Commissie: Ambulancezorg
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
116114
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [plaats] en RAV Utrecht, gevestigd te Bilthoven(verder te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is behandeld ter zitting van 13 juli 2018 te Utrecht.
Klaagster is niet ter zitting verschenen. Namens de zorgaanbieder zijn de heren [naam] en
[naam] (beiden medisch manager) verschenen.
Voor de standpunten van beide partijen geldt dat, voor zover er ter zitting nieuwe of andere punten naar voren zijn gebracht dan reeds op schrift ingebracht, deze hierna telkens onder het kopje ‘beoordeling van het geschil’, voor zover relevant, door de commissie worden weergegeven.
Onderwerp van het geschil
Klaagster beklaagt zich over het feit dat de zorgaanbieder een diagnose heeft gemist nadat zij is gevallen van een paard. Ondanks heel veel pijn heeft de zorgaanbieder klaagster naar de ambulance laten lopen en is er te laat gestart met het toedienen van pijnmedicatie. Klaagster voelt zich onheus bejegend.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.
Op 13 september 2017 is klaagster van een paard gevallen, als gevolg waarvan zij pijn had in haar onderrug. Naar aanleiding van een 112-melding is er vervolgens een ambulance naar de manege gereden waar het incident zich heeft voorgedaan. Volgens klaagster heeft het ambulancepersoneel niet zorgvuldig gehandeld en zij maakt het ambulancepersoneel de volgende verwijten:
– de diagnose is gemist;
– klaagster met drie gebroken ruggenwervels en heel veel pijn laten lopen ondanks dat zij had aangegeven dat dit heel erg veel pijn deed;
– niet naar klaagster geluisterd, die aangaf dat ze veel pijn had;
– te laat medicijnen tegen de pijn gegeven;
– klaagster voelt zich totaal niet serieus genomen en is na aandringen toch naar het ziekenhuis vervoerd;
– de ambulanceverpleegkundige zou hebben aangegeven dat ze twijfelde over de fractuur en daarna die woorden hebben teruggetrokken terwijl dat op de band staat;
– bij de overdracht naar het ziekenhuis staat ook dat de ambulanceverpleegkundige een fractuur vermoedde, maar ze heeft hier totaal niet naar gehandeld;
– op papier staan dingen lijnrecht tegenover elkaar.
Klaagster wenst dat de zorgaanbieder erkent dat het ambulancepersoneel slecht heeft gehandeld en in de persoonlijke benadering van klaagster steken heeft laten vallen. Klaagster stelt onnodig pijn te hebben geleden en verzoekt de commissie om toekenning van een vergoeding van € 5.000,–, dit ten laste van de zorgaanbieder.
Op 27 februari 2018 heeft klaagster via de website contact gehad met de commissie en noteert zij een aanvulling op haar dossier. Zij geeft aan: “En misschien is 5000 ook wel hoog. En ik weet ook niet wat normaal is, maar 1000 euro voor de smart en trauma lijkt een zeer redelijk bedrag. Ook omdat ik er nog steeds dagelijks aan herinnerd word”.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.
Klaagster heeft zich op 19 december 2017 gericht tot de zorgaanbieder met dezelfde klacht, waarna een onafhankelijke, multidisciplinaire onderzoekscommissie het incident heeft onderzocht. Deze commissie heeft voor haar oordeel betrokkenen geïnterviewd en zich gewend tot de behandelaar in het ziekenhuis. Daarnaast heeft de onderzoekscommissie diverse andere bronnen geraadpleegd, die vermeld staan in het onderzoeksrapport.
De verzamelde informatie heeft geleid tot de volgende conclusies:
– De verpleegkundige heeft naar de medische standaard professioneel en correct behandeld, hetgeen wordt onderschreven door de medisch specialist;
– Er zijn geen aanwijzingen dat klaagster extra gezondheidsschade heeft opgelopen door de hulpverlening door de zorgaanbieder. Klaagster mocht (nadat de diagnose in het ziekenhuis was gesteld) met haar stabiele botbreuken ook mobiliseren op geleide van de pijn van de behandelend arts. Er is door de medisch specialist geen opmerking gemaakt over prehospitaal foutief behandelen dan wel vervoeren van klaagster. De medisch specialist heeft ook niet bij de zorgaanbieder aangegeven dat er mogelijk iets niet goed gegaan zou zijn, dan wel dat het trauma veroorzaakt of verergerd is tijdens en door de hulpverlening door de ambulancebemanning voorafgaand aan de eerste opname op de spoedeisende afdeling van het ziekenhuis;
– De gegeven pijnmedicatie inclusief de dosering is conform protocol uitgevoerd. Wel heeft de ambulanceverpleegkundige aangegeven dat het – achteraf bezien – voor klaagster wenselijker was geweest om deze medicatie vóórafgaand aan de transfer naar de ambulance te krijgen;
– De ambulanceverpleegkundige heeft, na herhaaldelijk controleren van de gehele wervelkolom, geen drukpijn en geen pijn paravertebraal geconstateerd. De buik is soepel, geen pijn bij palpatie. Bekken heeft geen pijn bij compressie. Daarom is op dat moment niet uitgegaan van de aanwezigheid van een mogelijke wervelfractuur.
De ambulanceverpleegkundige geeft aan hier niet aan te hebben getwijfeld. De onderzoekscommissie heeft geconcludeerd dat de ambulanceverpleegkundige conform LPA 8.1 (Landelijk Protocol Ambulancezorg) heeft gehandeld;
– De ambulanceverpleegkundige heeft vervolgens klaagster wel naar het ziekenhuis vervoerd (mede gezien de op dat moment nog steeds aanwezige forse pijnklachten), waardoor de fracturen door middel van een scan uiteindelijk wel zijn gevonden en verdere behandeling in gang kon worden gezet.
Gelet op de bevindingen en conclusies van de onderzoekscommissie is de zorgaanbieder dan ook van mening dat de klachten van klaagster onterecht zijn.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie de klachten van klaagster ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Vooropgesteld wordt dat tussen klaagster en de zorgaanbieder op 13 september 2017 een overeenkomst inzake het verlenen van ambulancezorg tot stand is gekomen. Dit is een overeenkomst gericht op behandeling en/of begeleiding waarop de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst van toepassing is. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder in dit kader is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van voornoemde behandelingsovereenkomst. Daartoe is vereist dat de tekortkoming aan de zorgaanbieder kan worden verweten en de cliënt door deze tekortkoming schade is toegebracht. De commissie dient thans de vraag te beantwoorden of de zorgaanbieder tekort is geschoten jegens klaagster.
Op grond het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie acht de commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat het ambulancepersoneel een zorgvuldige afweging heeft gemaakt wat in het onderhavige geval de beste behandeling zou zijn. Meteen bij aankomst is klaagster onderzocht conform het Landelijk Protocol Ambulancezorg 8.1 (LPA), oftewel conform de professionele standaard. Uit de testen bleek dat klaagster – ondanks de door haar ervaren pijn – mobiel genoeg bleek te zijn om zelfstandig naar de ambulance te lopen. Klaagster is vervolgens verzocht plaats te nemen op de stoel achterin de ambulance, doch instappen ging moeizaam en zitten al helemaal niet.
Hierop besloot het ambulancepersoneel om klaagster alsnog op een brancard te leggen en gezien de hoge pijnscore te starten met pijnstilling, dit met inachtneming van protocol 4.3 (Pijnbestrijding) van het LPA. Tevens is besloten om klaagster alsnog te vervoeren naar het ziekenhuis voor nader onderzoek. In dit verband is niet gebleken dat klaagster op onjuiste wijze naar het ziekenhuis is vervoerd. Evenmin is gebleken dat er in de zorgverlening voorafgaande aan het onderzoek in het ziekenhuis iets mis is gegaan.
Nu klaagster de bevindingen en conclusies niet heeft weersproken en verder ook geen stukken in het geding heeft gebracht op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat er sprake is geweest van een tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder, is voor de commissie niet vast komen te staan dat hiervan daadwerkelijk sprake is geweest.
Voor zover de klacht van klaagster ziet op de wijze waarop zij is bejegend door het ambulancepersoneel, in die zin dat het ambulancepersoneel klaagster niet serieus heeft genomen, merkt de commissie op dat zij zich kan voorstellen dat klaagster de hele situatie na de harde val van een paard stressvol heeft beleefd, maar dat – zoals hiervoor reeds overwogen – niet kan worden vastgesteld dat het ambulancepersoneel op enig moment in de hulpverlening tekort is geschoten.
Aangezien niet vast is komen te staan dat er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder, is er ook geen grondslag voor het opleggen van een schadevergoeding.
Op grond van het vorenstaande volgt dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond.
De commissie wijst af de door klaagster gevorderde schadevergoeding.
Aldus op 13 juli 2018 beslist door de Geschillencommissie Ambulancezorg.