
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
34948/48424
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt heeft in vier klachtonderdelen zijn standpunt kenbaar gemaakt. De cliënt vindt dat er een onjuiste diagnose is vastgesteld, dat er fouten staan in zijn patiëntendossier, dat er een onjuiste hoeveelheid aan lidocaïne in zijn lichaam geïnjecteerd en dat er sprake is van slechte nazorg na de ingreep. De zorgaanbieder geeft aan dat de bijwerking van lidocaïne geen medische fout is, maar slechts een zeldzame bijwerking. Hierdoor is geen verkeerde diagnose gesteld. Daarnaast staan er geen fouten in het patiëntendossier. Door systeemonvolkomenheid is niet het juiste vinkje aangevinkt. Verder is er geen sprake van een overdosis aan lidocaïne, omdat de hoeveelheid ruim onder de als veilige beschouwde hoeveelheid lag. De commissie oordeelt de klacht ongegrond, omdat de zorgaanbieder de klachtonderdelen van de consument voldoende heeft weersproken en heeft aangetoond dat er zorgvuldig is gehandeld. De commissie vindt dat de cliënt zijn standpunt beter moest onderbouwen, zodat zij een beter beeld kon vormen over dit klachtonderdeel. Het standpunt is nu te algemeen en niet voldoende concreet gemaakt.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]
en
Stichting Elkerliek Ziekenhuis, gevestigd te Helmond
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021 te Den Haag.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de kwaliteit van dienstverlening van de zorgaanbieder.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken.
De klacht van de cliënt omvat vier onderdelen, te weten:
1. het stellen van de verkeerde diagnose door de uroloog en de neuroloog van de zorgaanbieder;
2. het door de neuroloog, zonder overleg, foutief invoeren van overgevoeligheid in het patiëntendossier;
3. ontkenning van de uroloog tot het injecteren van een (overdosis) Lidocaïne in de bloedbaan en/of een bloedrijk gebied;
4. de bejegening van de uroloog en de slechte nazorg na de ingreep.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft een traject bij de klachtencommissie en bij de schadeverzekeraar van de zorgaanbieder doorlopen. Aan de klacht bij de klachtencommissie lagen dezelfde klachtonderdelen ten grondslag als nu zijn aangevoerd bij de commissie. De klachtencommissie heeft klachtonderdeel 1 tot en met 3 ongegrond verklaard en klachtonderdeel 4 gegrond verklaard, welk oordeel door de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder is overgenomen. De schadeverzekeraar van de zorgaanbieder is twee keer tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van verwijtbaar onzorgvuldig handelen van de behandelend artsen en heeft beide aansprakelijkheidsstellingen dan ook afgewezen.
Wat betreft klachtonderdeel 1 stelt de zorgaanbieder dat zowel de neuroloog als de uroloog zich hebben gedragen als goed hulpverlener. Toen de bijverschijnselen bij de cliënt zijn opgetreden is direct assistentie van de anesthesioloog gevraagd. Gelet op de bijverschijnselen in combinatie met de medische achtergrond van ritmestoornissen en het tijdelijk stoppen met antistolling door de cliënt is het begrijpelijk dat er gedacht werd aan een TIA/CVA. ln de verkoeverruimte is ook de neuroloog gevraagd om mee te beoordelen of sprake kon zijn geweest van een TIA/CVA. Er is een CT-scan gemaakt, waarop geen TIA/CVA gezien werd. De bij de cliënt opgetreden systemische bijwerkingen bij lidocaïne zijn zeldzaam. Gelet op de combinatie van omstandigheden is de zorgaanbieder van oordeel dat door beide artsen naar de medische standaard is gehandeld. Het gaat om een zeldzame bijwerking van lidocaïne, niet om een medische fout.
Over klachtonderdeel 2 stelt de zorgaanbieder dat door een systeemonvolkomenheid de diagnose “overgevoeligheid voor lidocaïne” in het medisch dossier van de cliënt is opgenomen. De neuroloog had namelijk verzuimd een vinkje aan te zetten om aan te geven dat sprake is van een bijwerking en niet van een overgevoeligheid. Daarbij heeft de neuroloog gehandeld als goed hulpverlener gezien hij wel in het opmerkingenveld verschijnselen heeft genoteerd, daarmee doelend op de bijwerkingen. Er is dus geen sprake van een onzorgvuldigheid van de neuroloog, wel is er sprake van een systeemonvolkomenheid.
Met betrekking tot klachtonderdeel 3 merkt de zorgaanbieder op dat op de operatiekamer volgens protocol enkel lidocaïne 1 % (1 0mg/ml) standaard aanwezig is. De uroloog heeft daarvan volgens het protocol Urologie Circumcisie OK (Versie 8) twee ampullen van 10 ml, dus 200 mg geïnjecteerd. De cliënt weegt 106 kg, waardoor er 1,89 mg lidocaïne per kg lichaamsgewicht is toegediend. Dit ligt ruim onder de door het Farmacotherapeutisch Kompas als veilig beschouwde hoeveelheid van 4-5mg/kg. Van een door de uroloog toegediende overdosis lidocaïne kan dus geen sprake zijn.
Klachtonderdeel 4 is door de klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond verklaard en door de zorgaanbieder overgenomen. De raad van bestuur heeft met de uroloog over dit onderwerp gesproken en de uroloog ondersteuning geboden bij het verbeteren van zijn handelen op dit punt.
De zorgaanbieder stelt dat het gehele dossier nogmaals is bestudeerd in het kader van het traject bij de geschillencommissie. Dit leidt niet tot andere overwegingen en standpunten dan die eerder zijn ingenomen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie dient te beoordelen of de behandelend specialist heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend specialist in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.
De klacht van de cliënt zoals ingediend bij de commissie omvat vier niet nader onderbouwde klachtonderdelen. Deze klachtpunten zijn in de doorlopen klachtenprocedure bij de zorgaanbieder door de klachtencommissie uitgebreid behandeld en besproken. Ook in het thans ingediende verweerschrift heeft de zorgverlener tegen elk van deze klachtonderdelen gemotiveerd verweer gevoerd. Verwezen wordt naar het standpunt van de zorgaanbieder ten aanzien van deze klachtonderdelen. De cliënt heeft – hoewel dat wel op zijn weg lag, mede gelet op het daartegen gevoerde verweer – nagelaten deze klachtonderdelen nader te specificeren en te onderbouwen.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het verweer van de zorgverlener juist is, nu niet aannemelijk is gemaakt dat dit niet het geval is. Dit een en ander leidt tot de slotsom dat de klachtonderdelen ongegrond zijn.
Ook ten aanzien van klachtonderdeel 4 is de commissie, anders dan de klachtencommissie, van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is op grond van het navolgende.
De commissie heeft uit de stukken niet kunnen afleiden dat sprake is geweest van onjuiste bejegening door de uroloog dan wel slechte nazorg na de ingreep. Het oordeel van de klachtencommissie op dit punt is deels gebaseerd op de houding van de uroloog tijdens de hoorzitting. De commissie kan zich hierop niet baseren, nu de commissie hierbij niet betrokken is geweest en thans geen hoorzitting heeft plaatsgevonden waarbij de uroloog aanwezig is geweest. De brief die de uroloog heeft geschreven aan de klachtbemiddelaar, en die naar de mening van de klachtencommissie niet of nauwelijks blijken van medeleven of inlevingsvermogen toont, is voor de commissie op zichzelf onvoldoende aanleiding om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren. Het had van de cliënt verwacht mogen worden dit klachtonderdeel nader toe te lichten en te onderbouwen, zodat de commissie zich een beter beeld kon vormen over dit klachtonderdeel. Het klachtonderdeel is, zoals dit nu is geformuleerd, naar oordeel van de commissie te algemeen en niet (voldoende) concreet gemaakt.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer drs. S. Greuters, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 22 juli 2021.