De ambulance is gebeld omdat de zoon van cliënt door nootjes aan het stikken was. Er is adequate ambulancezorg verleend aan de zoon van de cliënt, inclusief de nodige instructies aan de cliënt en zijn vrouw voor het geval zich alsnog complicaties zouden voordoen

  • Home >>
  • Ambulancezorg >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ambulancezorg    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 117521

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [plaats], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon [naam zoon], en Ambulance Oost, gevestigd te Hengelo, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennis genomen van de stukken, die door de partijen aan haar zijn overgelegd.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018 te Nijmegen. De behandeling heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van partijen, omdat de cliënt heeft aangegeven niet mondeling gehoord te willen worden en de zorgaanbieder de wens om mondeling gehoord te worden niet te kennen heeft gegeven.

Onderwerp van het geschil

De cliënt beklaagt zich over een onjuiste behandeling van zijn zoon door de ambulancemedewerkers van de zorgaanbieder.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de cliënt op het volgende neer.

Op zondag 18 maart 2018 was de cliënt met zijn vrouw en zoon op bezoek bij zijn ouders in [plaats]. De zoon heeft op tafel liggende nootjes gepakt en in zijn mond gestopt. Vervolgens heeft de cliënt gezien dat zijn zoon aan het stikken was. De zoon was rood en ademde nauwelijks. De cliënt heeft de spoedeisende huisartsenzorg [plaats] gebeld, die besloot een ambulance naar het adres van zijn ouders te sturen. In afwachting van de komst van de ambulance heeft de vrouw van de cliënt de zoon lichte stoten tussen zijn schouders gegeven, waarna de zoon nootjes uitbraakte. Zonder spoed arriveerde de ambulance na ongeveer tien minuten bij het adres van zijn ouders.
De ambulancemedewerkers hebben de zoon onderzocht met een stethoscoop en een zaklampje en volgens hen was alles oké. Op de vraag of er iets in de longen van de zoon terecht was gekomen, hebben de ambulancemedewerkers ontkennend geantwoord. Dat de zoon zoveel hoestte was volgens de ambulancemedewerkers het enkele gevolg van irritatie. Zonder verdere controle zijn de ambulancemedewerkers vertrokken. Een aantal dagen later kreeg de zoon 40℃ koorts. De cliënt heeft eerst met paracetamol tevergeefs geprobeerd de koorts onder controle te krijgen. Op vrijdag
23 maart 2018 is de vrouw van de cliënt met de zoon naar hun huisarts in [plaats] gegaan. De huisarts heeft de zoon direct doorgestuurd naar het ziekenhuis in Nordhorn (Duitsland) omdat de zoon niet normaal ademde. In dit ziekenhuis heeft de zoon verschillende onderzoeken ondergaan, waarbij is geconstateerd dat de zoon iets in zijn longen had. Vervolgens is de zoon naar een ziekenhuis in Münster (Duitsland) gebracht, omdat hij daar vanwege zijn jonge leeftijd – hij was toen twee jaar
oud – beter behandeld kon worden. Ook in dit ziekenhuis heeft de zoon allerlei onderzoeken ondergaan. Daarbij is vastgesteld dat zich stukken noten in zijn longen bevonden. De zoon is tweemaal onder narcose gebracht om een longspoeling te ondergaan, omdat het slijmvlies zo ontstoken was, dat de artsen niet geheel in de longen konden komen. De zoon heeft medicijnen, waaronder antibiotica, moeten gebruiken.

De cliënt is niet tevreden met alleen excuses en wenst een door hem in het vragenformulier gespecificeerde materiële en immateriële schadevergoeding te ontvangen voor de fout van de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.

De ambulancemedewerkers – de chauffeur van de ambulance en een verpleegkundige – ontvingen op 18 maart 2018 om 19.02 uur een melding dat een kindje van twee jaar zich verslikt zou hebben in een pistachenootje. Zij zijn naar het opgegeven adres gegaan, waar zij om 19.11 uur aankwamen. Bij aankomst was het kindje rustig en niet blauw. De moeder vertelde dat het beter ging. De verpleegkundige heeft het kindje onderzocht. Tijdens dat onderzoek zijn protocollen toegepast. Bij de keelinspectie met een lampje bleek de keel van het kindje vrij te zijn; er is geen nootje gezien. De keel was wel wat geïrriteerd. Er was sprake van een normale ademfrequentie. Het kindje zag wat rood van het huilen. Het kindje schreeuwde/huilde en was ook niet door de moeder te kalmeren; het was dus alert. De verpleegkundige heeft contact opgenomen met de huisartsenpost en zijn bevindingen doorgegeven. Er is een zorgafspraak gemaakt dat moeder het kindje in de gaten zal houden en bij problemen de huisartsenpost in [plaats] zal bellen of anders in Duitsland contact zal opnemen met de eigen huisarts. Tijdens de hulpverlening en de afronding daarvan was de cliënt tevreden. Het uiteindelijke beloop zou niet anders zijn geweest indien de ambulancemedewerkers het kindje hadden gepresenteerd op de spoedeisende eerste hulp. Deze casus is inhoudelijk besproken met de Medisch Manager Ambulancezorg en deze heeft bevestigd dat een afwachtend beleid in de situatie op
18 maart 2018 gerechtvaardigd was. Ook in het ziekenhuis zou men identiek onderzoek hebben uitgevoerd en zou men het gezin met duidelijke afspraken naar huis hebben gestuurd gezien de niet afwijkende klinische toestand. Het maken van een röntgenfoto van de longen heeft geen meerwaarde omdat een stukje noot daarop niet te zien is. De zorgaanbieder is van mening dat de ambulancemedewerkers juist gehandeld hebben en duidelijke afspraken met de cliënt hebben gemaakt. De zorgaanbieder kan zich dan ook niet vinden in de wijze waarop de cliënt heeft voorgesteld de klacht af te handelen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.

Op grond van de door partijen over en weer gestelde feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat er tussen hen op 18 maart 2018 een overeenkomst betreffende het verlenen van ambulancezorg tot stand is gekomen. Deze overeenkomst is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de uitvoering van deze overeenkomst moet de zorgaanbieder – en ieder die door de zorgaanbieder wordt ingeschakeld bij de uitvoering van de voor hem uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting, zoals in dit geval de desbetreffende ambulancemedewerkers, – de zorg betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht en daarbij moet de zorgaanbieder en de door hem ingeschakelde hulppersoon handelen in overeenstemming met de op hem/hen rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hem/hen geldende professionele standaard. Deze professionele standaard is (onder meer) neergelegd in het Landelijk Protocol Ambulancezorg 8.1, dat op genoemde datum van kracht was. Aan de hand van dit protocol zal de commissie de vraag beoordelen of de (ambulancemedewerkers van de) zorgaanbieder de hiervoor nader omschreven zorg hebben betracht.

De cliënt heeft de stelling van de zorgaanbieder niet betwist – en daarmee staat voor de commissie vast – dat de ambulancemedewerkers bij het onderzoek van de zoon van de cliënt het protocol hebben toegepast. Deze toepassing blijkt ook uit het door de ambulancemedewerkers opgemaakte ritformulier, waarin zij verslag hebben gedaan van dat onderzoek. Als onweersproken door de cliënt staan voor de commissie eveneens vast de door de zorgaanbieder gestelde situatie waarin de ambulancemedewerkers de zoon (en zijn familieleden) hebben aangetroffen, de methode van het door hen verrichte onderzoek en hun bevindingen. De commissie is in de door partijen overgelegde stukken geen aanwijzingen tegengekomen, die erop (zouden kunnen) wijzen dat de ambulancemedewerkers anders hadden moeten handelen dan zij hebben gedaan. Zij hebben als ambulancezorgprofessionals de door hen aangetroffen situatie ingeschat en daarnaar gehandeld. Dat de cliënt en zijn vrouw de toestand van hun zoon anders hebben ingeschat dan de ambulancemedewerkers, is uit emotioneel oogpunt begrijpelijk, maar kan in dit geval niet afdoen aan de gedane professionele inschatting van de ambulancemedewerkers. De ambulancemedewerkers hebben ook de afwikkeling van hun bevindingen op een juiste wijze verricht door de huisartsenpost van hun bevindingen op de hoogte te stellen, de moeder te verzoeken de zoon in de gaten te houden en bij problemen de huisartsenpost dan wel de huisarts in hun woonplaats te consulteren.

De commissie is van oordeel dat de ambulancemedewerkers in de gegeven omstandigheden adequate ambulancezorg hebben verleend aan de zoon van de cliënt, inclusief de nodige instructies aan de cliënt en zijn vrouw voor het geval zich alsnog complicaties zouden voordoen. Door aldus te handelen hebben de zorgaanbieders de zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Er is dan ook geen sprake van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder. Dit betekent dat de klacht van de cliënt ongegrond verklaard dient te worden.

Voor aanspraak op materiële en immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval de zorgaanbieder – tegenover de schuldeiser – in dit geval de cliënt – in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting of (anderszins) onrechtmatig heeft gehandeld. De commissie heeft hiervoor geoordeeld dat er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Van (anderszins) onrechtmatig handelen door de zorgaanbieder is evenmin gebleken.
Dit betekent dat aan de cliënt geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door hem verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.

De cliënt heeft een openstaand factuurbedrag van € 25,– bij de commissie in depot gestort. Uit de door de cliënt overgelegde stukken blijkt echter dat het gaat om een herinneringsfactuur van de Huisartsenposten Enschedé-[plaats], welke instanties niet in dit geschil betrokken zijn. Uit die factuur is ook niet af te leiden dat deze enige relatie heeft met het onderhavige geschil.
De commissie acht zich dan ook niet bevoegd om over het gedeponeerde bedrag een beslissing te nemen.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht van de cliënt ongegrond;

– wijst de door de cliënt verlangde schadevergoeding af.

Aldus beslist op 26 juli 2018 door de Geschillencommissie Ambulancezorg.