Controleren van de brandmeldingsinstallatie bij afwezigheid van cliënt is onzorgvuldig

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Gehandicaptenzorg    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 121329

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt had doorgegeven geen toestemming te verlenen voor het binnentreden van zijn woning buiten zijn afwezigheid. Dat is toch gebeurd. De zorgaanbieder geeft aan dat de veiligheid van andere bewoners en ander personeel de doorslag gaf om dit zo te doen. De commissie oordeelt dat die belangen zwaarder hadden mogen wegen als de controle tijdig was aangekondigd, maar dat was niet het geval.    

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klager], wonende te [plaats], en J.P. van den Bent stichting, gevestigd te Deventer, (verder te noemen: de zorgaanbieder), gemachtigde: [naam],

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. 

Het geschil is ter zitting behandeld op woensdag 3 april 2019 te Groningen. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Klager is, vergezeld door [naam] van Stichting Univé Rechtshulp ter zitting verschenen. Namens de zorgaanbieder zijn [naam klachtenfunctionaris] en [naam locatiecoördinator], vergezeld door [naam advocaat] ter zitting verschenen.

Onderwerp van het geschil 
Het onderwerp van het geschil betreft de binnentreding in de woning van klager op 10 september 2018 door de locatiecoördinator van de zorgaanbieder en/of de controleur van het brandsysteem buiten aanwezigheid en zonder toestemming van klager.

Bij brief van 15 november 2018 van de Stichting Univé Rechtshulp, ingekomen bij de commissie op 

16 november 2018, en bij het vragenformulier, ontvangen op 28 november 2018, heeft klager het geschil tegen de zorgaanbieder bij de commissie aanhangig gemaakt.  

Standpunt van klager 
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder de brief van Univé van 15 november 2018 en het vragenformulier. 

De door klager overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voorts verwijst de commissie – in hoofdlijnen – naar de verklaring van klager ter zitting.

Klager heeft eerst een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder (d.d. 12 oktober 2018) voordat hij een klacht heeft ingediend bij de commissie. De klachtenfunctionaris heeft de klacht bij brief van 30 oktober 2018 afgewezen.

Het geschil betreft volgens klager – in hoofdlijnen – het volgende.

Klager woont op een locatie van de zorgaanbieder aan [naam straat] te [plaats]. Klager is op 20 november 2012 een dienstverleningsovereenkomst aangegaan met de zorgaanbieder. In de dienstverleningsovereenkomst is vastgelegd welke zorgafspraken de zorgaanbieder aan de zorgvrager (klager) verstrekt. De zorgafspraken zijn uitgewerkt in het Ondersteuningsplan.  

Eén of twee dagen voordat er op 10 september 2018 een controle van de brandmelders, onder andere in de woningen, zou plaatsvinden, is klager hiervan toevalligerwijs op de hoogte gekomen. 

Ter zitting van 3 april 2019 heeft klager verklaard dat hij op de zondagavond voorafgaande aan de controle op maandag, van de controle heeft vernomen. Klager had op 10 september 2018 al afspraken staan: zo zou hij onder andere ’s ochtends zijn vriendin begeleiden naar een afspraak met een fysiotherapeut. Klager heeft aan de locatiecoördinator te kennen gegeven geen toestemming te verlenen tot het binnentreden van zijn woning door de locatiecoördinator en/of de controleur buiten zijn aanwezigheid. Na terugkeer van de ochtendafspraak had de controle nog niet plaatsgevonden en was ook niet bekend op welk tijdstip de controle ’s middags zou plaatsvinden. Klager is vervolgens vertrokken naar zijn middagafspraak. Na terugkomst van zijn middagafspraak bleek de controle in zijn woning buiten zijn aanwezigheid te hebben plaatsgevonden. Klager stelt hierdoor te zijn geschonden in zijn privacy. Klager heeft ter zitting verklaard dat hij ’s middags een afspraak over belastingzaken had, die hij ook niet meer kon verzetten.

Klager heeft aangevoerd dat de klachtenfunctionaris zich namens de J.P. van den Bent stichting onder andere op het standpunt heeft gesteld dat, nu de huur van de woning die klager bewoont, wordt betaald door de zorgaanbieder en klager geen eigenaar is van de woning, de binnentreding in de woning van klager zonder zijn toestemming op grond van de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder voor het onderhoud en de veiligheid van de woning, gerechtvaardigd was.

Klager wijst erop dat het recht op privacy niet wordt bepaald door wie de huur betaalt van de woning of wie eigenaar is van de woning. De woning van de bewoners (waaronder klager) is een stukje privéterrein. Iedere bewoner heeft een eigen adres, eigen voordeur en eigen deurbel en in de woning bevinden zich privéspullen van de bewoner. De bewoners wonen op deze locatie omdat ze hulp nodig hebben, maar hebben hun recht op privacy niet opgegeven. 

Klager is van oordeel dat zijn woning alleen zonder zijn toestemming mag worden betreden, indien er sprake is van een noodsituatie, danwel een situatie beschreven in de dienstverleningsovereenkomst en/of het Ondersteuningsplan. Klager bestrijdt dat er sprake is geweest van één van die situaties. Klager wijst erop dat uit artikel 10 van de algemene voorwaarden die deel uitmaken van de dienstverleningsovereenkomst volgt dat afspraken over de dienstverlening worden neergelegd in het Ondersteuningsplan. Volgens klager maakt het uitvoeren van een controle van het brandsysteem geen deel uit van de afspraken in het Ondersteuningsplan.

Klager heeft ter zitting verklaard met zijn klacht te willen bereiken dat zijn woning niet meer buiten zijn aanwezigheid of zijn toestemming wordt betreden. 

Klager heeft verklaard dat hij bereid is eventuele afspraken te verplaatsen als er een week van te voren wordt aangezegd dat de controle een week later zal plaatsvinden. 

Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit de reactie d.d. 6 maart 2019 van [naam advocaat] namens de zorgaanbieder en 

– in hoofdlijnen – uit de verklaring ter zitting, blijkt, luidt als volgt.

De zorgaanbieder wijst erop dat klager in een wooncomplex woont, waarin zich diverse veiligheidsvoorzieningen, waaronder een brandmeldingsinstallatie, bevinden. In de woningen bevinden zich brandmelders die zijn aangesloten op een centrale brandmeldingsinstallatie. Deze installatie dient regelmatig te worden gecontroleerd. Dat wordt in de locatie aan [naam straat van de klager] gedaan door MEBA Beveiligingen. Volgens de zorgaanbieder is klager een week voor de controle op 10 september 2018 geïnformeerd en heeft klager niet gemeld dat hij op die dag niet aanwezig kon zijn. De controle van de brandmeldingsinstallatie moet in het gehele wooncomplex op één dag of dagdeel plaatsvinden. De installatie is ‘aan elkaar gelust’, hetgeen onder andere tot gevolg heeft dat als een deel van de installatie op een ander moment wordt gecontroleerd, de gehele installatie opnieuw moet worden gecontroleerd. De controle dient elke vier maanden plaats te vinden. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het onderhoud en de controle van de installaties en is uit het oogpunt van veiligheid van alle bewoners gehouden om alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn. Volgens de zorgaanbieder heeft in de afweging van de privacy van klager en de veiligheid van de andere bewoners en het personeel dat ’s nachts overnacht op de locatie, de veiligheid zwaarder gewogen. 

De zorgaanbieder heeft verklaard dat klager en de andere bewoners mondeling worden geïnformeerd over de op handen zijnde controle. 

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende. 

In dit geding zal het belang op een veilige woon- en werkomgeving voor alle bewoners en personeel moeten worden afgewogen tegen het recht op privacy van een individuele bewoner.

In de Wet langdurige zorg is in artikel 8.1.1 lid 4 bepaald dat de zorgaanbieder de wens van de verzekerde met betrekking tot de wijze waarop deze zijn leven wenst in te richten respecteert, tenzij dit in redelijkheid niet van de zorgaanbieder kan worden gevergd in verband met – onder andere – de rechten van andere verzekerden of een goede en ordelijke gang van zaken. 

In de contractuele verhouding tussen klager en zorgaanbieder zijn de afspraken over zorg- en dienstverlening vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst en in algemene voorwaarden, die er deel van uitmaken (verder te noemen: de dienstverleningsovereenkomst).

In artikel 10.1 van de dienstverleningsovereenkomst is bepaald dat de afspraken over de uitwerking van de dienstverlening worden neergelegd in een Ondersteuningsplan. Uitgaande van de niet bestreden verklaring van klager dat in het ondersteuningsplan geen afspraken zijn vastgelegd over controle van het brandmeldingssysteem, dient er in de contractuele verhouding te worden uitgegaan van het bepaalde in de dienstverleningsovereenkomst. In artikel 10.3 is – samengevat – bepaald dat voor ingrijpend medisch handelen of andere handelingen die geen onderdeel uitmaken van het Ondersteuningsplan de uitdrukkelijke toestemming van cliënt (klager in dit geval) nodig is. 

Uitzondering hierop is de noodzaak van spoedeisend handelen en onder spoedeisendheid wordt verstaan de kennelijke noodzaak tot het onverwijld uitvoeren van de handeling om ernstig nadeel te voorkomen. 

In artikel 11.1 is vervolgens bepaald dat de cliënt naar beste kunnen de medewerking moet verlenen die redelijkerwijs nodig is voor het uitvoeren van de overeenkomst.

In de kern komt het er zowel in de wetgeving als in de tussen klager en zorgaanbieder gesloten overeenkomst op neer dat er slechts inbreuk mag worden gemaakt op het recht op zelfbestemming en op de persoonlijke levenssfeer van de cliënt en de medewerking van de cliënt mag worden verlangd als er een hoger belang moet worden gediend, zoals – afhankelijk van het geval – de veiligheid van anderen.

De commissie is van oordeel dat een inbreuk op de privacy van klager in het licht van het – in het algemeen – hogere belang van de brandveiligheid van de (andere) bewoners en het personeel gerechtvaardigd zou zijn geweest als vast zou staan dat klager minimaal een week van te voren op de hoogte was gesteld van de datum waarop het brandmeldingssysteem zou worden gecontroleerd en desalniettemin, zonder dat er sprake was van een noodsituatie (bijvoorbeeld een ziekenhuisopname) niet aanwezig zou zijn geweest. In verband met dit hogere belang en het feit dat aannemelijk is geworden dat de controle op één dag dient plaats te vinden en het hierdoor voor de zorgaanbieder (in redelijkheid) niet mogelijk was om met de/het tijdstip(pen) waarop de controle plaatsvindt rekening te houden met de wensen van klager en andere cliënten, had van klager dan de vereiste medewerking mogen worden verwacht. Klager heeft ook verklaard dat hij, in het geval van een aanzegging een week voor de datum van de controle, bereid was geweest zijn afspraken te verzetten, zodat hij aanwezig had kunnen zijn bij de controle. De commissie is echter van oordeel dat de zorgaanbieder niet aannemelijk heeft gemaakt dat die aanzegging een week van te voren is gedaan. De zorgaanbieder heeft immers geen stuk overgelegd, zoals bijvoorbeeld een dag- of overdrachtsrapportage, waarin de aanzegging is geregistreerd, terwijl zij hiertoe sinds de indiening van de klacht bij de commissie in november 2018 ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Er van uitgaande dat klager eerst op de dag voor 10 september 2018 heeft vernomen van de op handen zijnde controle van het brandmeldingssysteem, heeft de zorgaanbieder door de controle in de woning van klager – tegen de uitdrukkelijke wil van klager – te laten plaatsvinden buiten aanwezigheid van klager, naar het oordeel van de commissie een ongerechtvaardigde inbreuk op de privacy van klager gemaakt. Dit zou anders zijn geweest in geval spoedeisend handelen in voornoemde zin noodzakelijk was geweest maar daarvan is niet gebleken.

De commissie acht de klacht van klager, uitgaande van de aanzegging van de controle van het brandmeldingssysteem een dag voor het plaatsvinden van de controle, gegrond. 

De commissie beveelt de zorgaanbieder aan de aanzegging in het vervolg ook (minimaal een week van tevoren) schriftelijk te laten plaatsvinden.

Beslissing
De commissie:

  • verklaart de klacht van klager gegrond;
  • bepaalt dat de zorgaanbieder, nu de klacht gegrond is, overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klager dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;

Aldus beslist op 3 april 2019 door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg bestaande uit de heer mr. C.J.R. de Locht, voorzitter, de heer drs. P. Quaedvlieg en de heer E. Zegers, leden, waarbij mevrouw mr. C. Koppelman als plaatsvervangend secretaris fungeerde.