De behandeling is op het punt van communicatie, inzage in het medisch dossier en het gebrek aan continuïteit mogelijk niet vlekkeloos verlopen, maar de zorgaanbieder heeft niet onzorgvuldig gehandeld

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 119245

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [plaats], en Parnassia Groep B.V., gevestigd te Den Haag, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 7 november 2018 te Den Haag. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De consument is verschenen en ter zitting bijgestaan door zijn partner, [naam partner], en [naam]. Namens de zorgaanbieder zijn ter zitting verschenen [naam directeur], directeur zorg bij Brijder Verslavingszorg (onderdeel van de zorgaanbieder), en [naam jurist], jurist bij de zorgaanbieder.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de uitvoering van de zorg die de cliënt heeft gekregen.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken en in het bijzonder naar het klachtenformulier van 8 augustus 2018 met bijlagen en het aanvullend schrijven van 14 augustus 2018. Het standpunt van de cliënt luidt in de kern als volgt.

De cliënt heeft zich in juni 2016 bij de zorgaanbieder aangemeld voor hulp bij het afkicken van alcohol en cocaïne. De klachten van de cliënt over de verstrekte zorg betreffen onder meer de volgende.

Bij de aanmelding heeft hij gemeld dat hij enkel zou kunnen afkicken wanneer ook psychologische hulp zou worden gegeven. Deze hulp heeft hij te laat en onvoldoende gekregen. Medicatie (diazepam) waar hij om vroeg voor ‘de rust in zijn hoofd’, kreeg hij ook niet. Door de refusal lukte het de cliënt van de alcohol af te kicken, doch de drang naar cocaïne werd steeds groter. Omdat de cliënt het gevoel had door te draaien en hulp nodig had bij het afkicken van cocaïne, heeft hij op 1 december 2016 aangegeven dat hij opgenomen wilde worden. Op 2 januari 2017 merkte hij in het gesprek met zijn behandelaar dat zijn verzoek niet was opgepakt. Dit heeft tot enorme stress en boosheid geleid en daardoor een moeilijk houdbare situatie thuis. Uiteindelijk is hij op 28 maart 2017 opgenomen voor een detox met aansluitend diverse psychiatrische onderzoeken. Op 4 mei 2017 werd hij ontslagen, echter zonder dat het door zijn partner verzochte (drie-)gesprek had plaatsgevonden. Door de daardoor ontstane situatie is hij weer cocaïne gaan gebruiken. De situatie verslechterde steeds meer. Wisselingen van behandelaars vonden verder vaak plaats en werden niet gecommuniceerd.

Door onvoldoende zorg en begeleiding, geen doorverwijzing naar andere instanties, noch het inschakelen van een gezinscoach – ondanks het steeds aandringen op hulp – ging niet alleen de cliënt maar daardoor het hele gezin er onder door. Partner en kind zijn beschadigd en in gevaar gebracht; de cliënt heeft uiteindelijk in augustus 2017 een suïcidepoging gedaan.

De cliënt verwijt de zorgaanbieder ook dat geen meldcode werd opgemaakt en dat de zorgaanbieder alles bagatelliseerde. Er zou volgens de zorgaanbieder nooit sprake zijn geweest van een crisissituatie. De geuite klachten met betrekking tot de geleverde zorg werden niet serieus genomen. Het uiteindelijke gesprek op 28 mei 2018 met de zorgmanager, bereikt door bemoeienis van de basiszorg, was teleurstellend. De zorgmanager bleek het dossier van de cliënt niet te hebben gelezen.

Daarnaast heeft de zorgaanbieder niet voldaan aan de informatieplicht, het medisch dossier is niet aan de cliënt verstrekt. Pas in het laatste gesprek na de klacht heeft de cliënt het medisch dossier ontvangen. Ter zitting heeft de cliënt opgemerkt dat hij zijn regiebehandelaar slechts twee uur heeft gesproken in twee jaar tijd en dat uit het medisch dossier lijkt te volgen dat hij 78 behandelaren heeft gehad.

De cliënt verlangt een vergoeding van de door hem en zijn gezin geleden en te lijden materiële en immateriële schade ter hoogte van € 25.000,–. Daarnaast verlangt hij excuses van de zorgaanbieder.

De cliënt is onlangs overgestapt naar een andere zorgaanbieder, omdat hij ontevreden was en is gebleven met de verstrekte zorg van de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, met name het verweerschrift van 2 oktober 2018. Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in de kern als volgt.

De zorgaanbieder stelt dat de hulpverleners zich tot het uiterste hebben ingespannen om adequate zorg aan de cliënt te leveren. Dat dit niet heeft geleid tot volledige abstinentie, noch tot een andere manier van omgaan met problemen door de cliënt en diens partner, kan hem niet worden verweten.

Direct na de aanmelding is aangevangen met de behandeling zoals met de cliënt was afgesproken in het consult van 30 juni 2016. Het behandelplan kende drie doelen: ambulante detox, somatische screening en diagnostiek. Daarbij past dat eerst abstinentie zou worden bereikt van de alcohol. De behandeling tegen cocaïneverslaving startte op 22 september 2016. Dat was op het moment dat de cliënt redelijk abstinent was van de alcohol. Met betrekking tot de klacht dat de cliënt te laat en te weinig psychologische hulp heeft gekregen, stelt de zorgaanbieder dat het afkicken onder begeleiding van verpleegkundigen gebeurt. Iets anders is dat de cliënt op 17 augustus 2016 heeft aangegeven dat hij graag met een psycholoog wilde spreken over zaken uit het verleden. Aan dit verzoek is gehoor gegeven en de cliënt had zijn eerste consult op 1 september 2016. Ook daarna hebben nog gesprekken plaatsgevonden, te weten op 21 september en 17 november 2016. Na de terugval in cocaïnegebruik werd psychologische behandeling zinloos, en werd een klinische detox inclusief diagnostiek voorgesteld en in gang gezet.

De aanvraag voor opname is verzonden op 2 januari 2017 en op 28 maart 2017 vond de opname plaats. Deze wachttijd is niet uitzonderlijk lang. De zorgaanbieder stelt dat uit de feiten voorts geen acute reden bleek om de cliënt met spoed of als crisis op te nemen. De cliënt is zeer regelmatig door behandelaars gesproken en beoordeeld op gevaar.

De zorgaanbieder stelt daarbij dat de cliënt zelf de contacten met de gezinscoach heeft afgehouden.

Na het vertrek van behandelaar [naam behandelaar] bij de zorgaanbieder is [naam tweede behandelaar] de behandelaar van de cliënt geworden. Zij heeft veel contact gehad met de cliënt en heeft hem begeleid volgens de geldende richtlijnen. Uit de rapportage komt naar voren dat de cliënt slecht bereikbaar was en regelmatig niet verscheen. Dat de cliënt geen vervolgbehandeling kreeg in de door hem gewenste klinische vorm van dialectische gedragstherapie (hierna: DGT), is na zorgvuldig onderzoek besloten. De cliënt is vervolgens een redelijk alternatief in het vooruitzicht gesteld, te weten ambulante DGT.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder het volgende opgemerkt ten aanzien van de klacht met betrekking tot de meldcode. De hulpverlener heeft een inschatting gemaakt van wat er moet gebeuren en heeft daarbij de veiligheid van het kind/partner meegewogen. Verder heeft de zorgaanbieder ter zitting toegelicht dat bij opname in de kliniek alle verpleegkundigen bij het elektronisch patiëntendossier kunnen en dus in het dossier staan vermeld.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft als volgt overwogen.

De vele klachten van de cliënt zien op het behandelingstraject dat hij bij de zorgaanbieder heeft doorlopen vanaf juni 2016 tot medio 2018.

De overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is geworden dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder verweten kunnen worden en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Die zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam en/of de menselijke geest in het proces een ongewisse factor vormt/vormen; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Zoals de commissie tijdens de zitting al heeft medegedeeld aan partijen, vallen nieuwe klachtonderdelen die ter zitting naar voren zijn gebracht, buiten de omvang van onderhavig geding. Deze worden dan ook door de commissie niet meegenomen bij de beoordeling van dit geschil.

Verder heeft de commissie ter zitting vastgesteld dat de zorgaanbieder niet het complete medisch dossier heeft ingestuurd aan de commissie. Een brief aan de huisarts bevindt zich bijvoorbeeld niet bij de stukken, hetgeen wel wenselijk was geweest.

De commissie dient in deze zaak te beoordelen of de zorgaanbieder jegens de cliënt is tekortgeschoten. Het is niet aan de commissie om zich in het algemeen uit te laten over de wijze waarop de zorgaanbieder is georganiseerd, noch over de wijze van werken van de zorgaanbieder met de daaruit voortvloeiende vele indirecte (cliënt)contacten en verschillende behandelaars. De commissie kan zich echter wel goed voorstellen dat dit voor cliënten lastig kan zijn.
Het is de commissie uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, niet gebleken dat de zorgaanbieder zich bij de behandeling van de cliënt onvoldoende heeft ingespannen of bij die inspanning een fout heeft gemaakt. Hetgeen de cliënt aan argumenten heeft aangevoerd, is onvoldoende om het tegendeel aannemelijk te maken. Hoe de behandeling is verlopen, met name op het punt van communicatie, inzage in het medisch dossier en het gebrek aan continuïteit, verdient mogelijk niet de schoonheidsprijs, maar leidt niet tot de conclusie dat de zorgaanbieder heeft gehandeld in strijd met een redelijk bekwame en redelijk handelende hulpverlener.

Het voorgaande betekent dat de klachten van de cliënt over zijn behandeling door de zorgaanbieder ongegrond zullen worden verklaard. Nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, is voor toekenning van de door de cliënt verlangde materiele en immateriële schadevergoeding geen grond. Het verzoek tot vergoeding zal dan ook worden afgewezen.

Al hetgeen partijen meer of anders hebben gesteld dan waarvan de commissie hiervoor is uitgegaan, behoeft geen bespreking meer, omdat een dergelijke bespreking niet tot een ander resultaat zal leiden.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klachten van de cliënt ongegrond

– wijst af het verzoek van de cliënt tot schadevergoeding.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg op 7 november 2018.