Commissie: Complementaire Behandelvormen
Categorie: InformatieTussenadvies
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: Tussen Advies
Uitkomst: Commissie verlangt informatie
Referentiecode:
149343/172859
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De kinderen van cliënte hebben gesprekken gevoerd met de zorgaanbieder. Cliënte heeft een deel van die gesprekken bijgewoond. Cliënte klaagt erover dat de zorgaanbieder de uit die gespreken verkregen informatie zonder toestemming van cliënte heeft gedeeld met haar ex-partner. De ex-partner was de opdrachtgever van de zorgaanbieder. De commissie heeft meerdere vragen geformuleerd. Via dit tussenadvies worden partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vragen van de commissie.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënte)en
ZieJe Kinder & Jeugdtherapie, gevestigd te Doetinchem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Complementaire Behandelvormen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2022 te Utrecht. Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd [naam], kinder- en jeugdtherapeut. Zij werd vergezeld door haar echtgenoot. Aangezien commissielid de heer mr. B. van der Deijl op 28 november 2022 door ziekte afwezig was en niet in de gelegenheid is geweest partijen vragen te stellen is de zitting voor dat deel aangehouden.
Onderwerp van het geschil
De cliënte heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de wijze waarop de zorgaanbieder is omgegaan met privacygevoelige informatie van de cliënte en haar kinderen. De cliënte verwijt de zorgaanbieder dat zij zonder haar toestemming vertrouwelijke informatie heeft gedeeld met haar ex-partner.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
In de periode rond en na de echtscheiding van de cliënte en haar ex-partner hebben hun twee kinderen op verzoek van de ex-partner gesprekken gevoerd met de zorgaanbieder; de zorgaanbieder is kinder- en jeugdtherapeut. De cliënte heeft een deel van die gesprekken bijgewoond. De zorgaanbieder heeft de in die gesprekken verkregen vertrouwelijke informatie doorgegeven aan de ex-partner die die informatie heeft ingebracht in de procedure betreffende de omgangsregeling. Die procedure is vervolgens zeer moeizaam verlopen en er is een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast. Voor de cliënte en de kinderen was dit zeer belastend. De cliënte is door de zorgaanbieder niet om toestemming gevraagd en zij heeft geen kopie ontvangen van de rapportage die de zorgaanbieder aan de ex-partner heeft verstrekt. De cliënte heeft als gevolg van dit handelen materiële (advocaatkosten) en immateriële schade (emotionele schade voor haar en de kinderen) geleden. Zij verlangt een erkenning van haar klachten en een vergoeding van in totaal € 7284,96 (€ 4.784,96 en € 2.500,– )
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
In februari 2018 heeft de ex-partner van de cliënte de zorgaanbieder benaderd om hem te begeleiden in zijn omgang met hun twee kinderen. Aanvankelijk waren de kinderen op verzoek van de ex-partner niet bij die begeleidende gesprekken betrokken. De zorgaanbieder hoopte een doorbraak te bereiken door de kinderen ook uit te nodigen voor een gesprek maar die doorbraak is er tot haar spijt niet gekomen. De zorgaanbieder heeft haar bevindingen naar aanleiding van de intakegesprekken in een rapportage aan de ex-partner gestuurd; hij was immers haar opdrachtgever. De zorgaanbieder ging ervan uit dat de ex-partner de rapportage ook aan de cliënte zou overhandigen. De zorgaanbieder heeft met de beste bedoelingen en in het belang van de kinderen gehandeld.
Beoordeling van het geschil
Partijen hebben ter zitting van 28 november 2022 hun standpunt toegelicht en op de vragen van de voorzitter en commissielid de heer mr. R.P. Gerzon geantwoord.
Commissielid de heer mr. B. van der Deijl verzoekt partijen de volgende vragen te beantwoorden:
Vragen aan [naam kinder- en jeugdtherapeut]:
1. Heeft u een verplichting om een schriftelijk contract te maken voor uw cliënten?
2. Zo ja, had u een dergelijk contract?
3. Hoe zag uw contract/afspraak met [naam ex-partner cliënte] eruit? Ik neem aan dat dit een begeleiding (therapie/coaching/1-partij contract) was voor hem om tot een betere omgang met zijn kinderen te kunnen komen.
4. Hoe ging uw contract/afspraak (meer partijen-contract) eruit zien, toen u ook de kinderen en daarmee [naam cliënte] (in ieder geval om toestemming te geven voor haar kinderen) betrok in de begeleiding?
5. Is in het meer partijen-contract/afspraak opgenomen dat ook de rol van de moeder aan de orde zou komen?
6. Op wiens instigatie zijn de kinderen in de begeleiding betrokken?
7. Op verzoek van [naam cliënte] zijn de gesprekken in januari 2019 stopgezet in verband met het niet hebben van een klik en in verband met het niet hebben van vertrouwen. Waarom heeft u dan tóch opmerkingen in het rapport opgenomen over de kinderen en over [naam cliënte]? Met andere woorden: waarom bent u na het opzeggen van het vertrouwen niet teruggegaan naar het aanvankelijke 1 partij-contract, te weten: begeleiding van [naam ex-partner cliënte] in de omgang met zijn kinderen? U geeft immers zelf aan dat alleen [naam ex-partner cliënte] uw cliënt was. Hoe lang is uw begeleiding van hem nog doorgegaan?
8. U zegt dat er, voorafgaande aan het traject, geen enkele relatie bestond tussen u en [naam ex-partner cliënte]. Maar hoe was uw relatie met de vriendin van [naam ex-partner cliënte]. Ervoer u ergens niet een vermenging van belangen? Voelde u bijvoorbeeld dat u zich waar moest maken naar een mede-huurder in het gebouw? Of voelde u bijvoorbeeld een vorm van “reddergedrag” naar haar, als vriendin van [naam ex-partner cliënte]? Was de wijze van omgaan van de kinderen bijvoorbeeld een gespreksonderwerp tussen u en haar geweest, voordat het traject startte? Bleef het bijvoorbeeld een gespreksonderwerp tussen u beiden toen het traject was gestart?
9. In hoeverre heeft [naam cliënte] aangegeven dat de bekendheid met de vriendin van [naam ex-partner cliënte] voor haar en de kinderen verwarrend was? En in hoeverre heeft u toen een (her)overweging gemaakt?
10. Als u op de zaak terugkijkt: op welke wijze heeft het opzeggen van het vertrouwen door [naam cliënte] eventueel invloed gehad op de inhoud van het rapport?
11. Hoe is [naam ex-partner cliënte] aan uw naam gekomen? U geeft toe dat de “bekendheid” ertoe kan hebben geleid dat [naam ex-partner cliënte] zijn verzoek tot begeleiding aan u heeft gedaan. In hoeverre is er dan toch niet sprake van, zoals u zelf beschrijft, een overlappende relatie of een relatie waarvan je kunt vermoeden dat die frictie gaat geven? En als dit zo is, wat was dan toch uw behoefte om het traject te starten? En zou een dergelijk professioneel zwak handelen dan kunnen hebben geleid tot een ethisch niet sterk handelen?
12. In het rapport schrijft u: “Hetgeen ik rapporteer zijn feiten of hetgeen ik heb opgemaakt uit de gesprekken”. In hoeverre kunnen de opmerkingen in het rapport over [naam cliënte] worden aangenomen als aannames? En heeft u die aannames getest of besproken? Deze vraag stel ik, omdat ik niet begrijp waarom de uitspraak van de Rechtbank zo haaks kan staan op het rapport.
13. Het rapport dateert van 2019, zo begrijp ik uit de stukken. [Naam cliënte] beschrijft een telefoongesprek met u van 16 april 2021, waarin u zou hebben gezegd dat het rapport van recente datum was. Kunt u daar helderheid over verschaffen?
14. Was u op de hoogte van de te voeren procedure bij de Rechtbank. En in hoeverre was u dan bekend dat uw rapport onderdeel zou gaan vormen van de procedure bij de Rechtbank? En dat dit grote gevolgen zou gaan krijgen voor [naam cliënte] en de kinderen?
15. Kunt u aangeven of [naam ex-partner cliënte] een rechtszaak zou zijn gestart zonder uw rapport? Is dat onderwerp geweest van de gesprekken met hem?
16. Wat maakt het dat noch u (noch het NFG) heeft gereageerd op de klacht van [naam cliënte] en dat de reactie pas kwam ná de uitspraak van de Rechtbank? Heeft het wachten op wellicht een andere uitspraak enige invloed kunnen hebben?
17. Wat betreft de toezending van het rapport kan ik me moeilijk voorstellen dat er geen twijfel bij u zou bestaan over de vraag of het rapport wel zou terechtkomen bij [naam cliënte]. U kende de verhoudingen tussen partijen. Heeft u gevraagd aan [naam ex-partner cliënte] om het ook aan [naam cliënte] te sturen? Zou [naam ex-partner cliënte] de indruk kunnen hebben gekregen dat ook [naam cliënte] het rapport van u zou ontvangen?
18. [Naam cliënte] heeft geklaagd over uw algemene voorwaarden en condities. Kunt u daar nog op reageren?
Vragen aan [naam cliënte]:
– In hoeverre heeft u aangegeven aan [naam kinder- en jeugdtherapeut] dat er verwarring bestond over de bekendheid met de vriendin van [naam ex-partner cliënte]. In hoeverre is dit dus onderdeel geweest van het gesprek met [naam kinder- en jeugdtherapeut]?
– Causaliteit: in hoeverre kunt u aantonen dat [naam ex-partner cliënte] een Rechtbank-procedure zou zijn gestart zonder de rapportage van [naam kinder- en jeugdtherapeut]?
De commissie stelt partijen in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk op de hierboven gestelde vragen te antwoorden.
De commissie zal vervolgens beoordelen of zij daarmee over voldoende informatie beschikt om een uitspraak te doen op basis van de stukken of toch een nadere zitting met mondelinge toelichting wenselijk acht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– stelt partijen in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak te
antwoorden op de hiervoor gestelde vragen;
– doet daarna uitspraak op basis van de stukken tenzij de commissie toch een nadere zitting
wenselijk acht;
– houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Complementaire Behandelvormen, bestaande uit mevrouw
mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer mr. B. van der Deijl en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 20 januari 2023.