Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
178324/195064
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Tijdens een keizersnede heeft de cliënt ondanks een ruggenprik pijn ervaren, maar hierop werd door de zorgaanbieder niet goed gereageerd. Lachgas werd niet gegeven want dat was op. Hierdoor heeft de cliënte nog steeds psychische en lichamelijke klachten. Het bemiddelingsgesprek is niet doorgegaan.
Volgens de zorgaanbieder bleek uit een standaard pijntest dat de ruggenprik goed werkte. Tijdens de keizersnede is bemerkt dat de cliënt enige pijn had en toen is extra pijnstilling gegeven. Er is verder niet gesproken over of gebleken van pijn. De lachgas was inderdaad op, maar is geen onmisbaar middel. Het bemiddelingsgesprek is door de cliënte zelf afgezegd. Er is geen sprake van onzorgvuldig handelen.
Naar het oordeel van de commissie is gebleken dat de ruggenprik in eerste instantie wel, maar later niet goed heeft gewerkt. Dit is niet goed overgedragen aan de anesthesioloog die bij de keizersnede was, waardoor die daarvan niet op de hoogte was. De klacht over de overdracht is gedeeltelijk gegrond, de andere klachten ongegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats](hierna te noemen: de cliënte)
en
Maasziekenhuis Pantein B.V., gevestigd te Boxmeer
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2023 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam], anesthesioloog, [naam], gynaecoloog en [naam], jurist. De cliënte is verschenen samen met haar broer, [naam].
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de bij de cliënte op 16 april 2021 uitgevoerde keizersnede, waarbij zij gedurende de operatie pijn heeft ervaren.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte is helemaal niet tevreden over de dingen die tijdens haar bevalling zijn gebeurd. Zij kwam in volle gezondheid naar het ziekenhuis en had geen problemen, behalve dat haar zwangerschapsperiode iets langer duurde. Daarom was het advies van de verloskundige om de bevalling in te leiden. Hierdoor werd zij erg ziek met hoge koorts en kwam de ontsluiting niet verder dan 4 cm. De cliënte stemde in om een ruggenprik te krijgen.
Helaas heeft zij daar maar twee of drie uur profijt van gehad, daarna begon zij de weeën weer heftiger te voelen. De cliënte was hierdoor verrast en de verloskundige vertelde dat het soms gebeurt dat de ruggenprik niet bij alle vrouwen werkt.
De cliënte accepteerde de situatie en wachtte af. Toen kwam de gynaecoloog die vertelde dat de cliënte met een keizersnede moest bevallen omdat de ontsluiting niet verder vorderde. De cliënte stemde ermee in. Tijdens de daarop volgende operatie voelde de cliënte de pijn gedurende de gehele operatie en ook nog tijdens het hechten. De anesthesist zei dat hij niet wist dat de cliënte pijn voelde en bovendien geeft hij aan dat de cliënte niet heeft gezegd dat zij pijn voelde, terwijl de gynaecoloog op een controleafspraak zes weken na de bevalling vertelde dat toen zij tijdens de ingreep de spieren bereikte, de cliënte het begon te voelen.
Op de vraag van de cliënte hoe dit kwam kon de gynaecoloog geen antwoord geven en heeft zij aangegeven dat de anesthesist het zal uitleggen. De anesthesist heeft uitgelegd hoe een ruggenprik werkt. Hij zei dat hij niet wist dat de cliënte pijn voelde of schreeuwde. Hij zei dat de cliënte nerveus was en dat hij helaas geen lachgas kon aanbieden omdat het gas op was. De cliënte heeft foto’s waaruit blijkt dat zij aan het schreeuwen was en waarop te zien is dat zij pijn had. Het is een vervelend verhaal en tot op de dag van vandaag heeft de cliënte erg last van rugpijn en zenuwenpijn aan beide benen. Het gebeuren heeft de cliënte psychische en lichamelijke klachten gegeven. En zij heeft nog steeds geen antwoord op de vraag hoe het komt dat zij pijn heeft ervaren terwijl er een ruggenprik was gegeven. Het voorstel van de cliënte is dat zij alles vergoed krijgt van de behandelingen die zij na de bevalling heeft gehad en dat zij krijgt waar zij recht op heeft.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken.
De zorgaanbieder heeft de klacht van de cliënte onderverdeeld in vier klachtonderdelen.
De eerste klacht betreft het verwijt dat de cliënte onnodig en heel veel pijn heeft moeten lijden zowel na het zetten van de ruggenprik als tijdens de operatie. Voorafgaande aan een operatie wordt met behulp van een scherp chirurgisch pincet gecontroleerd of de pijnstilling middels de ruggenprik voldoende is. Deze handeling ter controle op de verdoving wordt nooit overgeslagen en heeft ook bij de cliënte plaatsgevonden. De cliënte heeft daarop totaal geen reactie gegeven, niet verbaal en niet non-verbaal.
De test was duidelijk negatief op pijn. Dit is een bevestiging en standaard procedure dat de verdoving goed zit.
De conclusie is dan dat er gestart kan worden met de ingreep. Ook tijdens de incisie is er geen enkele reactie bij de cliënte gezien. Tijdens de verdere ingreep is bemerkt dat er sprake was van enige pijnsensatie en hierop is adequaat gereageerd door de aanwezige anesthesist door het geven van extra pijnstilling in de vorm van sufentanil en midazolam. Tijdens de ingreep lag de cliënte rustig en stil op de OK-tafel. Ze heeft wel gekreund en gesteund tijdens de operatie maar dat was ook voor en na de operatie het geval. Zoals reeds hierboven benoemd is hierop ook adequaat gereageerd door extra pijnstilling toe te dienen. Als de cliënte zou hebben geschreeuwd van de pijn zou de ingreep tijdelijk zijn gestaakt en zou er anders gehandeld zijn. Haar man was de hele tijd aanwezig en zat er rustig bij. Hij heeft één keer op een rustige manier gezegd dat zijn vrouw de operatie voelde. De betrokken anesthesioloog heeft toen geantwoord dat het normaal is dat er gevoeld kan worden dat er wordt geduwd en getrokken aan het lichaam, maar dat het geen pijn mag doen. Er is verbaal en non-verbaal niet aangegeven dat er sprake zou zijn van erge pijn. De zorgaanbieder wijst erop dat voor de geboorte van een baby het, vanwege mogelijke bijwerkingen voor de baby, niet altijd mogelijk is om extra pijnstilling te geven. Het alternatief voor een ruggenprik is pijnstilling met een volledige narcose. Dit wordt bij een keizersnede alleen in uitzonderlijke situaties verricht, omdat de risico’s voor zowel de moeder als de baby veel groter zijn ten opzichte van een ruggenprik. Tijdens de operatie is wat extra sedatie gegeven om het voor moeder zo comfortabel mogelijk te maken. De sectio heeft plaatsgevonden op 16 april 2021. Pas in juni 2021 hebben de betrokken artsen via de gynaecoloog gehoord dat de cliënte erge pijn zou hebben gehad tijdens de ingreep.
Waarom de cliënte toen erge pijn heeft ervaren, kunnen de betrokken artsen niet verklaren. Het is wel bekend in de medische wereld dat pijn, stress, angst en paniek heel dicht bij elkaar liggen in de beleving van een patiënt.
De tweede klacht betreft het feit dat de cliënte tijdens de operatie geen lachgas is gegeven omdat dat op was. De zorgaanbieder heeft geen leidingen met lachgas maar flessen. Lachgas wordt sporadisch gebruikt op een OK en kan inderdaad opraken, ook als het niet wordt gebruikt. De lachgasfles wordt niet bij iedere operatie gecontroleerd en bij een spoedoperatie ook niet. Tijdens de operatie wilde de anesthesioloog de cliënte lachgas geven om het haar meer comfortabel te maken. Het lachgas was inderdaad op.
Het wisselen van een fles zou minimaal 10 minuten duren terwijl niemand op dat moment misbaar was op OK. Zoals benoemd had lachgas haar meer comfortabel gegeven en had dit de scherpe randjes van de stress en/of ongemak weggehaald. Lachgas is geen essentieel onmisbaar middel. Er zijn ziekenhuizen die helemaal geen lachgas meer hebben.
De derde klacht betreft het verwijt dat het bemiddelingsgesprek niet is doorgegaan. Op verzoek van de cliënte is er een bemiddelingsgesprek met de anesthesioloog georganiseerd. De man van de cliënte zou ook deelnemen aan het gesprek. Op 3 december 2021 heeft de klachtenbemiddelaar aan de cliënte bevestigd wanneer het gesprek plaatsvindt en wie aan het gesprek zullen deelnemen.
Op 14 december 2021 heeft de cliënte telefonisch contact opgenomen met de klachtenbemiddelaar met de vraag waarom er ook een collega anesthesioloog bij het gesprek zou aansluiten. De klachtenbemiddelaar heeft uitgelegd dat de betrokken anesthesioloog graag wilde dat zijn collega ook bij het gesprek aanwezig zou zijn als zijn vertrouwenspersoon. Hierop heeft de cliënte geantwoord dat zij dan afziet van het gesprek.
De vierde klacht betreft het feit dat de ruggenprik niet goed is gezet waardoor de cliënte nu nog steeds klachten ervaart. De betrokken anesthesioloog heeft voordat zij begon gecontroleerd of er bij cliënte sprake was van allergieën of problemen met de bloedstolling. Het zetten van de ruggenprik zelf was een vlotte procedure, waarbij geen complicaties zijn opgetreden. Na het inwerken van de ruggenprik viel op dat de cliënte aanzienlijk rustiger was en af en toe haar ogen sloot. De verdoving is nog getest volgens het protocol en die bleek goed te zitten. De cliënte gaf zelf aan dat ze nog wat druk voelde tijdens de weeën. Haar is toen verteld dat de druk van onder normaal is en vaak niet helemaal verdoofd kan worden. Dat het tevens normaal is wanneer vrouwen blijven voelen dat het geboorteproces vordert. Na de procedure hebben de anesthesieverpleegkundige en de betrokken anesthesioloog de afdeling verlaten. Er hebben zich nadien geen problemen voorgedaan.
Op 2 juni 2021 heeft de betrokken anesthesioloog op advies van de gynaecoloog die de cliënte poliklinisch had gezien, de cliënte gebeld. Er is een afspraak gemaakt op de polikliniek op 3 juni 2021. In dit gesprek is uitleg gegeven en zijn er vragen beantwoord. De cliënte gaf toen aan rugklachten te hebben. De anesthesioloog heeft de cliënte toen onderzocht en er was geen sprake van neurologische uitvalsverschijnselen of koorts. Afgesproken is dat de betrokken anesthesioloog de cliënte over enkele weken nogmaals zal bellen om te vragen hoe het met haar is. Op 21 juni 2021 heeft de anesthesioloog haar weer gebeld. De rugklachten zijn minder geworden. Omdat de cliënte aangaf veel vragen te hebben over de door haar ervaren pijn tijdens de operatie, is er afgesproken om een gezamenlijk gesprek te organiseren met de betrokken anesthesioloog die aanwezig was bij de sectio. Dit gesprek heeft op 6 augustus 2021 plaatsgevonden. Naar de mening van de zorgaanbieder is de ruggenprik lege artis gezet en is er zorgvuldig gehandeld.
De cliënte claimt een schadevergoeding van € 25.000,– omdat het medisch handelen van de betrokken anesthesioloog haar zowel geestelijk als lichamelijk pijn heeft gedaan. De zorgaanbieder en de anesthesioloog betreuren het dat de cliënte de zorg als niet zorgvuldig heeft ervaren en dat het ook niet is gelukt om haar meer duidelijkheid te geven. Gezien het voorgaande is en blijft de zorgaanbieder van mening dat er zorgvuldig en niet verwijtbaar is gehandeld en dat er geen reden is om de cliënte schadeloos te stellen. De zorgaanbieder is van mening dat, indien dit wordt aangetoond er geen causaal verband bestaat tussen de gevorderde schadevergoeding en het vermeende tekortschieten in de zorgplicht.
De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd en ook de hoogte van de immateriële schade lijkt onevenredig hoog.
Concluderend stelt de zorgaanbieder het heel vervelend en spijtig te vinden dat de cliënte behandeling van de betrokken anesthesiologen als niet zorgvuldig heeft ervaren. De zorgaanbieder is echter van mening dat er wel zorgvuldig is gehandeld, de klacht van de cliënte ongegrond is en dat de gevorderde schadevergoeding moet worden afgewezen.
Beoordeling van het geschil
Het toetsingskader
De cliënte en de zorgaanbieder hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de zorgaanbieder) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de zorgverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De toetsing
De commissie dient te onderzoeken of de zorgaanbieder bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd. De commissie heeft hiertoe het volgende overwogen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1
Het is de commissie uit de diverse notities gebleken dat de ruggenprik die tijdens de bevalling is aangebracht (epiduraal) aanvankelijk wel, maar in latere instantie niet goed heeft gezeten c.q. niet goed heeft gewerkt. Dit is niet goed overgedragen aan de anesthesioloog die bij de keizersnede aanwezig was. De anesthesioloog was derhalve niet op de hoogte van het niet goed functioneren van de ruggenprik gedurende de bevalling. Zoals door de anesthesioloog ter zitting is toegelicht, is door hem gekozen – zoals gebruikelijk is – voor het optoppen van de reeds zittende epiduraal. Als bekend was geweest dat sprake was van een niet goed werkende ruggenprik, had hij gekozen voor spinale anesthesie.
De commissie is van oordeel dat de werkwijze van de anesthesioloog voorafgaand en gedurende de operatie juist en begrijpelijk is geweest. Er was voor hem vanuit de overdracht door de verloskamers geen aanleiding te veronderstellen dat de epiduraal niet goed was gezet en dus is de door hem gehanteerde werkwijze logisch geweest. Er is de commissie ook niet gebleken dat de anesthesioloog op momenten gedurende de operatie anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan.
De cliënte heeft niet aannemelijk gemaakt dat duidelijk moest zijn geweest dat zij gedurende de operatie veel pijn heeft geleden.
De door haar ter zitting getoonde foto’s kunnen dit naar het oordeel van de commissie evenmin aantonen. De anesthesioloog heeft de ingreep en de voorbereidende handelingen uitgevoerd volgens protocol. Het is de commissie daarom niet gebleken dat de anesthesioloog niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener verwacht mocht worden. Wel is de commissie van oordeel dat de overdracht vanuit de verloskamers niet goed is geweest, waardoor de anesthesioloog niet op de hoogte was van het niet goed functioneren van de tijdens de bevalling gezette ruggenprik. Dit is de zorgaanbieder aan te rekenen. De klacht van de cliënte dat zij onnodig veel pijn heeft moeten lijden is derhalve gedeeltelijk gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2
De commissie is van oordeel dat het niet voorradig hebben van lachgas op de operatiekamer geen verwijtbaar/nalatig handelen van de zorgaanbieder oplevert. Zoals de zorgaanbieder heeft toegelicht is lachgas geen essentieel middel, dat op een operatiekamer aanwezig moet zijn. Dat de flessen leeg bleken te zijn was vervelend, maar er was geen mogelijkheid de flessen op dat moment nog te wisselen. Er is geen sprake van verwijtbaar handelen van de zorgaanbieder op dit punt. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3
Voor wat betreft het bemiddelingsgesprek dat zou plaatsvinden tussen partijen is komen vast te staat dat de cliënte zelf heeft afgezien van dit gesprek nadat was aangegeven dat een collega anesthesioloog bij het gesprek zou aansluiten. De cliënte heeft aangegeven dit niet prettig te vinden. Ter zitting is door de anesthesioloog toegelicht dat behoefte bestond aan emotionele ondersteuning tijdens het gesprek.
De commissie is van oordeel dat het niet onredelijk is dat een collega anesthesioloog was gevraagd aan het gesprek deel te nemen. Niet duidelijk is geworden in welk opzicht de cliënte daardoor benadeeld zou zijn of waarom zij hiertegen bezwaren had. Dat zij dit niet wilde en dit voor haar reden is geweest af te zien van een gesprek is haar goed recht, maar dit levert geen gegronde klacht op ten aanzien van het handelen van de zorgaanbieder op dit punt. Klachtonderdeel 3 is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4
Dit klachtonderdeel betreft het nog steeds hebben van klachten door de cliënte na de ruggenprik. De cliënte wijt dit aan het niet goed gezet zijn van de ruggenprik. Zoals hierboven bij klachtonderdeel 1 overwogen is dat klachtonderdeel deels gegrond voor zover dit de overdacht naar de operatiekamer betreft. Of de klachten die de cliënte stelt te ervaren er niet zouden zijn geweest indien sprake was geweest van een juiste overdracht vanuit de verloskamers (waardoor de anesthesioloog waarschijnlijk zou hebben gekozen voor een andere werkwijze dan het optoppen van de ruggenprik) is voor de commissie niet komen vast te staan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van de schadeclaim
Voor het toekennen van een schadevergoeding is noodzakelijk dat sprake is van een causaal verband tussen de nalatige/verwijtbare gedraging en de ontstane schade. De commissie heeft overwogen dat de overdracht niet goed is geweest en de klacht in zoverre gegrond is. Het is de commissie niet gebleken dat indien de overdracht wel goed was gegaan en op basis daarvan spinale anesthesie was toegepast, de cliënte geen klachten zou hebben ervaren. Nu een verband tussen het verwijtbare handelen en de gestelde klachten ontbreekt, ziet de commissie geen aanleiding tot het toekennen van schadevergoeding.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
verklaart de klacht deels gegrond voor wat betreft de overdracht naar de operatiekamer;
verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
wijst af de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding aan de cliënte van het door haar betaalde klachtengeld van € 127,50.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. G.J.A. Knol, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 19 april 2023.