Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
111932/129751
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt heeft zijn bovenarm gebroken na een val met de fiets. Hij is hiervoor behandeld door een traumachirurg van de zorgaanbieder. Volgens de cliënt heeft chirurg een fout gemaakt door de geplande operatie niet door te laten gaan en de breuk te laten helen op een natuurlijke manier. Hierdoor kan de bewegelijkheid van de arm permanent verloren zijn. Volgens de zorgaanbieder is de cliënt zorgvuldig behandeld en is er steeds duidelijk overlegd met de cliënt over de status van de breuk en de mogelijke vervolgstappen. De commissie oordeelt dat de cliënt, uit een telefoongesprek met de chirurg, onterecht heeft afgeleid dat de breuk hersteld zou zijn. Dit was niet het geval en dat heeft de chirurg ook niet gezegd. Tijdens de controlefoto was er nieuwe botgroei zichtbaar en had de chirurg geen reden om meteen te opereren en is er gekozen om het nog even aan te kijken. De chirurg heeft dit overlegd met de cliënt. De chirurg heeft hierbij zorgvuldig gehandeld. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]en
Stichting Spaarne Gasthuis, gevestigd te Haarlem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021 te Den Haag.
Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten nader uiteengezet.
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam] en [naam], traumachirurg.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van een bovenarmfractuur
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënt is op 17 september 2019 gevallen met de fiets en heeft daarbij een bovenarmfractuur rechts opgelopen. Op de poli spoedeisende hulp (SEH) heeft hij een sling en pijnstillers gekregen. Een paar dagen later is er een CT-scan gemaakt om te controleren of de schouder nog in de kom zat. Vanwege minimale pijn en geen luxatie heeft de chirurg afgezien van een operatie en gekozen voor een conservatieve behandeling. Van de chirurg mocht cliënt zijn arm belasten op geleide van zijn klachten. Cliënt kon met zijn arm tillen maar niet naar buiten draaien. Cliënt heeft zich in maart 2020 opnieuw tot de chirurg gewend vanwege de aanhoudende pijnklachten. Omdat op de controlefoto nog geen botgenezing zichtbaar was zou cliënt op 26 maart 2020 worden geopereerd. Cliënt heeft deze operatie afgezegd vanwege de corona epidemie en de zorg voor zijn kinderen. In augustus 2020 verslechterden de klachten zodanig dat cliënt om een controlefoto heeft gevraagd. Op 19 augustus 2020 zou cliënt worden geopereerd. Echter de chirurg heeft telefonisch op 11 augustus 2020 deze operatie afgezegd omdat hij van mening was dat het bot in zijn arm genezen was: “het bot is niet mooi aangegroeid, maar het zit aan elkaar” en “dat opereren meer kwaad zou doen nu”. Vanwege deze mededeling heeft cliënt ingestemd met het annuleren van de operatie. Achteraf blijkt het bot helemaal niet te zijn aangegroeid en is cliënt alsnog op 18 januari 2021 geopereerd, in verband met zijn verhuizing, in een ander ziekenhuis. Cliënt is bang dat de mobiliteit van zijn arm blijvend beperkt blijft. Cliënt betwist dat hij op 11 augustus 2020 tegen de chirurg zou hebben gezegd dat de mobiliteit in zijn arm inmiddels 85% was.
Cliënt heeft zijn klacht aan de zorgaanbieder voorgelegd die hem direct heeft doorverwezen naar de klachtenfunctionaris. Hij heeft de arts niet meer gesproken
Cliënt eist dat de chirurg eerlijk toegeeft een fout te hebben gemaakt en daarnaast een compensatie voor zijn inkomensverlies voor de periode van oktober 2020 tot januari 2021, een bedrag van € 4.905,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 11 augustus 2020 is op basis van zowel de röntgenfoto maar met name op basis van het beloop besloten de geplande operatie te annuleren. De informatie van cliënt dat hij weer op 85% van zijn functioneren zat heeft de chirurg doen besluiten om de conservatieve behandeling toch nog een kans te geven. Op de röntgenfoto zag hij destijds tekenen van vorderende botaanmaak (callusvorming). Dit is ook als dusdanig aan cliënt uitgelegd, waarbij het evident was dat de botbreuk nog niet geheel genezen was en dat men de mogelijke genezing moest blijven vervolgen. Hierbij is ook een controlemoment na drie maanden ingepland en is het advies gegeven zo nodig eerder contact op te nemen. Het is waar dat het behandeltraject ongebruikelijk is geweest maar de betrokken chirurg is van mening dat hij cliënt altijd open en eerlijk over de diverse behandelopties heeft geïnformeerd en daar met hem overeenstemming over heeft bereikt. De chirurg staat nog steeds achter zijn besluit tot het niet opereren en hij heeft dit ook zo met cliënt besproken op 15 december 2020. Cliënt had zich toen inmiddels niet meer gemeld voor verdere controle door de chirurg en zich voor second opinion gewend tot het [naam ander ziekenhuis]. Cliënt heeft tijdens dit gesprek aangegeven nog te twijfelen of het voorgenomen plan om de operatie te ondergaan in het [naam ander ziekenhuis] wel wijselijk was. Op basis van het achterblijvende functioneel herstel en de bevindingen op een nieuwe CT-scan heeft de chirurg hem toen geadviseerd deze operatie wel te laten ondergaan.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie de vordering tot schadevergoeding af te wijzen daar er geen sprake is van verwijtbaar onzorgvuldig handelen door de chirurg. De cliënt is op een zorgvuldige wijze behandeld, conform de regels die daar voor een chirurg voor gelden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De cliënt en de zorgaanbieder hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Het geschil dat cliënt aan de commissie heeft voorgelegd betreft de medische behandeling van zijn bovenarmfractuur. Cliënt verwijt de betrokken chirurg een fout te hebben gemaakt door de op 19 augustus 2020 geplande ingreep niet door te laten gaan.
De commissie heeft vastgesteld dat voor de behandeling van de bovenarmfractuur door de chirurg is gekozen voor een conservatieve therapie. De commissie is ambtshalve bekend dat deze therapie gebruikelijk is voor een dergelijke breuk gezien de stand van de bovenarmfractuur zonder schouderluxatie. Omdat er in maart 2020 sprake was van een vertraagde consolidatie van het bot, met pijnklachten, heeft de chirurg terecht een operatie-indicatie gegeven. De cliënt heeft zelf deze operatie afgezegd. De commissie is van oordeel dat de chirurg in het voortraject zorgvuldig heeft gehandeld.
Cliënt heeft gesteld dat de chirurg hem op 11 augustus 2020 telefonisch heeft bericht dat op de foto was te zien dat het bot was aangegroeid en een operatie niet nodig was. De zorgaanbieder heeft dit genuanceerd.
De commissie stelt vast dat cliënt in augustus 2020 de zorgaanbieder heeft verzocht om een controlefoto van zijn bovenarm. Zijn klachten waren vanwege het ontbreken van fysiotherapie toegenomen. Op de in augustus 2020 gemaakte röntgenfoto was vorderende botaanmaak (callusvorming) zichtbaar. De chirurg heeft er op dat moment voor gekozen om vooralsnog niet te opereren en de genezing van de botbreuk nog een kans te geven en na drie maanden opnieuw een controlefoto te maken. De commissie acht het aannemelijk dat deze keuze aan cliënt is uitgelegd. De commissie is van oordeel dat de chirurg bij de afweging wel of niet opereren in augustus 2020 niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
Cliënt heeft een schadevergoeding gevorderd van € 4905,– wegens gederfde inkomsten.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de zorgaanbieder geen tekortkoming in de behandeling kan worden verweten wijst de commissie de vordering tot schadevergoeding af.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van cliënt ongegrond en wijst zijn vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. J.P. Snellen, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 6 december 2021.