Cliënt heeft belang bij het weten welke informatie aan zijn huisarts is verstrekt

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: ontvankelijkheid/ informatieverstrekking    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 227086/244751

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De zorgaanbieder heeft in de afsluitbrief aan de huisarts van de cliënt van 16 augustus 2018 opgenomen dat de cliënt lijdt aan een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type. De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat de diagnose nooit met hem is besproken. Pas in 2022 is de cliënt bij het opvragen van zijn medisch dossier in verband met een andere behandeling bekend geworden met de inhoud van de brief. De diagnose heeft aanleiding gegeven tot ernstige problemen bij de verdere behandeling van de cliënt. De zorgaanbieder stelt primair dat de cliënt niet ontvangen kan worden in zijn klacht, omdat hij geen redelijk belang meer heeft bij een advies van de commissie, nu hij al eerder (in ieder geval in 2016) van de diagnose kennis had genomen. Subsidiair stelt de zorgaanbieder dat de klacht ongegrond is nu de cliënt de diagnose zelf heeft aangedragen en hem die bekend was. De commissie verklaart de cliënt ontvankelijk in zijn klacht, omdat een patiënt er per definitie belang bij heeft om te weten wat een behandelaar aan (medische) informatie aan zijn huisarts heeft verstrekt. De verslaglegging richting de cliënt had wellicht beter gekund, maar daarmee is niet gezegd dat de zorgaanbieder niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht ten opzichte van de cliënt. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

De uitspraak

In het geschil tussen

de heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

MoleMann Mental Health, gevestigd te Amersfoort
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
De zorgaanbieder heeft in de afsluitbrief aan de huisarts van de cliënt van 16 augustus 2018 opgenomen dat de cliënt lijdt aan een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type. De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat de diagnose nooit met hem is besproken. Pas in 2022 is de cliënt bij het opvragen van zijn medisch dossier in verband met een andere behandeling bekend geworden met de inhoud van de brief. De diagnose heeft aanleiding gegeven tot ernstige problemen bij de verdere behandeling van de cliënt. De zorgaanbieder stelt primair dat de cliënt niet ontvangen kan worden in zijn klacht, omdat hij geen redelijk belang meer heeft bij een advies van de commissie, nu hij al eerder (in ieder geval in 2016) van de diagnose kennis had genomen. Subsidiair stelt de zorgaanbieder dat de klacht ongegrond is nu de cliënt de diagnose zelf heeft aangedragen en hem die bekend was. De commissie verklaart de cliënt ontvankelijk in zijn klacht, omdat een patiënt er per definitie belang bij heeft om te weten wat een behandelaar aan (medische) informatie aan zijn huisarts heeft verstrekt. De verslaglegging richting de cliënt had wellicht beter gekund, maar daarmee is niet gezegd dat de zorgaanbieder niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht ten opzichte van de cliënt. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door mevrouw drs. [naam], psychiater en directeur bestuurder, en bijgestaan door mevrouw mr. [naam], advocaat. De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting zijn standpunt nader toe te lichten.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2024 te Den Haag.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling

Klacht van de cliënt
De cliënt is van 2016 tot 2018 onder behandeling geweest bij een zorgverlener van de zorgaanbieder. Op 16 augustus 2018 is door de zorgaanbieder een afsluitbrief aan de huisarts van de cliënt gestuurd waarvan de inhoud de cliënt niet bekend was. In de brief is opgenomen: “Gezien zijn toestand is de uitslag van het diagnostisch onderzoek niet met de cliënt besproken”.

In mei 2018 is de cliënt middels een ‘warme overdracht’ naar een andere zorgverlener gegaan. In november 2020 is de cliënt patiënt geworden bij een zorgverlener die onder de zorgaanbieder valt. In het voorjaar van 2022 heeft de cliënt een elektronische kopie van zijn medisch dossier opgevraagd die hem op 13 juni 2022 is verstrekt. Op dat moment nam de cliënt voor het eerst kennis van de inhoud van de brief aan zijn huisarts van 16 augustus 2018. Tot zijn verbazing werd daarin de term ‘bipolair’ genoemd. Niet eerder was deze term in een diagnose van de cliënt gebruikt. De cliënt is hier erg van geschrokken en verwijt de zorgaanbieder dat de diagnose met hem had moeten worden besproken, zodat hij daarop had kunnen reageren. Ook had de cliënt dan veel beter begrepen waarom aan hem lithium was voorgeschreven. De cliënt bestrijdt dat zijn gezondheidstoestand eraan in de weg stond om de inhoud van de brief met hem te bespreken. De cliënt is van mening dat het zijn behandeling en gezondheidstoestand juist ten goede had kunnen komen als hij goed was geïnformeerd over zijn diagnose. De cliënt had dan een betere, op zijn diagnose toegespitste, behandeling kunnen krijgen. De cliënt heeft zijn klacht voorgelegd aan de klachtencommissie van de zorgaanbieder. De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard maar de cliënt is het daar niet mee eens. De cliënt verlangt dan ook een oordeel van de commissie.

Standpunt van de zorgaanbieder
Na het afsluiten van de behandeling heeft de zorgaanbieder op 16 augustus 2018 een brief aan de huisarts van de cliënt gestuurd waarin als diagnose is vermeld: ‘schizoaffectieve stoornis: bipolaire type’. Voorts is vermeld dat de uitslag van het bij de zorgaanbieder verrichte diagnostisch onderzoek gezien zijn toestand niet met klager is besproken. De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat hij niet van de diagnose heeft geweten en dat het onjuist is dat hij in augustus 2018 niet in staat was om de uitslag van het diagnostisch onderzoek te bespreken. De cliënt was echter al in 1978 bekend met een schizoaffectieve stoornis/ schizofrenie van het paranoïde type. Vanwege stemmingsklachten is de cliënt op 6 september 2016 door zijn huisarts naar de zorgaanbieder verwezen. In de verwijsbrief werd door de huisarts opgemerkt dat bij klager sprake was van een ‘schizoaffectieve stoornis, diagnose in het verleden gesteld.’ Aanvankelijk verliep de behandeling zeer voorspoedig tot de cliënt in 2018 een ernstige depressie ontwikkelde. In maart 2018 is in overleg met de cliënt [naam andere zorgaanbieder] betrokken ter ondersteuning. In maart en april 2018 is het bipolaire aspect van zijn schizoaffectieve stoornis al met de cliënt besproken. Op 25 mei 2018 kwam het diagnostisch onderzoek beschikbaar waarin de eerdere conclusie en diagnose in belangrijke mate werd bevestigd: “ [….] lijken er sterkere aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis met schizoïde en schizotypische kenmerken, danwel een schizoaffectieve stoornis”. En voorts, vanwege de ernst van de depressie van de cliënt: “Dit maakt dat de resultaten van dit onderzoek met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden, aangezien forse depressieve klachten deze zeer waarschijnlijk (sterk) beïnvloed hebben en hieruit voortvloeiend een neiging tot overrapportage kan bestaan. [….] De onderzoeksresultaten zijn niet besproken met de patiënt omdat geen teruggavegesprek kon plaatsvinden. De geplande afspraak is door de patiënt afgezegd. Hij heeft dan ook geen reactie kunnen geven op bovenstaande gegevens.” Op 30 mei 2018 heeft de cliënt aan de zorgaanbieder bericht dat de behandeling en begeleiding door [naam andere zorgaanbieder] goed liep en is het traject bij de zorgaanbieder formeel afgesloten. De cliënt heeft zijn klachten voorgelegd aan de klachtencommissie van de zorgaanbieder die de klachten ongegrond heeft verklaard. De zorgaanbieder betreurt het dat de cliënt zich overvallen voelt door de inhoud van de brief aan zijn huisarts, dat is uiteraard nooit de intentie geweest van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is primair van mening dat de cliënt geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie en dat hij op grond van artikel 5 sub e van het reglement niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De diagnose is immers niet door de zorgaanbieder gesteld maar door de huisarts van de cliënt overgedragen en op meerdere momenten, onder meer in 2017, met de cliënt gedeeld door het overleggen van een afschrift van zijn medisch dossier.
Subsidiair stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat de klacht van de cliënt ongegrond is, omdat het niet juist is dat de cliënt niet van de in de afsluitbrief genoemde diagnose heeft geweten. De cliënt heeft die diagnose immers zelf, middels de verwijsbrief van zijn huisarts, aangedragen en was daar tenminste in 2016 mee bekend.

Oordeel van de commissie

Ontvankelijkheid
De commissie verwerpt het verweer van de zorgaanbieder dat de cliënt niet ontvangen kan worden in zijn klacht, omdat hij geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie. De zorgaanbieder heeft bevestigd dat de cliënt niet eerder dan in 2022 op de hoogte was van de inhoud van de afsluitbrief aan zijn huisarts. Een patiënt/cliënt heeft er belang bij kennis te nemen van informatie die zijn gezondheid betreft. Nu vaststaat dat de cliënt geen kennis had van de inhoud van de brief aan zijn huisarts, wat de inhoud daar ook van zij, is daarin zijn belang gelegen. De commissie verklaart de cliënt ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijk
De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat hij door de zorgaanbieder niet geïnformeerd is over de inhoud van de brief aan zijn huisarts van 16 augustus 2018. In die brief is vermeld: ‘schizoaffectieve stoornis: bipolaire type’. De kern van de klacht betreft de toevoeging van de term “bipolair” in die brief. Die diagnose was de cliënt niet eerder bekend, zo heeft hij naar voren gebracht. De commissie overweegt dat in de brief aan de huisarts niet is opgenomen dat de cliënt is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis. In de brief is opgenomen dat de cliënt een schizoaffectieve stoornis heeft van het bipolaire type, wat wil zeggen dat de schizoaffectieve stoornis van de cliënt onderhevig is aan stemmingswisselingen. De commissie stelt vast dat de cliënt al voordat de behandeling bij de zorgaanbieder aanving bekend was met de diagnose schizoaffectieve stoornis. Die diagnose was immers opgenomen in de verwijsbrief van de huisarts van de cliënt aan de zorgaanbieder van 6 september 2016 en de reden voor de verwijzing. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder genoegzaam heeft toegelicht dat de gezondheidstoestand van de cliënt er op 16 augustus 2018 aan in de weg stond om de inhoud van de brief aan de huisarts met hem te bespreken. Gelet op de ernstige depressie van de cliënt waren er zorgen over een mogelijke verergering van zijn klachten. De zorgaanbieder heeft in de brief aan de huisarts opgenomen: “Op 01-05-2018 hebben wij de behandeling alhier afgesloten en overgedragen aan [naam andere zorgaanbieder]. […] Gezien zijn toestand is de uitslag van het diagnostisch onderzoek niet met hem besproken”. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder daarmee zorgvuldig heeft gehandeld. De huisarts, als verwijzer, had vervolgens een moment kunnen kiezen om het diagnostisch onderzoek met de cliënt te bespreken. De zorgaanbieder heeft naar voren gebracht dat het bipolaire aspect (gevoeligheid voor stemmingswisselingen) van de schizoaffectieve stoornis van de cliënt in maart en april 2018 met hem is besproken. Door de zorgaanbieder is dat echter niet in de verslaglegging over de behandeling van de cliënt opgenomen, hetgeen bij de cliënt onduidelijkheid had kunnen wegnemen. Hiermee is echter niet gezegd dat de zorgaanbieder zich niet als een redelijk handelend zorgverlener voor de cliënt heeft gedragen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de cliënt ontvankelijk in zijn klacht;
– verklaart de klacht van de cliënt ongegrond.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 27 maart 2024.