van de klachtencommissie geeft de raad van bestuur een oordeel over de klacht en 3) indien de klager zich daarin niet kan vinden kan de klager zich wenden tot de commissie.

De commissie constateert vervolgens dat de gemachtigde deze interne formele klachtprocedure van de zorgaanbieder niet (geheel) doorlopen heeft. Zij heeft immers de klacht gemeld, maar is vervolgens niet bereid gebleken – hetgeen zij ook niet heeft betwist – het advies van de klachtencommissie en het aan de hand daarvan te geven oordeel van de raad van bestuur af te wachten. Dit maakt echter een wezenlijk onderdeel uit van de klachtprocedure bij de zorgaanbieder, zodat de commissie deze situatie begrepen acht onder ‘het niet eerst volgens de wet bij de zorgaanbieder indienen’ als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van het reglement. Voorts is het de commissie niet gebleken dat het doorlopen van de interne klachtprocedure niet in redelijkheid van de cliënte/gemachtigde verlangd zou kunnen worden. Gesteld al dat in de visie van de gemachtigde de klachtenfunctionaris haar naar de commissie zou hebben verwezen, dan had de gemachtigde na het e-mail bericht van de klachtenfunctionaris van
27 februari 2018 en de brief van 1 maart 2018 van de zorgaanbieder, alsnog moeten weten van de voorgeschreven interne klachtprocedure. Hierbij merkt de commissie op dat de klacht bij de commissie nadien, namelijk op 7 mei 2018, is ingediend.

De commissie overweegt verder als volgt. In reactie op de bij de commissie ingediende klacht van de cliënte heeft de zorgaanbieder zich bij het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de cliënte
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht, omdat zij eerst gebruik dient te maken van de geboden mogelijkheid om de klachtencommissie een uitspraak te laten doen over de gegrondheid van de klacht. Conform artikel 6, eerste lid, onder a, van het reglement dient de cliënte in haar klacht(en) dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu zij haar klacht niet eerst bij de zorgaanbieder heeft ingediend en de zorgaanbieder bij eerste gelegenheid om niet-ontvankelijkverklaring heeft verzocht.

Gelet op het vorenstaande beslist de commissie als volgt.

Beslissing

De commissie verklaart de cliënte niet-ontvankelijk in haar klachten.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg op 7 november 2018.