Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)bevoegdheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
116318-1
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Client], wonende te [plaats], in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon [naam], en Stichting Flevoziekenhuis, gevestigd te Almere, (verder te noemen: het ziekenhuis)Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 6 september 2018 te Amsterdam. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De cliënt werd ter zitting vergezeld van zijn partner, [naam]. Samen zijn zij ouders en wettelijk vertegenwoordiger van hun in 2010 geboren zoon. Het ziekenhuis werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], jurist van het ziekenhuis.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag of tussen partijen overeenstemming bestond over het uitvoeren van de circumcisie bij hun zoon, die niet door de verzekering aan de cliënt werd vergoed.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het vragenformulier dat op 6 maart 2018 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De zoon van de cliënt en zijn partner had al in 2012 last van een te strakke voorhuid. In 2014 is aangegeven dat een circumcisie, ook als dit medisch geïndiceerd is, niet wordt vergoed door de verzekeraar. In 2016 heeft client gekozen voor een operatie met een verwijdingsplastiek, die wel vergoed zou worden. De cliënt ging er van uit dat in 2016 laatstbedoelde operatie zou worden uitgevoerd en heeft dit ook op de dag van de operatie op een daarvoor bestemd formulier ingevuld. Dat in plaats daarvan een circumcisie was uitgevoerd, hebben zij pas begrepen toen bleek dat de verzekering de kosten van deze operatie ad € 1.700,– niet vergoedde.
Tijdens het gesprek met de arts zijn zij niet op de hoogte gesteld van de kosten van de operatie. Aangezien de zorg niet door de verzekering wordt vergoed, heeft de cliënt daardoor schade geleden.
De cliënt had gewild dat het ziekenhuis zijn verantwoording neemt en een eerlijk gesprek voert. Als de cliënt vooraf geweten had dat er kosten aan verbonden waren, was hij op onderzoek uitgegaan om een goedkopere oplossing te zoeken. Volgens NZA verschillen de prijzen in de ziekenhuizen en had hij ook in dit geval beter een ander ziekenhuis kunnen uitzoeken.
De cliënt wenst dat de factuur van de kosten van de operatie ten bedrage van € 1.700,– wordt kwijtgescholden.
De cliënt heeft het bedrag van € 1.700,– bij de commissie in depot gestort.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het verweerschrift van het ziekenhuis van 28 juni 2018. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Het ziekenhuis brengt allereerst naar voren dat de interne klachtprocedure niet is gevolgd, te weten het vragen van een oordeel van het ziekenhuis via de Klachtenonderzoekscommissie.
Inhoudelijk brengt het ziekenhuis het volgende naar voren. In een eerder stadium, op 12 juni 2012, heeft de huisarts een verwijzing uitgeschreven maar werd van circumcisie afgezien omdat eerst werd getracht nog op andere wijze tot een verbetering van de fysieke situatie te komen. Bij brief van
12 september 2014 volgde een nieuwe verwijzing van de huisarts, waarin is vermeld dat de moeder nu eigenlijk wel circumcisie wil. Tijdens het consult bij het ziekenhuis op 15 april 2016 is vastgesteld dat er bij de zoon van de cliënt een medische indicatie is voor circumcisie en aan de ouders is aangeraden om contact met de verzekering op te nemen in verband met de kosten. Volgens het ziekenhuis kon de cliënt er dus niet van uitgaan dat een verwijdingsplastiek zou worden uitgevoerd. De circumcisie is met de familie overlegd en ook uitgevoerd. Dat de kosten van een verwijdingsplastiek wel door de verzekering vergoed worden en die van de circumcisie niet, doet daaraan niet af. Uit de mailwisseling tussen partijen blijkt dat de cliënt al in 2014 ervan op de hoogte was dat de kosten van de circumcisie niet werden vergoed. De huisarts heeft ook niet gereageerd op de informatie van het ziekenhuis in de brief van 18 april 2016 dat een circumcisie is uitgevoerd. Het had op de weg van de ouders gelegen om voor de circumcisie een aanvullende verzekering af te sluiten. Indien de operatie in een ander ziekenhuis was uitgevoerd zouden er ook kosten in rekening zijn gebracht, zodat kwijtschelding niet aan de orde is.
Beoordeling
Alvorens over de inhoud van de klacht te oordelen, zal de commissie eerst oordelen over het argument van het ziekenhuis dat de interne klachtprocedure niet is gevolgd, aangezien dit ertoe kan leiden dat de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk moet worden geacht.
De cliënt heeft in zijn brief van 30 oktober 2017 zijn klacht tegen het ziekenhuis schriftelijk uiteen gezet. Hij heeft op 6 december 2017 een reactie van het ziekenhuis op zijn klachtbrief ontvangen. De cliënt heeft nog op deze brief gereageerd, waarna het ziekenhuis eveneens nog eenmaal schriftelijk heeft gereageerd. Pas in het verweerschrift van 28 juni 2018 brengt het ziekenhuis naar voren dat eerst de interne klachtprocedure doorlopen had moeten worden door een oordeel van het ziekenhuis te vragen via de Klachtenonderzoekscommissie. Uit de schriftelijke stukken blijkt niet dat de cliënt in de periode na het indienen van de klacht op 30 oktober 2017 tot het verweerschrift van 28 juni 2018 op de interne klachtenprocedure is gewezen. Gelet op deze gang van zaken is de commissie van oordeel dat aan de cliënt niet kan worden tegengeworpen dat de interne klachtenprocedure doorlopen had moeten worden. Het is aan het ziekenhuis om de cliënt daarop tijdig te wijzen. Nu dit niet is gebeurd, is de enkele omstandigheid dat een en ander door de cliënt zelf op de site van het ziekenhuis te vinden was, onvoldoende om daar anders over te oordelen.
Cliënt kan aldus in zijn klacht worden ontvangen.
Inhoudelijk overweegt de commissie het volgende. De commissie dient de vraag te beantwoorden of het ziekenhuis toerekenbaar tekort is geschoten bij de totstandkoming van de behandelovereenkomst ten aanzien van de zoon van de cliënt en zijn partner.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een handvat opgesteld voor de informatieplicht van zorgaanbieders, het richtsnoer Informatieverstrekking Zorgaanbieders.
Volgens deze richtlijn zijn zorgaanbieders verplicht om hun patiënten tijdig en zorgvuldig te informeren over de prestatie die geleverd wordt en het tarief dat daarvoor geldt. Er dient sprake te zijn van ‘informed consent’, hetgeen inhoudt dat een patiënt toestemming moet geven voor de medische behandeling. Daarvoor is vereist dat de patiënt door de arts adequaat wordt geïnformeerd over de inhoud en risico’s van de behandeling en dat de eventuele andere behandelmethoden met de patiënt worden besproken. Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door partijen naar voren is gebracht, is de commissie van oordeel dat onvoldoende duidelijk is gebleken dat de cliënt heeft ingestemd met de hier uitgevoerde circumcisie. Weliswaar is in de verwijzing van de huisarts van 12 september 2014 vermeld dat de moeder nu “eigenlijk wel circumcisie wil”, maar in het medisch dossier is naar aanleiding van het consult van 15 september 2014 bij het te voeren beleid genoteerd: “Uitleg over circumcisie of verwijdingsplastiek. Gaat met verzekeraar overleggen” en bij bevindingen: “Brief voor verzekering gemaakt met daarin vermeld dat circumcisie/verwijdingsplastiek medisch noodzakelijk is”. Van het consult bij chirurg [naam] d.d.
15 april 2016 luidt de verslaglegging: “Bevindingen: Blanitis bij en Phymosis. Medische indicatie voor circumcisie. Contact met verzekering en operatie af te spreken…Beleid: moeder wil operatieve behandeling (jose) ss”. Op het preoperatieve formulier dat de partner van de cliënt op 15 april 2016 heeft ingevuld, is bij soort operatie ‘verwijdingsplastiek’ vermeld. Uit het medisch dossier blijkt aldus niet, althans onvoldoende, dat in 2016 is ingestemd met een circumcisie. Op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht acht de commissie dan ook bepaald niet uitgesloten dat er onvoldoende duidelijkheid bij de cliënt heeft bestaan over de uit te voeren operatie. Nu de betrokken arts zelf niet ter zitting aanwezig was, heeft de commissie niet bij hem kunnen navragen wat precies met de cliënt over de uit te voeren operatie is besproken.
De aantekeningen van de arts en de door de arts in het kader van de klachtbemiddeling hierover afgelegde verklaring geven als hiervoor weergegeven op dit punt naar het oordeel van de commissie onvoldoende duidelijkheid.
Ten aanzien van de informatie over het tarief geldt dat in dit geval de kosten van een circumcisie niet vergoed werden, ook niet bij een circumcisie op medisch advies, maar de kosten van een verwijdingsplastiek wel. Ingevolge de artikelen 38 van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) dient het ziekenhuis de patiënt tijdig en zorgvuldig te informeren over het tarief. Ingevolge artikel 4 van beleidsregel TH/BR-012 zijn zorgaanbieders verplicht tijdig voorlichting te geven over tarieven wanneer deze rechtstreeks met de consument worden verrekend en/of wanneer de consument daarom vraagt. In dit geval diende de cliënt de kosten zelf te betalen, zodat het op de weg van het ziekenhuis heeft gelegen om daarover informatie te verstrekken. Weliswaar heeft de cliënt een eigen verantwoordelijkheid om bij zijn zorgverzekeraar na te gaan of de kosten worden vergoed en heeft de cliënt tevens een eigen onderzoeksplicht naar de kosten, bijvoorbeeld door via de website van het ziekenhuis vooraf informatie te krijgen over de hoogte van de tarieven, echter nu de arts hier een circumcisie medisch geïndiceerd achtte en hij ook blijkens zijn eigen aantekeningen wist dat over de vergoeding daarvan nog werd geïnformeerd, had het ten minste op zijn weg gelegen om te verifiëren of de ouders instemden met het door het ziekenhuis gehanteerde tarief voor de door hem voorgestane operatie. Met de hiervoor geschetste onduidelijkheid in het dossier moet het ervoor worden gehouden dat een misverstand tussen de arts en de ouders over de uiteindelijk toe te passen ingreep mogelijk was.
De commissie is daarom van oordeel dat het ziekenhuis toerekenbaar tekort is geschoten in de op haar rustende informatieplicht, zodat de klacht gegrond moet worden geacht.
De commissie acht voorts aannemelijk dat de cliënt bij een juiste voorstelling van zaken zich nader zou hebben kunnen hebben orienteren over een voor de cliënt kosteloze verwijdingsplastiek dan wel over door andere zorginstellingen gehanteerde tarieven voor een circumcisie. Deze keuzemogelijkheid is thans aan client onthouden. De commissie acht het daarom redelijk dat de kosten van de circumcisie ten bedrage van € 1.700,– niet op de cliënt worden verhaald, maar voor rekening van het ziekenhuis komen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat de cliënt de kosten van de circumcisie ten bedrage van € 1.700,– niet verschuldigd is;
– bepaalt dientengevolge dat het depotbedrag van € 1.700,– moet worden uitbetaald aan de cliënt;
– bepaalt dat het ziekenhuis, overeenkomstig artikel 21 van het reglement van de commissie, een bedrag van € 127,50 aan cliënt dient te vergoeden ter zake van het door de cliënt betaalde klachtengeld.
Aldus beslist op 6 september 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.