Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
129240/175186
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Volgens de zorgaanbieder is de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht, omdat hij zijn geschil niet binnen twaalf maanden na de datum waarop hij de klacht bij de zorgaanbieder heeft ingediend, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.
In februari 2018 heeft de cliënt de klacht ingediend bij de zorgaanbieder. Pas in augustus 2021 heeft de cliënt zijn geschil bij de commissie aanhangig gemaakt. De wettelijke termijn is daarmee ruimschoots verstreken. De commissie verklaart de cliënt niet-ontvankelijk.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats](hierna te noemen: de cliënt)
en
RIBW Fonteynenburg, gevestigd te Rijswijk ZH
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2022 te Den Haag.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Standpunt van de cliënt ten aanzien van de ontvankelijkheid
De cliënt heeft – hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – zijn standpunt ten aanzien van de ontvankelijkheid van zijn klacht niet kenbaar gemaakt aan de commissie.
Standpunt van de zorgaanbieder ten aanzien van de ontvankelijkheid
Voor het standpunt van de zorgaanbieder ten aanzien van de ontvankelijkheid verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie de klacht niet in behandeling te nemen, omdat de cliënt zijn geschil niet binnen twaalf maanden na de datum waarop hij de klacht bij de zorgaanbieder heeft ingediend, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Indien en voor zover de onderhavige klacht wordt gezien als een nieuwe klacht ten opzichte van de eerder ingediende klacht bij de zorgaanbieder, heeft de cliënt deze niet eerst conform de interne klachtenregeling bij de zorgaanbieder ingediend.
Volgens de zorgaanbieder is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de cliënt van de niet naleving van deze voorwaarden geen verwijt kan worden gemaakt.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
Gelet op het verweer van de zorgaanbieder dient de commissie – alvorens zij een geschil inhoudelijk kan beoordelen – eerst het beroep van de zorgaanbieder op niet-ontvankelijkheid te toetsen aan de hand van de bepalingen van het toepasselijke reglement.
Artikel 6 lid 1 sub b van het reglement luidt – voor zover van belang – als volgt:
“De commissie verklaart op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk:
b. indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden, na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt:
(…)”
Op grond van de stukken staat vast dat de cliënt op 26 augustus 2021 het formulier voor het melden van een klacht bij de commissie heeft ingediend en dat hij op 21 oktober 2021 het ‘Vragenformulier’ van de commissie heeft ingevuld en ingediend. Daarop heeft hij – onweersproken – vermeld dat hij op 23 februari 2018 voor het eerst zijn klacht aan de zorgaanbieder heeft kenbaar gemaakt.
De cliënt heeft zijn klacht pas ruimschoots na het verstrijken van de in voormeld artikel vermelde termijn van 12 maanden bij de commissie ingediend.
Artikel 6 lid 1 sub a van het reglement bepaalt voorts dat de commissie de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk verklaart, indien hij deze niet eerst volgens de wet bij de zorgaanbieder heeft ingediend.
Op grond van artikel 1 van het reglement wordt onder ‘de wet’ verstaan: de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
Uit artikel 21 lid 1 sub b juncto artikel 17 van de Wkkgz volgt dat een geschil pas aan de commissie kan worden voorgelegd, na de ontvangst door de cliënt van “een schriftelijke mededeling van de zorgaanbieder waarin met redenen omkleed is aangegeven tot welk oordeel het onderzoek van de klacht heeft geleid, welke beslissingen de zorgaanbieder over en naar aanleiding van de klacht heeft genomen en binnen welke termijn maatregelen waartoe is besloten, zullen zijn gerealiseerd.”
Voor zover de onderhavige klacht van de cliënt moet worden beschouwd als een nieuwe klacht, staat als niet weersproken vast dat de cliënt deze niet eerst bij de zorgaanbieder heeft ingediend.
Van belang is tot slot artikel 6 lid 2 van het reglement, dat luidt als volgt:
“In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a en b, kan de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt ter zake van de niet naleving ervan naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft”.
Uit de overgelegde stukken is de commissie niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de cliënt niet kan worden verweten dat hij het geschil niet binnen 12 maanden nadat hij deze bij de zorgaanbieder had ingediend, bij de commissie heeft aanhangig gemaakt, noch van omstandigheden op grond waarvan van hem niet kon worden verlangd dat hij zijn (nieuwe) klacht eerst bij de zorgaanbieder heeft ingediend.
Op grond van het voorgaande is de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer drs. D.C. Bouman en de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 25 november 2022.