Commissie: Zelfstandige Klinieken
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
28477/34569
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte klaagt over de kwaliteit van de medische handeling. De cliënte is aan haar knie geopereerd door de zorgaanbieder. In het revalidatie traject is cliënte twee keer gevallen. De cliënte moest daarom opnieuw geopereerd worden. Over het resultaat hiervan en het behandel traject door de zorgaanbieder is de cliënte teleurgesteld. Zij heeft nog steeds klachten. De zorgaanbieder geeft aan dat de eerste operatie ongecompliceerd is verlopen. Door de tweede val van cliënte moest zij opnieuw geopereerd worden, hierbij behoudt de cliënte blijvende klachten. Echter, de zorgaanbieder is niet van oordeel dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het uitvoeren van de operaties. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder de plaatsing van de knieschijfprothese adequaat heeft uitgevoerd. De complicaties in het herstelproces die naderhand zijn ontstaan, zijn het gevolg van de twee valincidenten, welke niet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats]
en
Annatommie – centra voor orthopedie – B.V., gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2021 te Utrecht.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt nader toegelicht. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], medisch directeur en orthopedisch chirurg en [naam], VvAA. Cliënte werd vergezeld van een vriendin
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de medische handeling.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 12 december 2017 is cliënte na een medisch voortraject van enkele jaren door de zorgaanbieder geopereerd inzake van een TKP rechts. Tijdens deze operatie werd er ook een patella button geplaatst. In het revalidatie traject hiervan is cliënte gevallen. Op 20 maart 2018 is cliënte, opnieuw na een val, voor een tweede keer geopereerd in verband met een patella-pees ruptuur.
Over het resultaat van beide operaties en het behandel traject door de zorgaanbieder is cliënte ernstig teleurgesteld en ontstemd.
Naar aanleiding van aanhoudende klachten na de tweede operatie heeft [naam arts] op 17 september 2018 opnieuw haar knie beoordeeld. Hij heeft vastgesteld dat de patellapees niet goed is genezen en sprake was van een te dunne insert. Cliënte heeft op dat moment geen gevolg gegeven aan zijn suggestie om een hersteloperatie uit te voeren. Ze is doorgestuurd voor een second opinion naar de Sint Maartenskliniek. Uiteindelijk heeft cliënte alsnog een derde (herstel)operatie ondergaan in de Sint Maartenskliniek. Daarna heeft zij drie en half maand moeten revalideren in een zorghotel.
Cliënte is door de aanhoudende bewegingsbeperkingen ernstig belast en heeft vanwege de lange revalidatie niet kunnen meehelpen in de eigen horecazaak. Hierdoor is zij ook financieel extra gedupeerd.
Ter zitting heeft cliënte haar klacht toegelicht.
Cliënte beperkt haar vordering tot schadevergoeding tot € 25.000,–.
De behandeld chirurg heeft cliënte voorgehouden dat zij na de operatie de marathon weer zou kunnen lopen maar het tegendeel was waar. Ze kon haar been niet gestrekt opheffen. Uiteindelijk was een derde hersteloperatie nodig omdat de tweede operatie niet goed was uitgevoerd. Pas na de derde operatie kan cliënte haar been opheffen. Zij heeft nog steeds pijn.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënte werd op 13 november 2017 gezien vanwege knieklachten rechts. Zij was bekend met een valgus gonartrose (een X-stand van het been) en met klachten die al vijf jaar bestonden en toenemend waren. Op 12 december 2017 heeft zij een knieprothese gekregen. Voorafgaande aan de operatie heeft zij een informed consentformulier ondertekend en zijn haar de risico’s van de operatie uitgelegd. Operatie is ongecompliceerd verlopen en de foto na de operatie toont een goede stand van de prothesedelen zonder complicatie.
Op 21 december 2017 wordt de zorgaanbieder gebeld door de ambulance dat cliënte in de badkamer is gevallen met een bloeding van de wond. Op de foto’s die de zorgaanbieder maakt lijkt de stand van de prothese nog ongewijzigd. Op 15 maart 2018 is cliënte opnieuw gevallen. De knie is duidelijk dik en actieve strekking is niet meer mogelijk. Bij onderzoek wordt een hoogstand van de knieschijf gevonden met op de echografie geen herkenbare patellapees. De MRI-scan toont een bandletsel aan de binnenzijde graad 2 en een gescheurde patellapees. Hieraan wordt cliënte op 20 maart 2018 geopereerd. Er wordt een breuk van het cement ter plaatste gezien en de patellaprothese moet opnieuw worden ingebracht.
Bij controle op 5 april 2018 is de wond rustig en worden de positie van de prothese en de knieschijf als goed beoordeeld. Op 4 juni 2018 wordt cliënte door een andere orthopedisch chirurg gezien vanwege blijvende klachten. Het been is niet gestrekt te heffen. Tevens wordt er een speling op de zijbanden vastgesteld. Hoewel de reconstructieprocedure lege artis is verricht is het resultaat uiteindelijk onvoldoende. Röntgenonderzoek wijst uit dat er sprake is van een persisterende hoogstand van de patellapees en een collateraal bandletsel. Er staat revisieoperatie in de planning, maar deze is volgens het dossier niet geëffectueerd op het einde van de statusvoering. Dat er een dikkere insert moet worden geplaatst, is niet het gevolg van onzorgvuldig handelen. Speling van de banden komt bij adipeuze patiënten wat vaker voor op termijn en hier is ook twee keer sprake een val geweest. Het ligt dus in de rede om te veronderstellen dat ook dit een rol heeft gespeeld bij de toegenomen speling, hetgeen ook uit de MRI-uitslag naar voren komt.
De zorgaanbieder is van oordeel dat zij niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij het uitvoeren van de operaties en verzoekt de commissie de vordering tot schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De cliënte en de zorgaanbieder hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de zorgaanbieder) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener de verplichting heeft om zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Cliënte is van mening dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld bij plaatsen van de knieprothese waardoor twee revisie operaties noodzakelijk waren. De zorgaanbieder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van onzorgvuldig handelen van de arts.
De commissie is van oordeel, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken orthopedisch chirurgen in deze niet de zorg hebben betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Niet is komen vast te staan dat de behandelend artsen zich onvoldoende hebben ingespannen met betrekking tot de medische behandeling of bij die inspanning een fout hebben gemaakt.
Daarbij overweegt de commissie als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting heeft de commissie het volgende vastgesteld.
Cliënte heeft voorafgaande aan de eerste operatie een informed consent ondertekend en was derhalve op de hoogte of had in ieder geval redelijkerwijze op de hoogte moeten zijn van eventuele complicaties na de operatie.
Uit het medisch verslag blijkt dat de prothese op 12 december 2017 lege artis is geplaatst. Op de foto genomen na de operatie is te zien dat de prothese op de juiste plaats zit.
Cliënte is op 21 december 2017 gevallen op haar knie. Hoewel op de foto niet is waar te nemen, lijkt het de commissie aannemelijk dat deze val de eerste aanzet is geweest tot de scheuring van de pees. Na de tweede val van cliënte op 15 maart 2018 wordt een afgescheurde knieschijfpees, een afgescheurde binnenbandpees en breuk in de knieschijf vastgesteld en moet cliënte opnieuw geopereerd worden. De voorspelbaarheid van de uitkomst van een dergelijk zware reconstructie is zeer moeilijk. Er is sprake van een zwaar getraumatiseerde knie die al een knieprothese in zich had.
Vanwege aanhoudende klachten wordt cliënte opnieuw geadviseerd om een hersteloperatie te laten uitvoeren vanwege complicaties in het herstelproces.
Cliënte heeft gesteld dat de operatie niet goed is uitgevoerd omdat een te kleine insert is geplaatst waardoor zij haar been niet kon optillen. De commissie overweegt dat anders dan cliënte stelt de eerder geplaatste insert niet vervangen zou moeten worden omdat deze al na de eerste operatie te klein en dus niet deugdelijk was. Voor de commissie is aannemelijker dat het uitrekken van de kniebanden het gevolg is geweest van de twee valincidenten en om die reden een langere insert nodig was om de kniebanden weer op spanning te krijgen.
Het is de commissie ambtshalve bekend dat een genezing van een peesruptuur in combinatie met een avulsie fractuur langdurig is, zeker indien voorafgaande al een knieprothese is geplaatst.
Alles overziende komt de commissie tot de conclusie dat de zorgaanbieder de plaatsing van de knieschijfprothese lege artis heeft uitgevoerd. De ernstige peesscheuring en complicaties in het herstelproces die naderhand zijn ontstaan, zijn het gevolg geweest van de twee valincidenten, die niet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Van een toerekenbare tekortkoming is hier echter geen sprake, zodat de cliënte geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding. De commissie wijst de vordering van cliënte af.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de cliënte niet gegrond en wijst haar vordering af.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. I.M. Buchholz, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 16 april 2021.