Client klaagt over tarieven behandeling. Deze zijn echter volgens de landelijke afspraken over DBC systematiek. Er is niet gebleken dat zorginstelling daar onjuiste uitvoering aan heeft gegeven.

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 108517

De uitspraak:

In het geschil tussen

Cliënt en Stichting Rivierduinen, gevestigd te Leiden (verder te noemen: de zorginstelling).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 11 april 2017 te Rotterdam.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

De cliënt is verschenen en heeft ter zitting haar standpunt nader toegelicht.

Namens de zorginstelling zijn verschenen [naam], geneesheer-directeur,
[naam], juridisch bestuursadviseur, en [naam], manager Zorgadministratie.

Onderwerp van het geschil

Het onderwerp van het geschil heeft betrekking op de kosten die aan de cliënt voor de behandeling door de crisisdienst in rekening zijn gebracht en de handelingen van de medewerkers van de zorginstelling.
 
Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door de cliënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de cliënt op het volgende neer.

De cliënt is in maart 2015 door een waarnemend huisarts doorverwezen naar de crisisdienst van de GGZ. Op 3 en 6 maart 2015 heeft zij gesprekken gevoerd met medewerkers van de crisisdienst van de zorginstelling, elk met een tijdsduur van maximaal 45 minuten. De zorginstelling heeft het factuurbedrag van € 947,79 bij de zorgverzekeraar ingediend, die het vervolgens heeft gedeclareerd bij de cliënt. De cliënt heeft het hoogste eigen risico van € 885,–, waardoor zij het factuurbedrag grotendeels zelf heeft moeten betalen. De cliënt kan de geschreven tijd echter niet rijmen met de twee gesprekken van elk maximaal 45 minuten die zij bij de zorginstelling heeft gevoerd. Om nadere uitleg te krijgen over de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag, heeft de cliënt diverse malen telefonisch en per e-mail contact opgenomen met de zorginstelling. Via de Nederlandse Zorgautoriteit heeft zij daarnaast (algemene) informatie ontvangen over de DBC-systematiek, op basis waarvan declaraties worden opgesteld. De behandelaars hebben in het geval van de cliënt totaal 230 minuten berekend, waardoor de productgroep van 200-399 minuten van toepassing is, met een bijbehorend bedrag van € 539,14. Voorts is een beschikbaarheidscomponent voor 24-uurs crisiszorg in rekening gebracht van € 408,65. De cliënt is van mening dat zij € 270,– teveel heeft betaald, omdat onterecht de productgroep 200-399 minuten is toegepast. Voorts is zij van mening dat het bedrag van € 408,65 voor 24-uurs zorg van de crisisdienst oneigenlijk in rekening is gebracht. 

Ten aanzien van diverse medewerkers van de zorginstelling klaagt de cliënt over hun handelwijze. Zij wenst hierover helderheid te verkrijgen, alsmede over de motieven die hierbij een rol hebben gespeeld. In dit verband wijst zij erop dat:
– de GGZ zonder haar toestemming inzage heeft gehad in haar elektronisch patiëntendossier;
– [naam] kennelijk over informatie over haar beschikt zonder dat zij hiervan op de hoogte is;
– een medewerker van de GGZ, [naam], haar LinkedIn profiel heeft bekeken zonder dat zij hem kent;
– [naam] valsheid in geschrift heeft gepleegd.

Op 5 februari 2016 heeft de cliënt haar klacht voorgelegd aan de klachtencommissie van de zorginstelling. Er heeft op 19 mei 2016 een bemiddelingsgesprek tussen de zorginstelling en de cliënt plaatsgevonden, maar de cliënt heeft dit gesprek als niet geslaagd beschouwd. Zij wenste geen verdere behandeling van de klacht door de klachtencommissie. Op 16 augustus 2016 is zij op deze uitspraak teruggekomen en heeft zij de klachtencommissie alsnog verzocht haar klacht te behandelen, welk verzoek zelfs na een door cliënt opgestelde nadere specificatie op 6 oktober 2016 is afgewezen, omdat de klachtencommissie de klacht onvoldoende duidelijk acht. Vervolgens heeft de cliënt haar klacht ingediend bij de commissie.

Ter zitting heeft de cliënt verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Het bedrag van € 408,65 voor 24-uurs beschikbaarheid van de crisisdienst is volgens de cliënt ten onrechte in rekening gebracht, aangezien zij geen kaartje met een telefoonnummer van de crisisdienst heeft gekregen en zij dus ook geen contact kon opnemen. Voorts is de cliënt het niet eens met de wijze waarop de DBC-systematiek is gevolgd, omdat haar situatie niet onder de definitie van een crisissituatie valt. Zij heeft geen psychiatrische achtergrond en vormde geen gevaar voor zichzelf of voor anderen, waardoor zij door de huisarts onterecht is doorverwezen naar de crisisdienst. Aldaar heeft zij gesprekken gevoerd met mensen die onbekwaam en niet BIG-geregistreerd waren.  

Zij verzoekt de commissie haar klacht jegens de zorginstelling gegrond te verklaren en te bepalen dat de onterecht in rekening gebrachte bedragen voor een totaalbedrag van € 678,65 worden gecrediteerd.

Standpunt van de zorginstelling

Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer.

Het is de zorginstelling niet duidelijk over welke feiten of gedragingen de cliënt zich beklaagt en tegen wie de klacht zich precies richt. Hierdoor heeft niet volgens de geldende regeling eerst een interne klachtenbehandeling kunnen plaatsvinden. De zorginstelling is daarom van mening dat de klacht door de commissie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Ten aanzien van de onduidelijkheid die bij cliënt bestaat over de aan haar gefactureerde bedragen voor de crisiszorg, is de zorginstelling van mening dat zij de cliënt voldoende informatie heeft verstrekt. Zij verwijst naar het bemiddelingsgesprek dat op 19 mei 2016 heeft plaatsgevonden, waarbij in algemene zin en ten aanzien van de specifieke situatie van de cliënt informatie is verstrekt over de factuur, de contactregistratie en het tot stand komen van de prijs. Aan haar is uitgelegd dat de zorginstelling verplicht is te acteren op een aanmelding door de huisarts voor een spoedbeoordeling door de crisisdienst. In het eerste gesprek is ingeschat dat het een zorgelijke situatie betrof, die meer aandacht nodig had en er heeft diezelfde week een vervolgcontact plaatsgevonden. Bij de gesprekken is naast een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV) een psychiater aanwezig. Er is altijd een minimale tijdsbesteding van 45 minuten. De tijdsbesteding van beide contacten is in de onderhavige zaak niet afwijkend geweest en de tarieven zijn vastgestelde tarieven die gelden voor alle instellingen. De informatiebehoefte is aldus volgens de zorginstelling op een nette en professionele wijze afgehandeld. Bovendien beschikt de cliënt naar eigen zeggen over algemene informatie met betrekking tot de DBC-systematiek die is toegepast.

Ter zitting is de zorginstelling bij haar standpunt gebleven.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van de stukken en hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, overweegt de commissie als volgt.

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de cliënt in haar klacht heeft de commissie gelet op artikel 6, eerste lid, onder a, van het Reglement van de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, waarin het volgende is bepaald:
1. De commissie verklaart op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk:
a. indien hij zijn klacht niet eerst volgens de wet bij de zorgaanbieder heeft ingediend, tenzij van de cliënt in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij onder de gegeven omstandigheden zijn klacht eerst bij de zorgaanbieder indient.
In het onderhavige geval heeft de cliënt haar klacht op 5 februari 2016 bij de klachtencommissie van de zorginstelling ingediend. Nadat op 19 mei 2016 een bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden, heeft de cliënt aangegeven geen prijs te stellen op verdere behandeling door de klachtencommissie. Bij schrijven van 16 augustus 2016 kwam zij hierop terug en verzocht zij alsnog behandeling van haar klacht door de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft besloten de klacht niet te heropenen, omdat haar onvoldoende duidelijk is wat de kern van de klacht is en tegen wie deze zich precies richt.

Naar het oordeel van de commissie heeft de klachtencommissie zich weliswaar niet inhoudelijk over de klacht van de cliënt uitgelaten, maar wel is voldaan aan het formele vereiste voor ontvankelijkheid van de klacht, zoals neergelegd in het hiervoor aangehaalde artikel van het Reglement. De commissie ziet dan ook geen aanleiding om de cliënt niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht en neemt deze klacht in behandeling.

Bij de beoordeling van de klacht stelt de commissie voorop dat zij niet kan beoordelen of de verwijzing door de huisarts naar de crisisdienst terecht was. De cliënt is bij de crisisdienst van de zorginstelling terechtgekomen en heeft aldaar twee gesprekken gevoerd. Volgens de cliënt zijn voor deze gesprekken te hoge bedragen gefactureerd die zij grotendeels zelf heeft moeten betalen vanwege een hoog eigen risico. Hoewel de commissie de indruk heeft dat de cliënt nog steeds onvoldoende inzicht heeft in de daadwerkelijke, met name indirecte, tijd die door daartoe bevoegde personen van de crisisdienst aan haar is besteed, omdat de gegeven toelichting hierop kennelijk door haar als onvoldoende wordt beschouwd, dient de commissie zich in de onderhavige geschilprocedure te beperken tot de vraag of de zorginstelling een fout heeft gemaakt bij het toepassen van de beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit.

De Nederlandse Zorgautoriteit stelt de diagnose behandelcodes (DBC) voor de medisch specialistische zorg vast op basis waarvan een zorginstelling declaraties opstelt. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt de tarieven vast en welke range van behandelingen onder een bepaalde code valt. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft ook regels vastgesteld over het openen, sluiten en de lengte van behandeltrajecten. De zorginstellingen dienen deze regels toe te passen en mogen hiervan niet afwijken. De wenselijkheid van een dergelijk systeem gaat de bevoegdheid van de commissie te buiten. De commissie kan alleen bepalen of de regels goed zijn toegepast door de zorginstelling.

Naar het oordeel van de commissie is niet gebleken dat de zorginstelling onjuist uitvoering heeft gegeven aan de DBC-systematiek, waarbij zij er overigens vanuit gaat dat de verrichtingen zijn geregistreerd door personen die daartoe bevoegd waren. De zorginstelling kan geen verwijt worden gemaakt, omdat zij heeft gehandeld volgens wat landelijk gangbaar is en waarover landelijk afspraken zijn gemaakt.
Dat de cliënt een hoge rekening van haar zorgverzekeraar heeft ontvangen, werd veroorzaakt door het door de cliënt gekozen hogere eigen risico en valt de zorginstelling niet te verwijten. Aldus is de zorginstelling niet gehouden de in rekening gebrachte bedragen (deels) aan de cliënt terug te betalen.

Gelet hierop verklaart de commissie dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op de gedragingen van de personen zoals genoemd in de brief van de cliënt d.d. 8 september 2016 is het de commissie onvoldoende duidelijk geworden waarin het klachtwaardig gedrag van deze personen is gelegen. Met betrekking tot dit klachtonderdeel zal de commissie zich dan ook onthouden van een oordeel.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
 
De commissie:

verklaart de cliënt in haar klacht ontvankelijk;

oordeelt de klacht ongegrond.

Aldus beslist op 11 april 2017 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.