Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: Erkenning
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117839
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klagers eisen erkenning van de zorgaanbieder rondom het seksueel misbruik van hun dochter door een medebewoner binnen de instelling. De zorgaanbieder ontkent niet dat er seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, maar neemt het standpunt in dat zij de situatie goed heeft afgehandeld, al hadden zij wellicht eerder een melding kunnen maken van het incident. De commissie oordeelt dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen. Wel had de daarvoor bestaande protocol beter opgevolgd moet worden en is de woonvorm mogelijk niet de juiste voor de cliënte. De commissie raadt mediation aan om uit de impasse te komen.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], gemachtigde:[naam], en J.P. van den Bent Stichting, gevestigd te Deventer, (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 12 oktober 2018 te Amsterdam.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Namens de cliënt zijn de gemachtigde, [naam], en zijn echtgenote verschenen.
Namens de zorgaanbieder zijn [naam klachtenfunctionaris], [naam regiocoördinator], [naam locatie-coördinator] en [naam stafmedewerker], verschenen.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft seksueel misbruik van cliënte, ontoereikend toezicht en begeleiding, communicatie en klachtafhandeling.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de gemachtigde verwijst de commissie naar het vragenformulier met bijlagen dat de commissie op 28 mei 2018 heeft ontvangen en waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Het standpunt van de gemachtigde luidt in hoofdzaak als volgt.
In het eerste kwartaal van 2016 is cliënte zeven keer seksueel misbruikt door een medebewoner van de instelling.
De gemachtigde heeft naar aanleiding van deze gebeurtenissen een aantal klachten:
1. Hoe kon dit gebeuren in een Wet langdurige zorg (hierna: WLZ) instelling;
2. De regiomanager heeft ontkend dat er sprake is geweest van een verkrachting en of misbruik;
3. Er is nimmer een reactie of erkenning gekomen, alleen een ontkenning van de klacht. Evenmin is
de klacht door de instelling in behandeling genomen.
Ter zitting is namens cliënte verder nog – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De ouders van cliënte willen excuus van de zorgaanbieder en dat hun klacht wordt erkend. Het is absoluut niet de bedoeling om een schadevergoeding te eisen. Zij willen graag dat hun dochter en ook de andere bewoners zich veilig voelen op de locatie.
Desgevraagd delen de ouders mee dat de woonomgeving geschikt is voor hun dochter. Zij heeft een appartement met alle voorzieningen en kan haar eigen leven leiden. Het schort echter aan communicatie en begeleiding. Vroeger was de woonkamer overdag open voor bewoners en was er ook overdag veel meer begeleiding aanwezig. Tegenwoordig kunnen ze alleen ’s avonds in de huiskamer terecht. Soms wordt er samen gegeten, maar in principe wordt van de bewoners verwacht dat zij in hun eigen appartement koken. Er is alleen in de avond begeleiding aanwezig, overdag is begeleiding op afroep beschikbaar. In het appartement is een intercom geïnstalleerd. Hun dochter wil echter de begeleiders niet tot last zijn en is terughoudend hen te benaderen. Ze is erg eenzaam en belt minstens twee keer per dag naar haar ouders. Ze voelt zich niet meer veilig.
De gemachtigde verwijt de zorgaanbieder dat deze de klachten heeft gebagatelliseerd. Er is altijd ontkend dat er sprake is geweest van verkrachting. Tijdens het eerste gesprek, waarbij gemachtigde de zorgaanbieder op de hoogte heeft gesteld van het aantal verkrachtingen, kreeg hij als antwoord dat de zorgaanbieder niets voor hem zou kunnen doen als hij de zaak bij de politie zou aanbrengen.
Naar aanleiding van de mededeling van de zorgaanbieder dat er een onderzoek heeft plaatsgevonden, deelt gemachtigde mee dat hij het onderzoeksrapport niet heeft ontvangen en ook niet is gehoord door de onderzoekscommissie.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in hoofdzaak als volgt.
Op dit moment doet de zorgaanbieder een onderzoek naar het incident naar aanleiding van de melding door de ouders van cliënte aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) op 27 maart 2018. De conclusies van dit onderzoek zijn nog niet bekend. Doel van het onderzoek is om vast te kunnen stellen of, en zo ja, de zorgaanbieder anders had moeten handelen en om hiervan te leren.
Cliënte woont individueel in haar eigen appartement dat een eigen voordeur heeft. In het appartementencomplex is 24 uur per dag ondersteuning aanwezig. Afhankelijk van de vraag wordt ondersteuning ingezet. Binnen het complex zijn geen specifieke beschermingsmaatregelen die gericht zijn op het voorkomen van dergelijke incidenten.
De regiocoördinator ontkent niet dat een incident heeft plaatsgevonden, maar zij beschikt niet over de feiten op basis waarvan zij kan concluderen dat er meerdere verkrachtingen hebben plaatsgevonden.
Vanaf het moment dat de zorgaanbieder kennis heeft genomen van de incidenten, is hier op verschillende manieren aandacht aan besteed, waarbij de benodigde ondersteuning van cliënte voorop heeft gestaan. Meerdere malen is getracht met de ouders een gesprek aan te gaan.
De zorgaanbieder betreurt het dat zij van inzicht verschilt met de ouders over het proces van de klachtafhandeling. De zorgaanbieder heeft voorgesteld om de klachten voor te leggen aan een onafhankelijke klachtenfunctionaris, maar daar wilde de gemachtigde niet op ingaan.
De zorgaanbieder is van mening dat de klacht nog niet behandeld is. De stap naar De Geschillencommissie is in de ogen van de zorgaanbieder niet de juiste, omdat de belangrijkste pijler in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz), het gesprek tussen zorgverlener en cliënt, niet heeft plaatsgevonden.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder verder nog – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Er is sprake geweest van een verdrietig incident voor alle betrokkenen. De zorgaanbieder ontkent niet dat er seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden. Uit het politieonderzoek is gebleken dat er sprake is geweest van vrijwillig seksueel contact, dat onvrijwillig is geëindigd. De betrokken bewoner is naar een andere locatie verhuisd. De zorgaanbieder stelt dat het achteraf, op basis van voortschrijdend inzicht, beter was geweest om wel direct melding te maken van het incident aan de IGJ. Zij heeft de zaak niet goed ingeschat en is afgegaan op de uitkomsten van het onderzoek van de zedenpolitie.
Het klopt dat het rapport van de onderzoekscommissie, die naar aanleiding van de melding van de ouders van het incident bij de IGJ onderzoek heeft gedaan binnen de instelling, nog niet aan de gemachtigde is overgelegd. De inhoud van het rapport staat nog niet vast en de zorgaanbieder wil om die reden niet dat de gemachtigde een onvolledig rapport onder ogen krijgt.
De zorgaanbieder wil graag overleg met de ouders over de toekomst om te zien in hoeverre de begeleiding van cliënte kan worden aangepast.
Desgevraagd deelt de zorgaanbieder mee dat de richtlijnen met betrekking tot ongewenst seksueel gedrag niet zijn aangepast. Er is een protocol waarin een verplichte training is opgenomen hoe om te gaan met seksualiteit en hoe je misbruik herkent. Naar aanleiding van dit incident is er sprake van meer bewustwording van dergelijke incidenten.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het
volgende.
De zorgaanbieder heeft in het verweerschrift een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid, omdat de klacht nog niet is behandeld, in die zin dat er tussen de zorgverlener en de gemachtigde van cliënte nog geen gesprek over de klachten heeft plaatsgevonden.
Op grond van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van het Reglement kan de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt ter zake van de niet naleving van de klachtenregeling naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft.
De commissie overweegt dat uit de stukken genoegzaam is komen vast te staan dat partijen over en weer veel gesprekken en correspondentie hebben gevoerd over hetgeen is voorgevallen en dat een verstoorde relatie tussen partijen een formele klachtafhandeling door verweerder in de weg heeft gestaan. Zij zal de gemachtigde van cliënte dan ook in zijn klachten ontvangen.
Overigens heeft de zorgaanbieder ter zitting geen bezwaar meer gemaakt tegen de inhoudelijke behandeling van de klacht.
De ouders stellen dat de zorgaanbieder heeft ontkend dat hun dochter is verkracht, dit ondanks alle feiten die boven water zijn gekomen tijdens EMDR-therapie en andere onderzoeken.
De zorgaanbieder wil niet spreken van verkrachting, maar ontkent niet dat er sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van (enkele) medebewoner(s). Daarbij geeft de zorgaanbieder aan dat het hier gaat om cliënten met een verstandelijke beperking en dat de vraag is of er sprake is geweest van kwade bedoelingen.
De commissie overweegt dat de zorgaanbieder niet heeft ontkend dat er seksuele handelingen met cliënte hebben plaatsgevonden. Het is echter niet aan een medewerker van de zorgaanbieder om aan dit gedrag een juridische kwalificatie te verbinden. In zoverre acht de commissie de klacht niet gegrond.
Naar aanleiding van de vraag van de gemachtigde hoe het incident heeft kunnen gebeuren binnen de instelling, overweegt de commissie als volgt.
De commissie begrijpt dat sprake is geweest van een verdrietig en zeer ingrijpend incident voor cliënte, maar ook voor de ouders van cliënte, die boven alles voor hun dochter een veilige, stabiele en een warme omgeving wensen. De commissie heeft echter onvoldoende kunnen vaststellen dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals vanuit een professioneel oogpunt van haar mag worden verwacht.
De commissie is dan ook van oordeel dat de zorgaanbieder in deze niet verwijtbaar heeft gehandeld.
Daarbij neemt zij in aanmerking dat voor cliënte is gekozen voor een appartement in een
WLZ-inrichting met eigen faciliteiten, een eigen voordeur, een grote mate van vrijheid en begeleiding op afroep. Van de zorgaanbieder kan, gezien deze gekozen woonvorm, niet worden verlangd dat cliënte permanente begeleiding krijgt en het toezicht zodanig is ingericht, dat incidenten als het onderhavige te allen tijde voorkomen kunnen worden.
Wel vraagt de commissie zich af of de gekozen woonvorm voor cliënte wel de juiste is. De commissie heeft ter zitting de indruk gekregen dat de ouders meer begeleiding van de zorgaanbieder verwachten gezien de situatie waarin hun dochter verkeert. De commissie doelt hierbij op de sociaal emotionele kwetsbaarheid en de eenzaamheid van cliënte in samenhang met haar verstandelijke beperkingen.
Het is echter, gezien de gekozen woonvorm, geen reële optie om van de zorgaanbieder meer begeleiding te verwachten dan nu wordt geboden.
Wel merkt de commissie op dat de zorgaanbieder naar aanleiding van de melding door de gemachtigde inschattingsfouten heeft gemaakt. Volgens het Protocol had dit incident direct gemeld dienen te worden bij de IGJ en had aan de ouders openheid van zaken moeten worden gegeven over de onderzoeksresultaten en de te nemen vervolgstappen. De zorgaanbieder is echter afgegaan op de resultaten van het onderzoek van de zedenpolitie en heeft de gevolgen onderschat. Vorenstaande leidt echter niet tot gegrondheid van de klacht.
Tenslotte is de commissie van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de zorgaanbieder naar aanleiding van de melding van de incidenten door gemachtigde niets heeft ondernomen. Uit de overgelegde stukken maakt de commissie op dat er regelmatig met de ouders gesprekken zijn gevoerd en veel is gecorrespondeerd. De verstoorde verstandhouding tussen partijen heeft echter aan een formele klachtenprocedure bij verweerder in de weg gestaan en zoals de commissie ter zitting is gebleken, is de relatie tussen partijen nog immer ernstig verstoord.
De commissie geeft beide partijen in overweging alles in het werk te stellen om uit deze impasse te komen, bijvoorbeeld door middel van mediation. Deze ernstig verstoorde relatie heeft immers zijn weerslag op de begeleiding van cliënte en haar belangen dienen uiteindelijk voorop te staan
Uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van cliënte ongegrond.
Aldus beslist op 12 oktober 2018 door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg.