Cliënte geen nadeel dat smartengeld rechtvaardigt

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheidschadevergoeding    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 178334/219332

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënte heeft naar aanleiding van neurologische uitvalklachten een MRI-scan ondergaan waarop een proces in de hersenen zichtbaar was dat zou kunnen duiden op een maligniteit, terwijl in de differentiaal diagnose een goedaardig proces tot de mogelijkheden behoorde. Cliënte kreeg tijdens het consult naar aanleiding van de uitslag van de scan te horen dat naar alle waarschijnlijkheid sprake was van een kwaadaardig tumor in haar hersenen. Dit is door de zorgaanbieder ook aan haar huisarts meegedeeld.
Nadien is na weefselonderzoek gebleken dat sprake was van een goedaardige tumor. Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder in haar communicatie naar cliënte onzorgvuldig gehandeld door te zwaar het accent te leggen op een kwaadaardige tumor, op grond van een MRI-onderzoek, terwijl op dat moment al voor de hand lag dat pas na een weefselonderzoek een definitieve diagnose kon worden gesteld.

De uitspraak

In het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: cliënte)

en

Stichting HagaZiekenhuis, gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2023 te Utrecht.

Beide partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Cliënte werd ter zitting bijgestaan door haar echtgenoot en door haar gemachtigde de heer mr. [naam].
De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw drs. [naam], arts-assistent neurologie, de heer dr. [naam], neuroloog, en de gemachtigde de heer mr. [naam], [naam advocatenkantoor].

Beoordeling
De commissie overweegt als volgt.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Voor de aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en de cliënt moet door deze tekortkoming nadeel zijn toegebracht.

De commissie heeft het volgende vastgesteld:
Op 25 maart 2021 bezocht cliënte op verwijzing van haar huisarts de TIA screening van de polikliniek neurologie van de zorgaanbieder in verband met spraakstoornissen en verminderd gevoel in/kracht van de linkerarm. Bij cliënte zijn meerdere onderzoeken verricht waaronder een MRI-scan van de hersenen. De radioloog die de MRI-scan beoordeelde, zag een afwijking die primair verdacht was voor een maligniteit, maar waarbij hij een benigne afwijking, mogelijk, maar minder waarschijnlijk achtte. Hij droeg zijn differentiaaldiagnosen (lymfoom, durale metastase, benigne afwijking minder waarschijnlijk) telefonisch over aan de arts-assistent. De arts-assistent heeft de bevindingen van het onderzoek, waaronder de uitslag van de MRI-scan, besproken met haar supervisor. Tijdens dit overleg werd geconcludeerd dat gezien de gevonden afwijking op de MRI-scan nader diagnostisch onderzoek aangewezen was. De arts-assistent heeft vervolgens met cliënte en haar echtgenoot de MRI scan besproken. De arts-assistent heeft daarna de huisarts geïnformeerd. De huisarts heeft vervolgens aan cliënte gewezen op een oncologieverpleegkundige om haar stervensproces te begeleiden. Nader weefselonderzoek heeft uitgewezen dat geen sprake was van een kwaadaardige tumor.

Cliënte heeft een aantal klachten aan de zorgaanbieder voorgelegd, inhoudende:
1. Er had eerst nader onderzoek moeten worden gedaan. De arts-assistent heeft direct benoemd dat het mogelijk om een kwaadaardige tumor gaat, terwijl er nog onderzoek moest plaatsvinden, en dit ook zo aan de huisarts gerapporteerd;
2. Het slecht nieuwsgesprek had niet door de arts-assistent maar door de supervisor moeten worden gevoerd;
3. het proces op de poli neurologie is niet goed verlopen. Ter zitting heeft cliënte aangegeven dat zij hiermee doelt op de communicatie van de artsen onderling voorafgaande en tijdens het slecht nieuws gesprek dat met haar heeft plaatsgevonden.

De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft de zorgaanbieder geadviseerd om klacht 1 gedeeltelijk gegrond te verklaren voor zover de klacht ziet op de rapportage aan de huisarts en de klachten 2 en 3 ongegrond te verklaren. De zorgaanbieder heeft dit advies overgenomen.

Cliënte verzoekt de commissie al haar klachten gegrond te verklaren.

Klacht 1. Geen nader onderzoek
De commissie is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de arts-assistent te veel is afgegaan op de interpretatie van de radioloog van de resultaten van de MRI-scan.
De radioloog heeft de volgende conclusie getrokken: “Homogeen aankleurende durale massa rechts frontaal met onderliggend gebied met vasogeen oedeem en gestuwde venen. Gezien het invasieve karakter wordt primair gedacht aan een duraal lymfoom. Benigne differentiaaldiagnosen zoals en plaque meningioom of IgG4-gerelateerde ziekte minder waarschijnlijk”.
In het gesprek met cliënte heeft de arts assistent de bevindingen van de radioloog gedeeld. Wellicht heeft zij daarbij ook meegedeeld dat er nog een nader onderzoek zou moeten volgen, maar tijdens het gesprek is het accent gelegd op de grote waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van een kwaadaardige tumor in de hersenen. Dit geeft zij vervolgens ook in de brief aan de huisarts aan.

Het is de commissie ambtshalve bekend dat aan de hand van een MRI-foto niet kan worden vastgesteld wat de exacte aard van een weefsel is. Hiervoor dient eerst een biopt te worden afgenomen en dient weefselonderzoek plaats te vinden.
Naar het oordeel van de commissie is aannemelijk geworden dat de arts assistent naar cliënte, vanwege de conclusie van de radioloog, te stellig en daarmee onjuist heeft gecommuniceerd, dat het naar alle waarschijnlijkheid om een kwaadaardige tumor zou gaan, terwijl aan de orde was dat moest worden gewacht op de resultaten van het weefselonderzoek dat nog diende te worden uitgevoerd om met zekerheid de aard van het tumor vast te kunnen stellen. Daarnaast is naar het oordeel van de commissie aannemelijk geworden dat de arts assistent in dit gesprek niet voor de cliënte voldoende duidelijk heeft uitgelegd welke vervolgstappen zouden worden genomen met betrekking tot het aanvullend onderzoek en de vaststelling van de definitieve diagnose. De arts assistent had zich ervan moeten vergewissen dat cliënte begreep wat de betekenis is van een MRI-foto en wat het vervolgtraject zou inhouden, zodat cliënte ook begreep dat de definitieve diagnose niet op basis van een foto kon worden gesteld. De arts assistent heeft dit heeft nagelaten. Bedoelde handelwijze heeft onnodig een zware impact op cliënte gehad en had door een meer adequate communicatie als hiervoor aangegeven, kunnen worden voorkomen.
De commissie zal gelet op het voorgaande dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klacht 2. Supervisor had gesprek moeten voeren
De commissie zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren. De zorgaanbieder is een opleidingsziekenhuis. Dit betekent dat ook arts-assistenten een slecht nieuws gesprek moeten kunnen voeren. In casu is vooraf wel overleg geweest met de supervisor. De arts-assistent heeft adequaat het traject van de vervolgbehandeling in werking gezet.

Klacht 3. Het proces op de poli neurologie is niet goed verlopen.
Ter zitting heeft cliënte aangegeven dat zij hiermee doelt op de communicatie van de artsen onderling voorafgaande en tijdens het slecht nieuws gesprek dat met haar heeft plaatsgevonden.
De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat de communicatie tussen de artsen onderling niet goed is verlopen. De resultaten van de MRI scan zijn besproken door de radioloog, supervisor en arts assistent en aan de hand daarvan is een vervolgtraject gestart volgens de daartoe geldende protocollen.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.

Vordering tot schadevergoeding

Cliënte heeft een schadevergoeding gevorderd van de zorgaanbieder voor de door haar geleden immateriële schade als gevolg van het handelen van de zorgaanbieder. Daarnaast heeft zij kosten moeten maken voor juridische bijstand, die gezien de medische deskundigheid en het inschakelen van een advocaat door de zorgaanbieder noodzakelijk was.

Voor aanspraak op materiële schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Daarnaast moet de cliënt door deze tekortkoming nadeel zijn toegebracht.

De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder tekortgeschoten is in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, voor wat betreft klachtonderdeel 1 in die zin dat de arts assistent in de communicatie met cliënte te eenzijdig de nadruk heeft gelegd op de kwaadaardigheid van de tumor terwijl zij vanuit haar professionaliteit ermee bekend verondersteld mag worden dat- zoals in dit geval – een radioloog de diagnose niet met zekerheid kan stellen (hetgeen ook blijkt uit de differentiaal diagnose).
Hoewel de commissie begrijpt dat dit gesprek veel impact heeft gehad op cliënte en haar gezin, is zij van oordeel dat hier niet kan worden gesproken van een nadeel die een vergoeding van smartengeld rechtvaardigt. Cliënte heeft dit nadeel ook niet nader onderbouwd met relevante stukken.

Ingevolge artikel 23 van het reglement van de commissie komen de door partijen ter zake van de behandeling van het geschil gemaakte kosten voor hun eigen rekening, tenzij de commissie in bijzondere gevallen anders bepaalt. De commissie acht bijzondere omstandigheden in casu niet aanwezig en zal de vordering van de kosten van juridische bijstand afwijzen.

Nu de klachten van cliënte gedeeltelijk gegrond worden verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21 van haar reglement, de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding aan cliënte van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 77,50.

Derhalve wordt als volgt beslist:

Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht 1 van cliënte gegrond;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling aan cliënte van het klachtengeld ten bedrage van €77,50 binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;
– wijst het meer of anders verzochte af.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer dr. J.D.M. Metzemaekers, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 23 november 2023.