Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117801
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats] en Stichting Anton Constandse, gevestigd te Den Haag (verder te noemen: de zorginstelling)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 12 september 2018 te Den Haag.
De cliënt is verschenen. Hij werd vergezeld door zijn begeleider, [naam]. Namens de zorginstelling is verschenen [naam], bestuurssecretaris.
Onderwerp van het geschil
De cliënt beklaagt zich over de wijze van bejegening door de zorginstelling en het vervolgens afwijzen van het verzoek tot schadeloosstelling.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door de cliënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Deze stukken bevatten een uitgebreide beschrijving van een veelheid aan klachten die ten grondslag liggen aan het geschil, maar die door de onafhankelijke klachtencommissie reeds (grotendeels) gegrond zijn verklaard. In de kern komt het standpunt van de cliënt thans nog op het volgende neer.
De cliënt heeft ongeveer zes jaar lang gewoond in een beschermde woonvorm van de zorginstelling op de locatie Van Campenvaart te Den Haag. De eerste vier jaren zijn zonder noemenswaardige problemen verlopen, maar toen de komst van een nieuwe bewoner leidde tot het invoeren van nieuwe regels en het strenger handhaven van de bestaande huisregels, werd van de cliënt verwacht dat hij zijn leefpatroon ingrijpend veranderde.
Vanwege de autismespectrumstoornis van de cliënt heeft dit een bijzonder ontwrichtend effect op hem gehad. Het toegepaste sanctiebeleid heeft ertoe geleid dat de cliënt enkele keren werd geschorst, een ‘time-out’ kreeg dan wel officieel werd gewaarschuwd. Uiteindelijk is de cliënt te kennen gegeven dat hij niet meer bij de zorginstelling mocht verblijven en dat hij elders een woonplek diende te vinden.
De cliënt heeft zich bij de klachtencommissie van de zorginstelling beklaagd over de wijze waarop hij door de begeleiders werd bejegend. De ingediende klachtonderdelen zijn door de klachtencommissie gegrond verklaard, met uitzondering van het klachtonderdeel dat ziet op het niet nakomen van de zorgplicht voorafgaand aan de schorsing van de cliënt.
Dit klachtonderdeel houdt het volgende in. De cliënt werd met ingang van 9 januari 2017 gedurende zeven dagen geschorst van de Van Campenvaart. Hij was gedurende die dagen niet welkom op de locatie en diende elders een logeerplek te vinden. De cliënt heeft bij de begeleiding hulp gevraagd bij het regelen van vervangende woonruimte voor een week. De begeleiders hebben geweigerd hulp te bieden en hebben de cliënt gedwongen de Van Campenvaart te verlaten, zonder zich ervan te vergewissen of dat wel verantwoord was. De cliënt stelt dat de begeleiders hun zorgplicht hebben geschonden door na te laten een vervangende verblijfplaats te regelen of daarin ondersteuning te bieden, terwijl zij ervan op de hoogte waren dat de cliënt op dat moment totaal niet stabiel was. Zij hebben hierdoor een onacceptabel groot risico genomen.
Ter zitting heeft de cliënt benadrukt dat hij wil voorkomen dat andere cliënten van de zorginstelling op soortgelijke wijze worden behandeld. Hij hoopt dat de zorginstelling lering heeft getrokken uit de situatie en de adviezen van de klachtencommissie zal opvolgen.
De cliënt verzoekt de commissie zijn klacht jegens de zorginstelling gegrond te verklaren en hem een schadevergoeding toe te kennen voor de gemaakte kosten voor levensonderhoud en juridische bijstand. De hoogte van de vordering heeft cliënt ter zitting bijgesteld tot € 730,–.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer.
Het is de zorginstelling niet duidelijk wat de klacht precies inhoudt, aangezien deze niet concreet in de stukken is terug te vinden. Voorts is de zorginstelling van mening dat voldoende recht is gedaan met de uitspraak en de adviezen van de klachtencommissie en dat van materiële dan wel immateriële schade geen sprake kan zijn.
Ter zitting heeft de zorginstelling hieraan toegevoegd dat de gang van zaken weliswaar geen schoonheidsprijs verdient, maar dat de klachtencommissie het aandeel van de cliënt onvoldoende heeft betrokken bij haar oordeel. De zorginstelling begeleidt veel cliënten met ieder een eigen problematiek. Zij doet dit naar beste eer en geweten, waarbij het belang en het welzijn van de cliënten voorop staan, maar desondanks kan het voorkomen dat een cliënt beter elders een woonplek kan vinden. De zorginstelling acht zich niet in staat specifiek in te gaan op de onderhavige klacht die gaat over een incident in het verleden, maar opgemerkt wordt dat mensen in het algemeen niet aan hun lot worden overgelaten en dat er altijd contact met de begeleiding mogelijk is.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van de stukken en hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, overweegt de commissie als volgt.
Allereerst merkt de commissie op dat de zorginstelling, daarnaar gevraagd hebbende wat zij naar aanleiding van de uitspraak en de adviezen van de klachtencommissie heeft gedaan met de organisatie en het bestuur van de Stichting, de commissie in het geheel niet heeft kunnen overtuigen dat de uitspraak heeft geleid tot enige wijziging in de organisatie.
Voorts overweegt de commissie het volgende. De onderhavige klacht met betrekking tot de bejegening van de cliënt in de periode voorafgaand aan de schorsingsmaatregel is aan de klachtencommissie voorgelegd. De klachtencommissie heeft deze klacht ongegrond verklaard, omdat zij niet de indruk heeft gekregen dat de cliënt door de begeleiding aan zijn lot is overgelaten.
De inhoud van de stukken, alsmede hetgeen ter zitting is besproken, hebben er niet toe geleid dat de commissie thans een andere zienswijze heeft dan de klachtencommissie.
Immers, uit de door de klachtencommissie opgevraagde rapportage rondom het opleggen van de schorsingsmaatregel blijkt onder meer dat aan de cliënt is uitgelegd wat de maatregel inhield en wat er van hem werd verwacht. Daarbij is tevens vermeld dat de cliënt zelf een logeerplek diende te regelen voor de schorsingsperiode van zeven dagen. Voorts blijkt uit de rapportage dat de cliënt zelf zou gaan bellen naar mogelijke logeeradressen en tijdig aan de bel zou trekken als hij hierbij hulp nodig had. De begeleider van de cliënt, [naam], heeft de cliënt op 9 januari 2017 geholpen met het inpakken van zijn tas en zich klaar te maken voor vertrek. Hem werd geadviseerd bij onduidelijkheden contact op te nemen met de begeleiding. Naar het oordeel van de commissie blijkt hieruit niet dat de cliënt aan zijn lot is overgelaten. In de rapportage is voorts vermeld dat de stemming van de cliënt neutraal was. Aldus is niet gebleken dat de begeleiding heeft opgemerkt dat de cliënt zodanig uit balans was dat hij op dat moment geenszins in staat moest worden geacht de locatie te verlaten. Daarmee kan naar het oordeel van de commissie niet gezegd worden dat de begeleiding een onacceptabel risico heeft genomen door de opgelegde schorsingsmaatregel ten uitvoer te leggen.
De commissie is dan ook van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor levensonderhoud en juridische bijstand merkt de commissie allereerst op dat deze vordering niet uitsluitend ziet op de onderhavige klacht, maar tevens op de eerder door de cliënt bij de klachtencommissie ingediende klachtonderdelen. De klachtencommissie heeft die klachtonderdelen gegrond verklaard, maar zich niet bevoegd verklaard tot het toekennen van enigerlei vorm van schadevergoeding.
De commissie is van oordeel dat, hoewel een nadere specificatie van de (ter zitting bijgestelde) vordering ontbreekt, de cliënt ruim voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt voor levensonderhoud en juridische bijstand. Het bedrag van € 730,– acht de commissie alleszins redelijk, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
-verklaart de klacht met betrekking tot de bejegening van de cliënt in de hiervoor genoemde periode ongegrond;
-wijst de vordering tot schadevergoeding (die tevens ziet op door de klachtencommissie reeds gegrond verklaarde klachtonderdelen) ter hoogte van € 730,– toe.
Aldus beslist op 12 september 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.