Dat interne klachtenprocedure te lang heeft geduurd, betekent niet dat zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld.

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: bejegening/ onzorgvuldigheid    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 199488/223444

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënt heeft diverse klachten ingediend omtrent het (gebrek aan) handelen van de zorgaanbieder vóór, tijdens en na de behandeling die cliënt extern onderging. Zo klaagt cliënt onder andere over het gebrek aan begeleiding tijdens die behandeling en over het missen van signalen toen cliënt nadien in crisis kwam te verkeren. De commissie verklaart de klacht ongegrond, omdat niet is gebleken dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld. Wel is de commissie van oordeel dat de interne klachtprocedure bij de zorgaanbieder te lang heeft geduurd. Om die reden wordt de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard.

De uitspraak

In het geschil tussen

de heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

GGZ Friesland, gevestigd te Leeuwarden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2023 te Groningen.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
De klacht van cliënt kan worden onderverdeeld in een aantal klachtonderdelen. Bij de beoordeling van die klachtonderdelen geldt het volgende toetsingskader.
De overeenkomst die cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van de zorgovereenkomst die cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Nadere stukken
Allereerst merkt de commissie op dat de recente nadere stukken die door cliënt zijn ingestuurd buiten beschouwing worden gelaten. Zoals de voorzitter ter zitting heeft uitgelegd, heeft de commissie geen gelegenheid gehad om deze stukken voorafgaand aan de zitting te bekijken en heeft de zorgaanbieder op deze manier onvoldoende tijd om op de ingediende stukken te reageren. Vanwege de omvang daarvan, zal de commissie ze om die reden buiten behandeling laten. De commissie neemt haar beslissing dus op basis van de overige stukken.

Standpunt van de cliënt (kort samengevat)
Cliënt was in behandeling bij de zorgaanbieder, op de afdeling Angst en stemming (hierna: A&S). Op enig moment onderging cliënt 18 weken lang elektroconvulsietherapie (hierna: ECT) in het Medisch Centrum Leeuwarden (hierna: MCL). Cliënt is van mening dat die behandeling eerder had kunnen worden gestart. Toen de behandeling eenmaal was gestart, was er geen goede communicatie tussen de behandelaren bij de zorgaanbieder en het MCL. Zo waren zij meermaals afwezig bij de periodieke bespreking, waar volgens protocollen een behandelaar aanwezig moet zijn. Er was te weinig aandacht voor de voortgang van de behandeling en het welzijn van cliënt. Ook werd cliënt steeds ‘van het kastje naar de muur gestuurd’. Cliënt had duidelijk behoefte aan begeleiding tijdens en onmiddellijk na zijn ECT-behandeling, maar volgens de zorgaanbieder moest hij daarvoor bij het MCL zijn, terwijl het MCL heel duidelijk bij aanvang had gesteld dat zij slechts de behandeling zou uitvoeren en dat de begeleiding bij de zorgaanbieder bleef.
Na de ECT-behandeling raakte cliënt in crisis en hij heeft dat duidelijk proberen te maken bij zijn behandelaren. Zij hebben echter niets gedaan met die signalen. Het contact met twee van zijn behandelaren ging alleen nog maar via de telefoon, wanneer het hen uitkwam, en er zat lange tijd tussen de afspraken in. Cliënt heeft meermaals duidelijk gemaakt meer behoefte te hebben aan ondersteuning en begeleiding. Zij hadden opties om hem te helpen, maar die hebben zij niet ingezet. Cliënt wijst op de mogelijkheid om een ‘zwart busje’ langs zijn huis te sturen, om zijn maatschappelijk werker te bellen of het FACT-team in te schakelen. Cliënt is van mening dat hij systematisch is verwaarloosd. Hij heeft hier erg veel last van gehad.
Hierover heeft cliënt een klacht ingediend bij de zorgaanbieder, maar cliënt is niet tevreden over de afhandeling daarvan. Zo duurde de behandeling van die klacht meer dan een jaar en was de behandeling partijdig.
Cliënt verzoekt de commissie om schadevergoeding toe te kennen van in totaal € 20.970,20 voor onder andere maandelijkse kosten voor een maatschappelijk werker, een hogere studielening, gemiste inkomsten potentiële bijbaan, PTTS en een beschadigd zelfbeeld. Verder wenst cliënt onder andere dat de zorgaanbieder een publiek statement uitbrengt over haar schuld en tekortschieten in zijn behandeltraject, dat er een brief wordt gestuurd naar de Tweede Kamer, dat zijn behandelaren een aantekening krijgen binnen de geestelijke gezondheidszorg en dat de klachtencommissie van de zorgaanbieder wordt onderzocht.

Standpunt van de zorgaanbieder (kort samengevat)
Cliënt werd weliswaar aangemeld en voor intake werd gezien bij de dagbehandeling A&S, maar daar is geen programma gestart, omdat cliënt een ECT-behandeling wenste. Een dergelijke behandeling wordt niet aangeboden binnen de dagbehandeling van de zorgaanbieder. Cliënt is daarom aangemeld voor de ECT-behandeling in het MCL en gedurende de wachttijd is regelmatig contact met cliënt opgenomen om te monitoren hoe het met hem ging. In het weekend werd vaak IHT ingeschakeld en verder volgde cliënt een behandeling bij de creatief therapeut. In juli 2020 is cliënt aangemeld bij MindUp (dagbesteding). In juli 2020 is ook de ECT-behandeling gestart, twee keer per week. Zijn behandelaren onderhielden contact met cliënt. In eerste instantie leek het erop dat de ECT-behandeling een positieve invloed had. Begin oktober 2020 heeft cliënt gemeld dat hij vond dat hij te weinig begeleid werd. Toen is besloten om cliënt aan te melden voor individuele creatieve therapie. De eerste sessie vond drie dagen later plaats.
De zorgaanbieder begrijpt dat cliënt teleurgesteld is dat de ECT-behandeling niet het gewenste effect heeft gehad, maar bestrijdt dat zij cliënt onvoldoende begeleid zou hebben. Gedurende de ECT-behandeling hebben zijn behandelaren contact gehouden met cliënt en met de behandelaren van de ECT-behandeling. Op dinsdagochtend vond in het MCL-overleg plaats over de ECT-behandeling, waarbij zijn behandelaren ook een aantal keer aanwezig waren, en indien zij er niet bij waren, een andere medewerker van de zorgaanbieder. In moeilijke periodes werd cliënt voor het weekend aangemeld bij IHT en werd steeds contact met hem gehouden. Wanneer cliënt zei dat hij een andere behandeling wilde of dat er bepaalde gevoelens bij hem leefden, zochten de behandelaren naar behandelingen die daarbij pasten, zoals creatieve therapie en de aanmeldingen bij MindUp, IHT en FACT.
De zorgaanbieder is het met cliënt eens dat de procedure bij de klachtencommissie te lang heeft geduurd. Normaal gaat een dergelijke procedure sneller. De vertraging is erin gelegen dat een van de behandelaren langdurig ziek was. Wel betwist de zorgaanbieder dat de klachtencommissie partijdig zou zijn en geen goed onderzoek zou hebben verricht. De zorgaanbieder ziet niet in wat de klachtencommissie niet goed heeft gedaan bij de behandeling van zijn klacht.
Tot slot betwist de zorgaanbieder de schadeposten die door cliënt worden genoemd. Als cliënt al schade zou hebben geleden, dan is dat bovendien niet veroorzaakt door de behandeling bij de zorgaanbieder.

Oordeel van de commissie
Bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen zal de commissie onderscheid maken in de periode voorafgaand, tijdens en na de ECT-behandeling.

Periode voorafgaand aan de ECT-behandeling
Cliënt en de zorgaanbieder verschillen van inzicht over de vraag of spoedplaatsing bij de ECT-behandeling mogelijk was. De commissie merkt op dat het aan de behandelaar is om die beoordeling te maken, op basis van de omstandigheden op dat moment. Volgens de zorgaanbieder was een spoedplaatsing niet aan de orde, omdat cliënt eerst nog een aantal stappen diende te doorlopen voordat hij in aanmerking kwam voor de behandeling. De commissie is niet gebleken dat de behandelaar daarin een verkeerde inschatting heeft gemaakt. Voor zover de commissie kan beoordelen, was er namelijk geen sprake van een van de genoemde uitzonderingssituaties, zodat die stappen inderdaad eerst dienden te worden doorlopen.
De commissie zal dit deel van de klacht dan ook ongegrond verklaren.

Periode tijdens de ECT-behandeling
Uit de klacht komt met name naar voren dat cliënt meer begeleiding van de zorgaanbieder had gewild ten tijde van zijn ECT-behandeling bij het MCL. Uit de rapportage kan de commissie afleiden dat er gedurende die behandeling meermaals gesprekken zijn geweest met cliënt en dat hij IHT en creatieve therapie kreeg. Ook had cliënt het nummer van de crisisdienst.
In de rapportage heeft de commissie meermaals gelezen dat cliënt tijdens de gesprekken met zijn behandelaren heeft opgemerkt dat hij begeleiding wilde bij het omgaan met de effecten van de ECT-behandeling, zoals bijvoorbeeld “het anders voelen”. Ook is meermaals te lezen dat zijn behandelaren hierover met elkaar in gesprek zijn geweest en met het MCL. De zorgaanbieder heeft ter zitting gesteld dat zij op sommige vragen van cliënt geen antwoord kon geven, omdat deze specifiek betrekking hadden op de ECT-behandeling. Aangezien zijn behandelaren die behandeling niet zelf uitvoerden, konden zij daarop onvoldoende antwoord geven en hebben zij hem voor dergelijke vragen verwezen naar het MCL. Cliënt stelt daarentegen dat hij door het MCL weer werd verwezen naar de zorgaanbieder. Cliënt voert aan dat de afspraak was dat de zorgaanbieder hem tijdens het traject zou begeleiden. Dat is echter ook gebeurd. Hij bleef immers onder behandeling bij de zorgaanbieder. Onduidelijk is echter of die begeleiding eruit had moeten zien, zoals nu door cliënt wordt omschreven. De commissie acht het voorstelbaar dat zijn behandelaren geen antwoord konden geven op bepaalde vragen die specifiek betrekking hadden op de ECT-behandeling, nu zij die behandeling zelf niet uitvoerden. Het is vervelend dat cliënt daardoor het gevoel heeft gekregen “tussen wal en schip te vallen”, maar voor de commissie is niet vast te stellen dat de zorgaanbieder daarin tekort is geschoten.
Ter zitting heeft de commissie cliënt nog gevraagd wat hij concreet aan begeleiding heeft gemist tijdens zijn ECT-behandeling. Hierop gaf cliënt als voorbeeld dat hij altijd alleen terug naar huis moest na een behandeling en dat hij dan wel eens verward of vergeetachtig was. Cliënt verwachtte niet dat een van de zorgverleners met hem mee zou gaan naar de behandeling, maar hij had wel graag gewild dat hij nadien zijn verwarring kon delen en bespreken, dat er iemand was die naar zijn gezondheid keek, iemand die tegen hem zei dat hij niet op straat moest gaan. De commissie overweegt als volgt. Een ECT-behandeling is een ingrijpende behandeling, waarbij het niet ongebruikelijk is dat iemand zich nadien verward voelt en daarvan moet bijkomen. Het is echter aan het behandelende ziekenhuis om te beoordelen of iemand nadien in staat is om naar huis te gaan en of dat verantwoord is. Zijn behandelaren kunnen die inschatting op afstand niet maken, zodat de commissie het niet onzorgvuldig voorkomt dat zijn behandelaren dat niet uit hunzelf hebben aangeboden. Overigens is de commissie uit het dossier ook niet gebleken dat cliënt die wens zelf kenbaar heeft gemaakt bij zijn behandelaren.
Verder stelt cliënt zich op het standpunt dat zijn behandelaren aanwezig hadden moeten zijn tijdens het wekelijkse overleg bij het MCL. De commissie volgt cliënt niet in dat standpunt. Bij dergelijke overleggen is het noodzakelijk dat er een vertegenwoordiger van de zorgaanbieder aanwezig is, maar dat hoeven niet noodzakelijkerwijs de behandelaren te zijn. Het is aan de vertegenwoordiger om de behandelaren te informeren over hetgeen er over de cliënt is besproken.
De commissie zal dit deel van de klacht dan ook ongegrond verklaren.

Periode na de ECT-behandeling
Cliënt stelt dat hij na zijn ECT-behandeling in crisis is geraakt en dat de zorgaanbieder niets heeft gedaan met zijn signalen. De commissie overweegt hierover als volgt. De vraag of er sprake is van een crisis en hoe daarop moet worden gehandeld, dient te worden beantwoord door de zorgverleners die daar op dat moment bij betrokken zijn, kijkend naar de omstandigheden van dat moment. De commissie heeft in de rapportage geen aanwijzingen aangetroffen die erop duiden dat daar destijds een verkeerde inschatting in is gemaakt dan wel anderszins onzorgvuldig is gehandeld. Uit de rapportage blijkt dat cliënt in december 2020 een aantal keer niet naar zijn afspraak bij de creatief therapeut is geweest en dat hij bij zijn behandelaren meermaals heeft gezegd zich somber en ontevreden te voelen. Zijn behandelaren hebben veelvuldig contact met hem onderhouden, adviezen gegeven (bijvoorbeeld MindUp weer oppakken) en hebben zich ingezet voor het vervolgtraject. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de commissie niet kunnen vaststellen dat de zorgaanbieder daarin onzorgvuldig heeft gehandeld.
Dat cliënt de gesprekken met zijn behandelaren liever in persoon had gehad, in plaats van telefonisch, acht de commissie heel begrijpelijk. Het beleid dat gesprekken als hoofdregel op afstand plaatsvonden, was in de coronaperiode gebruikelijk. Uiteraard waren er mogelijkheden om daar op bepaalde momenten van af te wijken, zoals cliënt zelf ook heeft gesteld, maar die inschatting was aan de behandelaren om te maken op basis van de omstandigheden van dat moment. Voor de commissie is aan de hand van het dossier niet vast te stellen of zijn behandelaren daarin destijds een onzorgvuldige keuze hebben gemaakt. Cliënt heeft ter zitting gewezen op een geval waarbij zorgmedewerkers het van belang vonden dat cliënt na een bepaald weekend fysiek werd gezien in plaats van telefonisch. Op het moment dat een zorgverlener meldt dat fysiek contact na dat weekend gewenst is, is dat een belangrijke indicatie om fysiek contact in dat individuele geval toch plaats te laten vinden. Deze inschatting blijft uiteindelijk aan de betreffende behandelaar. De behandelaar van cliënt die tijdens de zitting aanwezig was, kon zich dat specifieke geval niet herinneren en heeft dus ook niet kunnen uitleggen waarom daar destijds toch niet voor is gekozen. Uit het dossier blijkt dit ook niet. Voor de commissie is dan ook niet vast te stellen dat de behandelaar daar op dat moment een onzorgvuldige keuze in heeft gemaakt.
De commissie zal dit deel van de klacht dan ook ongegrond verklaren.

Klachtbehandeling
De commissie is met cliënt van mening dat de interne klachtprocedure bij de zorgaanbieder te lang heeft geduurd. Van de zorgaanbieder had mogen worden verwacht zich hierin meer proactief op te stellen, óók als een van de behandelaren ziek was tijdens de klachtbehandeling. De commissie zal dit deel van de klacht dan ook gegrond verklaren.
Cliënt heeft de documenten overgelegd die betrekking hadden op de interne klachtprocedure. Van partijdigheid of onzorgvuldig onderzoek, zoals door cliënt gesteld, is de commissie echter niet gebleken. Dat deel van de klacht zal de commissie dan ook ongegrond verklaren.

Passief agressieve benadering
Cliënt heeft ter zitting gesteld dat sprake zou zijn geweest van “victim blaming” en een passief agressieve benadering, maar daarvan is de commissie in het dossier of ter zitting niet gebleken.

Schadevergoeding en overige verzoeken
Zoals de commissie ter zitting heeft uitgelegd, kunnen de verzoeken van cliënt (zoals het sturen van een brief aan de Tweede Kamer en het uitbrengen van een publiek statement) niet worden toegewezen. De commissie beoordeelt slechts of een klacht(onderdeel) gegrond is en heeft de mogelijkheid om daar, in het geval er sprake is van schade, op verzoek een vergoeding voor toe te kennen.
Op grond van het voorgaande is de commissie echter van oordeel dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de zorgplicht. Niet gesteld of gebleken is dat de door cliënt genoemde schade het gevolg is van enkel en alleen de te lange klachtprocedure (causaal verband), zodat de commissie geen reden ziet om schadevergoeding toe te wijzen. Reeds hierom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, voor zover deze ziet op de duur van de interne klachtbehandeling.
Bovendien dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van €52,50 aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, de heer drs. T. Knap, psychiater, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 6 oktober 2023.