Cliënt ten onrechte niet geïnformeerd over goedaardige tumor

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 2821/11401

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Cliënt is in behandeling geweest voor heup- en knieklachten, waarbij MRI scans zijn gemaakt. De zorgaanbieder heeft hem daarbij niet geïnformeerd dat waarop een tumor zichtbaar was. Tijdens het verdere onderzoek bij een andere zorgaanbieder heeft cliënt een een zeer moeilijke periode doorgemaakt. De zorgaanbieder stelt dat er een botafwijking was geconstateerd, die is beschreven als een goedaardig tumor. Cliënt had daarover geïnformeerd moeten worden. Dat vindt de commissie ook. Voor de wekenlange onzekerheid over de aard van de tumor, is de zorgaanbieder een vergoeding verschuldigd.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats] en IJsselland Ziekenhuis, gevestigd te Capelle aan den IJssel (hierna te noemen: zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 december 2019 te Den Haag. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.

Ter zitting werd zorgaanbieder vertegenwoordigd door de heer [naam], orthopedisch chirurg, mevrouw [naam], stafmedewerker klachtenmanagement Raad van bestuur en mevrouw [naam] klachtenfunctionaris en toehoorder.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan zorgaanbieder. Het geschil betreft het onthouden van medische informatie aan de cliënt.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt is sinds 7 juli 2016 bij het ziekenhuis onder behandeling geweest voor heup- en knieklachten. Hij heeft in 2016 en in 2018 knieoperaties ondergaan. Hiervoor zijn MRI scans gemaakt. Vanwege aanhoudende pijnklachten is cliënt uiteindelijk voor een knieprothese doorverwezen naar een gespecialiseerde arts.
Op 7 maart 2019 had cliënt een eerste afspraak met deze arts. In dit gesprek vroeg de arts naar de tumor in zijn bovenbeen en liet aan cliënt de MRI scan uit 2016 zien waarop de tumor zichtbaar was. Cliënt was hiervan nooit op de hoogte gebracht. Volgens de arts had de tumor gemonitord moeten worden omdat een vroegtijdige herkenning van belang is zodat een eventuele behandeling bijtijds kan worden opgestart.
Vervolgens is cliënt voor verder onderzoek naar de aard van de tumor doorverwezen naar het LUMC, een gespecialiseerd academisch ziekenhuis. In het LUMC is de tumor onderzocht en is beoordeeld in welke fase de tumor zich bevindt en of verdere behandeling is geïndiceerd. De uitslag heeft een aantal weken op zich laten wachten. Dit was een zeer moeilijke periode voor cliënt en zijn gezin, met name vanwege de angst dat de tumor kwaadaardig was en dat deze drie jaar geleden al had kunnen worden behandeld en het wellicht op dit moment te laat zou zijn. Op 5 juni 2019 heeft cliënt vernomen dat de tumor niet kwaadaardig was en zich in fase 1 bevond. De cliënt heeft op 25 april 2019 met de arts van het ziekenhuis gesproken. De arts heeft zich verontschuldigd maar heeft in het gesprek niet de zorgen van cliënt weg kunnen nemen.

Cliënt vordert van het ziekenhuis een vergoeding van de immateriële schade die hij als gevolg van het handelen van de arts heeft geleden, een bedrag van € 5.000, -.

Standpunt van zorgaanbieder
Voor het standpunt van zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 24 juni 2016 werd een röntgenfoto van de knie van cliënt gemaakt in verband met zijn knieklachten.
Als toevalsbevinding werd in het distale bovenbeen een botafwijking gezien. Deze botafwijking werd door de chirurg en door de radioloog beschreven als een goedaardig tumor, een enchondroom, die waarschijnlijk in de kindertijd is ontstaan. Een verder onderzoek werd op dat moment niet nodig gehad. Ook op de latere MRI scans is de tumor te zien, waarbij overigens geen afwijkingen en of veranderingen van het eerdere beeld zijn geconstateerd. De arts heeft in eerste instantie verzuimd om cliënt van de tumor op de hoogte te brengen. Dit is onjuist geweest en de arts heeft in een later gesprek zijn verontschuldiging hiervoor aangeboden en getracht de zorgen bij cliënt weg te nemen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Zowel uit de door het ziekenhuis overgelegde stukken als uit de verklaring ter zitting, blijkt dat de behandelend arts in 2016 en ook in de jaren daarna met cliënt alleen gesproken heeft over de knie- en aanverwante klachten en de afwijking in de distale femur, die op de, op 24 juni 2016, gemaakte röntgenfoto voor het eerst zichtbaar was, onvermeld gelaten. Evenmin heeft de arts in zijn verwijsbrief aan de arts in de Medinova Kliniek en in het medisch dossier de distale afwijking aan het femur vermeld. Dit had naar het oordeel van de commissie niet zo gemoeten. De commissie is van oordeel dat de arts (gelet op de op hem rustende informatie- en dossierplicht) cliënt en de arts naar wie hij cliënt heeft doorverwezen in ieder geval had moeten informeren over de geconstateerde afwijking in de distale femur en dit moeten noteren in het medische dossier, met daarbij de vermelding dat op de latere MRI scans geen afwijking is geconstateerd ten opzichte van de eerste röntgenopname. Door dit na te laten is de arts zowel in de informatieverstrekking aan cliënt als in de medische verslaglegging verwijtbaar tekortgeschoten. In zoverre is de klacht gegrond.

Schadevergoeding
Cliënt verzoekt om een immateriële schadevergoeding van € 5.000, – voor de psychische schade die hij en zijn gezin hebben geleden gedurende de periode dat zij in onzekerheid hebben geleefd over de aard van de tumor en de fase waarin deze zich bevond.

Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat het ziekenhuis in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Zoals in het vorenstaande is overwogen is het ziekenhuis tekortgeschoten in de informatieverstrekking aan cliënt over de afwijking in de distale femur. Cliënt heeft naar het oordeel van de commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat hij en zijn gezin wekenlang in onzekerheid hebben geleefd over de aard van de tumor. Daarbij overheerste de angst dat, mocht de tumor kwaadaardig zijn, hem, gedurende de drie jaar dat de arts met deze botafwijking bekend is geweest, een adequate behandeling van de tumor en eventuele uitzaaiingen zou zijn onthouden en het misschien nu wel te laat was. De commissie ziet gelet hierop aanleiding om aan cliënt een immateriële schadevergoeding toe te kennen die zij naar redelijkheid en billijkheid vaststelt op € 500, -.

Klachtengeld
Nu de klacht van cliënt gegrond wordt verklaard, ziet de commissie voorts aanleiding het ziekenhuis te veroordelen tot vergoeding aan cliënt van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van
€ 77,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie

  • verklaart de klacht van de cliënt gegrond;
  • veroordeelt het ziekenhuis tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 500, – binnen twee weken na verzenddatum van dit bindend advies;
  • bepaalt dat het ziekenhuis overeenkomstig het reglement van de commissie aan cliënt het klachtengeld ten bedrage van € 77,50 dient te vergoeden. Betaling dient binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies plaats te vinden;
  • bepaalt dat het ziekenhuis overeenkomstig het reglement van de commissie aan de commissie behandelingskosten is verschuldigd.
  • wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer prof. dr. B.J. van Royen, orthopeed, mevrouw mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 16 december 2019.