Cliënte en haar ex-partner waren in behandeling bij de zorginstelling in het kader van hun ouderschap. De e-mail aan de ex-partner daarover is door zijn advocaat aan de rechtbank verstrekt en is daarom niet te wijten aan de zorgaanbieder. Hoewel abusievelijk een onjuiste naam is doorgegeven als de eindverantwoordelijke behandelaar van de cliënte en de namen van de behandelaren van haar ex-partner niet aan haar doorgegeven kunnen worden, werd het daardoor niet onmogelijk een klacht in te dienen bij de zorgaanbieder

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 115414

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats], en Stichting De Forensische Zorgspecialisten, gevestigd te Utrecht.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 19 april 2018 te Utrecht. De cliënte is verschenen. Zij werd bijgestaan door haar raadsman, [naam]. Namens de zorginstelling zijn verschenen mevrouw [naam], teamleider bij De Waag, en mevrouw [naam], jurist. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Onderwerp van het geschil

De cliënte beklaagt zich over de actieve inmenging van de zorginstelling in een gerechtelijke procedure tussen de cliënte en haar ex-partner, alsmede over de wijze van klachtafhandeling door de zorginstelling.

Standpunt van de cliënte

Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door de cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Deze stukken bevatten een uitgebreide beschrijving van de klachten, die ter zitting door de cliënte tot de essentie zijn beperkt. In de kern komt het standpunt van de cliënte op het volgende neer.

De cliënte en haar ex-partner zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure in verband met het vaststellen van een zorg- en omgangsregeling van hun gezamenlijke dochter. In het kader daarvan zijn de cliënte en haar ex-partner een behandeling gestart bij de zorginstelling met het doel toe te werken naar een goed en veilig ouderschap door beide ouders. Op basis van individuele gesprekken met beide ouders diende een gezamenlijk veiligheidsplan te worden opgesteld, waarin onder meer de risicofactoren zijn neergelegd. Ondanks dat het traject werd beëindigd nog voordat het veiligheidsplan was opgesteld, heeft de behandelaar van de ex-partner in een e-mail geschreven dat zij “de rechtbank desgevraagd kunnen berichten geen aanwijzingen te hebben voor opvoedkundig nalaten of disfunctioneren van de ex-partner”. In de ogen van de cliënte betreft dit een ongefundeerde uitspraak en had de behandelaar uitsluitend op basis van gesprekken met haar ex-partner, dus zonder haar en het kind te hebben gezien of gesproken, geen conclusies mogen trekken. Deze e-mail is bij de rechtbank ingediend en is zodoende bij de gerechtelijke stukken terechtgekomen. De cliënte is van mening dat de zorginstelling zich onterecht actief heeft gemengd in de gerechtelijke procedure door de eigen mening over haar ex-partner te ventileren. De cliënte houdt de zorginstelling verantwoordelijk voor de schadelijke gevolgen die het naar buiten brengen van informatie voor haar en het kind hebben gehad.

De tweede klacht betreft de stroperigheid in de wijze van klachtafhandeling door de zorginstelling. De betreffende behandelaar is niet NIP- of BIG-geregistreerd en kan derhalve niet eindverantwoordelijk zijn voor de behandeling. Toen de cliënte over voornoemde handelwijze van de behandelaar haar beklag bij de zorginstelling wenste te doen, kreeg zij bij herhaling geen antwoord op de vraag wie dan wel de eindverantwoordelijke was. Hiermee werd het de cliënte feitelijk onmogelijk gemaakt om de klacht aan de juiste persoon te adresseren.

De cliënte verzoekt de commissie haar klacht jegens de zorginstelling gegrond te verklaren. Tevens vordert zij vergoeding van de juridische kosten die zij als direct gevolg van het handelen van de zorginstelling heeft gemaakt en in de toekomst nog zal maken. Hoewel de cliënte het bedrag op dit moment schat op minimaal € 40.000,-, beperkt zij de vordering tot het maximale bedrag dat de commissie in deze procedure kan toekennen, te weten € 25.000,–, en doet zij afstand van het meerdere.

Standpunt van de zorginstelling

Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer.

Nu de cliënte geen toestemming heeft gegeven voor inzage in haar medisch dossier, noch voor gebruikmaking van de informatie hieruit ten behoeve van de behandeling van het onderhavige geschil, kan de zorginstelling niet nagaan wat juist is en zodoende geen adequaat verweer voeren.
Voor zover de klacht gaat over de behandelaar van de ex-partner van de cliënte, kan de zorginstelling evenmin adequaat verweer voeren. De behandelaren zijn gehouden aan hun beroepsgeheim en zonder toestemming van de ex-partner kan geen informatie uit zijn medisch dossier in deze procedure worden ingebracht. De zorginstelling verzoekt de klachtonderdelen waarvoor deze informatie van belang is, als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Ten aanzien van het klachtonderdeel over de manier waarop door de zorginstelling met klachten wordt omgegaan, stelt de zorginstelling zich op het standpunt dat er vanaf het begin aan cliënte duidelijkheid is gegeven over de wijze van indienen van een klacht. Tevens zijn de namen van de hoofdbehandelaars aan haar doorgegeven. Nadat de cliënte haar klacht had ingediend, is deze direct in behandeling genomen. De zorginstelling verzoekt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond te verklaren.
Voorts wijst de zorginstelling de gestelde aansprakelijkheid voor geleden schade van de hand. De cliënte heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade en evenmin is een causaal verband aangetoond tussen het vermeende onrechtmatig handelen van de zorginstelling en de eventuele schade die daaruit zou zijn voortgevloeid. De zorginstelling verzoekt de commissie het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen.

Ter zitting heeft de zorginstelling een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd ter voeging in het dossier. De zorginstelling verzoekt de commissie om de cliënte niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de klachtonderdelen die zien op het handelen van de zorginstelling ten opzichte van de cliënte en haar ex-partner, af te wijzen. Subsidiair verzoekt de zorginstelling een tussenuitspraak te doen en, met gepaste gebruikmaking van gegevens uit het medisch dossier, in de gelegenheid te worden gesteld inhoudelijk verweer te voeren. Tevens heeft de zorginstelling van de gelegenheid gebruik gemaakt om een fout te corrigeren. De klachtenfunctionaris heeft abusievelijk een onjuiste naam doorgegeven als de eindverantwoordelijke behandelaar van de cliënte. Voor zover de cliënte informeerde naar de namen van de behandelaren van haar ex-partner, kan daarop vanwege het beroepsgeheim geen antwoord worden gegeven.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van de stukken en hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, overweegt de commissie als volgt.

Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat de cliënte de zorginstelling maakt dat een door of namens de zorginstelling opgesteld e-mailbericht met betrekking tot de opvoedkundige kwaliteiten van haar ex-partner bij de rechtbank is ingediend en zodoende bij de gerechtelijke procedure is betrokken.

Op grond van de inhoud van het dossier stelt de commissie het volgende vast. De behandelaar van de ex-partner heeft het e-mailbericht op 2 mei 2017 naar de ex-partner gestuurd en deze heeft het vervolgens aan zijn advocaat doen toekomen. De advocaat heeft van de inhoud van de e-mail gebruik gemaakt door de tekst als een citaat op te nemen in een schriftelijk stuk d.d. 4 mei 2017, dat hij heeft ingebracht in de gerechtelijke procedure omtrent de vaststelling van de omgangsregeling. Hieruit blijkt dat het betreffende e-mailbericht niet door de zorginstelling, maar door de advocaat van de ex-partner aan de rechtbank is verstrekt. Hoewel de commissie zich afvraagt in hoeverre het op de weg van de behandelaar van de ex-partner heeft gelegen om een e-mail met deze inhoud te sturen naar de ex-partner, met het risico dat het in verkeerde handen terecht zou komen, kan de zorginstelling naar het oordeel van de commissie niet worden verweten dat het e-mailbericht ook daadwerkelijk aan de rechtbank is verstrekt.
Gelet hierop verklaart de commissie dit klachtonderdeel ongegrond.

Het tweede klachtonderdeel betreft de niet voortvarende wijze van klachtafhandeling door de zorginstelling. De commissie stelt vast dat de cliënte op 22 augustus 2017 bij de zorginstelling kenbaar heeft gemaakt dat zij een klacht wilde indienen. Op 31 augustus 2017 is zij door de klachtenfunctionaris geïnformeerd dat ze haar klacht bij de klachtenfunctionaris kan indienen. Vanaf dit moment beschikte de cliënte aldus over voldoende informatie om haar klacht in te dienen. Op 1 september 2017 heeft de cliënte gevraagd wie de eindverantwoordelijke behandelaar is. Door omstandigheden zijn de namen van de hoofdbehandelaars eerst op 9 oktober 2017 aan haar doorgegeven en op 10 oktober 2017 heeft de cliënte haar klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris. Bij de behandeling van het geschil ter zitting is de verstrekte informatie gecorrigeerd en is de juiste naam van de eindverantwoordelijke behandelaar van de cliënte aan haar doorgegeven. Naar het oordeel van de commissie verdient deze gang van zaken omtrent het verstrekken van de juiste gegevens niet de schoonheidsprijs, maar dit laat onverlet dat de cliënte wel in een vroeg stadium is ingelicht over de te volgen procedure inzake klachtafhandeling. De naam van de hoofdbehandelaar van de ex-partner van de cliënte is vanwege het beroepsgeheim niet aan haar verstrekt, maar niet gezegd kan worden dat het de cliënte hierdoor onmogelijk werd gemaakt haar klacht in te dienen. Gelet op het voorgaande wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Nu beide klachtonderdelen ongegrond worden verklaard, zal de door de cliënte verlangde schadevergoeding, die overigens onvoldoende is onderbouwd, worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht ongegrond;

– wijst de vordering tot schadevergoeding af.

Aldus beslist op 19 april 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.