Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117782
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Klager], wonende te [plaats] en GGZ Noord-Holland-Noord, gevestigd te Heiloo, (verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 27 augustus 2018 te Amsterdam.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Klager werd ter zitting bijgestaan door zijn moeder. De zorginstelling werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], GGZ verpleegkundig specialist en [naam], psychiater.
Onderwerp van het geschil
Het onderwerp van het geschil heeft betrekking op de behandeling door de zorginstelling in de periode van 11 maart 2015 tot en met 2 december 2015.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klager overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:
1) Klager heeft sinds zijn (medicamenteuze) behandeling bij de zorginstelling, alwaar hij meerdere dagen in de separatieruimte heeft doorgebracht, meer last van psychische klachten en hij functioneert slechter, ook op intellectueel niveau;
2) Klager is eind maart 2015 mishandeld door twee forensisch psychiatrisch verpleegkundigen van de zorginstelling, is daarbij gewond geraakt aan zijn neus en heeft een blauwe streep bij zijn ooghoeken opgelopen;
3) De verpleegkundig specialist bij de zorginstelling is op vernederende wijze omgegaan met de moeder van klager;
4) De zorginstelling heeft tegen de wens van de moeder van klager contact gezocht met de werkgever van klager en hij is hierdoor zijn werk kwijtgeraakt;
5) De moeder van klager heeft in mei 2015 verschillende e-mailberichten verzonden waarop niet is gereageerd;
6) De behandeling van klager door i-psy is zonder opgaaf van reden beëindigd;
7) De zorginstelling heeft de diagnose van klager uit justitiële stukken overgenomen en geen eigen onderzoek gedaan.
Klager verlangt erkenning van de klachten. Op 10 april 2015 had klager een normaal IQ niveau. Op 17 april 2015 – tijdens de behandeling – was klager “anders” en bleek zijn IQ te zijn gedaald. Hij sprak als een kind van 4 of 5. Klager is voor 50% arbeidsongeschikt. Hij kan de werkzaamheden geestelijk niet aan en mist hierdoor inkomen. Klager twijfelt aan de objectiviteit en onpartijdigheid van de klachtencommissie. Klager verlangt een schadevergoeding van € 461,96 ter zake van eigen risico en het afgelaste onderzoek door i-psy.
Ter zitting heeft klager verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Klager is negen maanden lang emotioneel en fysiek mishandeld. Klager en zijn moeder hebben veel verdriet gehad en voelen zich niet serieus genomen. Klager is gestraft door hem medicatie toe te dienen. De moeder van klager heeft niet reeds tijdens de behandeling aan de bel getrokken omdat sprake was van onderbemensing en zij bang was dat klager getreiterd zou worden.
Klager heeft de verkeerde medicijnen gekregen, daardoor is hij helemaal doorgedraaid. Door de medicatie kan klager zich niet meer alles herinneren. Hij is gekleineerd en als proefkonijn gebruikt. Klager kan niet meer werken en hij houdt de zorginstelling daarvoor verantwoordelijk.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie naar het verweer van de zorginstelling d.d. 3 augustus 2018.
Allereerst stelt de zorginstelling zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. In 2015 zijn er reeds klachten van klager en zijn moeder behandeld door de klachtencommissie van de zorginstelling. Bij beide uitspraken was er geen beroepsmogelijkheid. Daarnaast zijn de klachten van de moeder van klager over haar eigen bejegening en/of andere kwesties niet-ontvankelijk, aangezien voor familieklachten geen toegang open staat bij de commissie.
Klager is vanaf 11 maart 2015 opgenomen geweest op de Forensische Psychiatrische Afdeling van de zorginstelling in het kader van een voorwaardelijke veroordeling op grond van art. 14a Sr. Daarnaast heeft klager een rechterlijke machtiging gekregen. Een machtiging voortgezet verblijf is afgegeven op 8 juli 2015 en liep tot 8 juli 2016.
Klager is medicamenteus behandeld voor psychotische kenmerken, waarbij klager vooral zeer geprikkeld was, verbaal en fysiek agressief. De behandeling is goed aangeslagen, waarbij het toestandsbeeld is gestabiliseerd en klager in december 2015 naar huis terug kon keren, om weer bij zijn moeder te wonen in afwachting van vervolgzorg.
In de periode van 28 mei 2015 tot en met 2 juni 2015 heeft klager Abilify ingenomen (10 milligram per dag). Op 3 juni 2015 heeft klager ingrijpmedicatie toegediend gekregen. Met ingang van 4 juni 2015 is klager overgegaan op 5 milligram Haldol in druppelvorm. Abilify kent op korte termijn de volgende bijwerkingen: wazig zien, rusteloos zijn, last van slapeloosheid en angstig worden.
Aangezien klager maar zes dagen Abilify heeft gebruikt in een bescheiden dosering, lijkt het zeer onwaarschijnlijk tot zelfs onmogelijk dat hierdoor blijvende schade met functieverlies zou ontstaan.
Ten tijde van de opname, vooral in de periode van psychotische decompensatie, heeft de zorginstelling ook angst bij klager waargenomen, evenals het functioneren als een kind. Medio 2017 is de medicatie (Haldol) geleidelijk afgebouwd. De zorginstelling vindt het spijtig dat klager naderhand last heeft gekregen van neurotische trekkingen, slapeloosheid en slecht zicht. Aangezien deze klachten geruime tijd na het afsluiten van zijn behandeling zijn ontstaan, kan de zorginstelling niets zeggen over de mogelijke oorzaken hiervan.
Met betrekking tot de klacht dat klager tijdens zijn opname zou zijn mishandeld, voert de zorginstelling aan dat klager tijdens een gesprek dat plaatsvond op 4 mei 2015 waarbij de verpleegkundig specialist, haar toenmalige manager, klager en zijn moeder aanwezig waren, desgevraagd heeft ontkend dat hij is geslagen of anderszins is mishandeld.
De schade die door klager wordt genoemd hangt volgens de zorginstelling samen met de ziekte van klager en is niet veroorzaakt door de behandeling. De gevorderde schadevergoeding dient te worden afgewezen. Het onderzoek door i-psy is niet door de zorginstelling afgelast. De zorginstelling heeft enkel met toestemming van klager medische gegevens verstrekt aan i-psy, zonder daar commentaar op te leveren.
Ter zitting heeft de zorginstelling verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Medicijnen worden niet gebruikt om te straffen. Bij binnenkomst bij de zorginstelling wordt gekeken wat er aan diagnostiek ligt. Dat wordt gebruikt voor het behandelplan en gedurende de behandeling aangepast. Bij het einde van de behandeling was zichtbaar dat de psychotische stoornis aan het afnemen was. De depressieve klachten zijn niet meer gezien. Wel kwam de zwakbegaafdheid naar voren. Het is niet onzorgvuldig of onjuist als wordt uitgaan van zaken die al zijn onderzocht, wanneer geen reden is om aan te nemen dat dit onjuist is of door de tijd ingehaald. Juist als de informatie niet wordt gebruikt is sprake van nalatigheid. Dat er vervolgens ook een eigen mening wordt gevormd is vanzelfsprekend.
De door klager gestelde mishandeling is niet gezien en ook niet vernomen. De GGZ verpleegkundig specialist kan zich herinneren dat klager in de tijd dat hij gesepareerd is geweest, een krasje bij zijn oog heeft gehad. Indien de mishandeling was gezien of gehoord dan zou er een arts zijn geraadpleegd. Er is geen melding gemaakt van schade.
Door de medicatie zou klager wazig kunnen zien, maar dat is van tijdelijke aard. De e-mails die [naam psychiater] niet zou hebben beantwoord, zijn opgezocht. [Naam psychiater] heeft op 19 mei 2015 op de e-mail aan de huisarts gereageerd.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke bespreking van de klachtonderdelen overweegt de commissie dat klager niet kan worden ontvangen in klachtonderdeel drie. Deze klacht heeft betrekking op de bejegening van de moeder van klager en ziet niet op de behandelingsovereenkomst tussen klager en de zorginstelling. Ook in klachtonderdeel zes is klager niet-ontvankelijk. Dat i-psy de behandeling van klager zonder opgaaf van reden heeft beëindigd is niet iets wat de zorginstelling kan worden verweten en ziet bovendien niet op de behandelingsovereenkomst tussen klager en de zorginstelling. Wat betreft de overige klachten is klager ontvankelijk. De zorginstelling heeft aangevoerd dat klager in 2015 reeds heeft geklaagd. Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat de klachtencommissie op 14 maart 2018 heeft beslist op de op 30 augustus 2017 binnengekomen klacht. Klager heeft tijdig bij de klachtencommissie geklaagd en daarnaast binnen 12 maanden na de beslissing van de klachtencommissie zijn klachten bij de commissie neergelegd.
Voor aansprakelijkheid van de zorginstelling is vereist dat voldoende aannemelijk is dat zij tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorginstelling. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en de cliënte moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
Naar het oordeel van de commissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat de zorginstelling tekort is geschoten in de wijze waarop de behandeling is uitgevoerd.
Onder klachtonderdeel één stelt klager dat hij sinds zijn (medicamenteuze) behandeling bij de zorginstelling, alwaar hij meerdere dagen in de separatieruimte heeft doorgebracht, meer last van psychische klachten en slechter functioneert, ook op intellectueel niveau. De commissie constateert dat klager bij zijn IQ-test (afgenomen door stichting MEE) weliswaar lager scoort dat de IQ-test die tijdens de behandeling bij de zorginstelling is afgenomen, maar daaruit kan naar het oordeel van de commissie niet de conclusie getrokken worden dat tussen deze afnamen en de behandeling bij de zorginstelling een oorzakelijk verband bestaat. De score op een IQ-test is mede afhankelijk van het toestandsbeeld op het moment van afname. Dat klager meer psychische klachten heeft gekregen door de behandeling bij de zorginstelling, is niet aangetoond.
Onder klachtonderdeel twee stelt klager dat hij eind maart 2015 mishandeld is door twee forensisch psychiatrisch verpleegkundigen van de zorginstelling, dat hij daarbij gewond is geraakt aan zijn neus en een blauwe streep bij zijn ooghoeken heeft opgelopen. Desgevraagd heeft klager tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zelf geen herinnering heeft aan de gestelde mishandeling. Eerder heeft klager in een psychologische vragenlijst “[naam vragenlijst]” aangegeven dat hij niet is mishandeld tijdens de behandeling. Uit het onderzoek op de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen Veilig Incidenten Melding is gedaan. Evenmin zijn er concrete aanwijzingen voor de mishandeling naar voren gekomen, anders dan de observaties door de moeder van klager. De enkele mededeling van klager dat de mishandeling wel heeft plaatsgevonden, terwijl hij er geen herinnering aan heeft is onvoldoende om de klacht gegrond te verklaren.
Onder klachtonderdeel vier stelt klager dat de zorginstelling tegen de wens van (de moeder van) klager contact heeft gezocht met de werkgever van klager en dat hij hierdoor zijn werk is kwijtgeraakt. Klager heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van de informatie aan zijn werkgever. De klacht is dan ook ongegrond.
Onder klachtonderdeel vijf stelt klager dat zijn moeder in mei 2015 verschillende e-mailberichten heeft verzonden waarop niet is gereageerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zorginstelling een e-mail bericht overhandigd, waaruit blijkt dat wel op de e-mailberichten van de moeder van klager is gereageerd. De klacht is dan ook ongegrond.
Onder klachtonderdeel zeven stelt klager dat de zorginstelling de diagnose van klager uit justitiële stukken heeft overgenomen en geen eigen onderzoek heeft gedaan. Door de zorginstelling wordt erkend dat zij de diagnose heeft overgenomen. Maar vervolgens is gebleken dat die diagnose als werkdiagnose is aangenomen en dat de diagnose na nader onderzoek is gewijzigd en dat de zorginstelling met een eigen diagnose is gekomen die afweek van de oorspronkelijke diagnose.
Aldus is wel sprake van eigen onderzoek, waarbij opgemerkt dient te worden dat het niet ongebruikelijk is om een diagnose over te nemen waarna een eigen onderzoek kan leiden tot een andere. De klacht is ongegrond.
Nu de klachten van klager ongegrond zijn, dient ook de verlangde schadevergoeding te worden afgewezen.
Derhalve beslist de commissie als volgt.
Beslissing
De commissie:
– verklaart klager niet-ontvankelijk voor wat betreft klachtonderdelen drie en zes;
– verklaart de klachtonderdelen één, twee, vier, vijf en zeven ongegrond;
– wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg op 27 augustus 2018.