Causaal verband tussen tekortkoming en schade niet aangetoond.

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Gehandicaptenzorg    Categorie: (Immateriele) schadeSchade    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 200931/209122

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt wordt vertegenwoordigd door zijn familie. De cliënt heeft gedurende ruime tijd gewoond op een locatie van de zorgaanbieder. De familie heeft geklaagd over meerdere onderdelen van de geleverde zorg, zoals fysieke achteruitgang, mentale achteruitgang, zoekgeraakte kleding, insluiting en communicatie. De commissie stelt vast dat de vertegenwoordigers van de cliënt de materiële schadevergoeding voor de vermiste kleding inmiddels hebben ontvangen. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, nu er geen causaal verband tussen de tekortkoming en de schade aannemelijk is gemaakt. De klacht is ten dele gegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Zorggroep Alliade, gevestigd te Heerenveen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
De commissie verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op de lichamelijke verzorging van een volwassen verstandelijk zeer beperkte man en de gebrekkige informatieverstrekking door de zorgaanbieder, maar wijst de vordering tot toekenning van schadevergoeding af omdat de materiële schade inmiddels door de zorgaanbieder is vergoed en de immateriële schade door het ontbreken van onderbouwing niet aannemelijk is gemaakt.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan Zorggroep Alliade. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd cliënt vertegenwoordigd door [naam], (moeder van cliënt), [naam] (zus van client) en [naam], (ARAG).

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], (ad interim hoofd gehandicaptenzorg) en [naam], (directeur gehandicaptenzorg).

De behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2023 te Zwolle.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
Het standpunt van cliënt
Cliënt wordt vertegenwoordigd door zijn moeder, [naam], en door zijn zus,
[naam], verder te noemen: de familie. Cliënt die thans 24 jaar oud is, heeft het verstandelijk vermogen van een driejarige en is gediagnosticeerd met autisme. Cliënt heeft van 1 maart 2021 tot
19 februari 2023 op een locatie van de zorgaanbieder op het adres Wouden 10 in Drachten gewoond. De familie heeft in de loop der tijd verschillende klachten bij de zorgaanbieder over de verzorging van cliënt ingediend, maar die klachten zijn volgens de familie onopgelost gebleven.

Het gaat om de volgende klachten:

A. zichtbare fysieke (fors afgevallen en achteruitgang in lichamelijke verzorging) en mentale achteruitgang (bedplassen en ontwikkelde tics) van cliënt;

B. zoekgeraakte kleding. Er is een vergoeding van € 1.404,11 toegezegd door de zorgaanbieder maar die is nog niet ontvangen;

C. insluiting op kamer. Cliënt is van 1 september 2022 tot en met 19 november 2022 ’s nachts ingesloten op zijn kamer zonder dat dit vooraf is gecommuniceerd met de familie van cliënt;

D. op een verzoek tot overplaatsing van cliënt binnen de organisatie van zorgaanbieder is eerst ruim een jaar later gereageerd;

E. een verzoek om een MRI-scan bij cliënt te laten uitvoeren in verband met de opgetreden tics, is niet gehonoreerd.

De familie heeft verzocht om toekenning van materiële schadevergoeding van € 1.404,10 voor de zoekgeraakte kleding en van door de commissie naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding voor de fysieke en mentale achteruitgang van cliënt en alle zorgen en stress die de cliënt heeft ervaren.

Ter zitting heeft de familie van cliënt verklaard de schadevergoeding van € 1.404,10 inmiddels, na indiening van de klacht bij de commissie, te hebben ontvangen. De familie stelt niet in te staat te zijn het verzoek om toekenning van immateriële schadevergoeding te kunnen onderbouwen. De familie heeft verklaard bijvoorbeeld niet over verslagen van huidige behandelaars van cliënt te beschikken waaruit blijkt dat de gestelde schade in de zin van lichamelijke en mentale achteruitgang het gevolg is van de gestelde gebrekkige verzorging door de zorgaanbieder.
Volgens de familie hebben de door de instelling waar cliënt thans woont ingeschakelde deskundigen geconcludeerd dat de tics die zich bij cliënt hebben geopenbaard, het gevolg zijn van stress. Ook die deskundigen hebben tot op heden geen aanleiding gezien voor een MRI-scan.

Het standpunt van de zorgaanbieder
De zorgaanbieder heeft erkend dat er tot februari/maart 2023 sprake was van structurele problemen op de afdeling waarop cliënt verbleef. De problemen werden veroorzaakt door onderbezetting, het inhuren van zzp’ers en het veelvuldig wisselen van personele bezetting. Gevolg hiervan was onder andere gebrekkige communicatie met de families van cliënten. Sinds het voorjaar van 2023 is er weer sprake van een vast team doordat er onder andere medewerkers van andere onderdelen van de organisatie zijn ingestroomd.
Wat betreft het overboeken van de schadevergoeding voor de zoekgeraakte kleding heeft de zorgaanbieder verklaard dat er ook het één en ander is misgegaan waardoor de vergoeding in een veel te laat stadium is overgeboekt. Volgens de zorgaanbieder wassen cliënten onder toezicht door medewerkers van de zorgaanbieder zelf hun kleren, maar is dat toezicht onvoldoende geweest. Volgens de zorgaanbieder valt het gewichtsverlies van cliënt toe te schrijven aan het feit dat cliënt tijdens de dagbesteding lichamelijke inspanningen verrichtte, hetgeen hij voorheen niet gewend was.

Ten aanzien van het verzoek om overplaatsing heeft de zorgaanbieder verklaard dat de gedragsdeskundige niet had begrepen dat de vraag die is voorgelegd, een verzoek om overplaatsing inhield. Volgens de gedragsdeskundige was overplaatsing ook niet in het belang van cliënt. De gedragsdeskundige heeft dit echter niet gecommuniceerd naar de familie van cliënt.

De zorgaanbieder heeft verklaard dat de nachtelijke insluiting van cliënt gedurende een bepaalde periode heeft plaatsgevonden omdat de zorgaanbieder het niet wenselijk vond dat cliënt ’s nachts zijn kamer kon verlaten of dat andere cliënten, cliënt in zijn kamer konden bezoeken. Volgens de zorgaanbieder had dit te maken met de vrees voor ongewenste seksuele activiteit tussen cliënten onderling. Volgens de zorgaanbieder is in het dossier van cliënt niet vastgelegd dat de familie van cliënt vooraf is geïnformeerd over het voornemen om cliënt ’s nachts in te sluiten, zodat de klacht daarover volgens de zorgaanbieder gegrond is. De zorgaanbieder heeft aangeboden te onderzoeken of in het zorgplan van cliënt is beschreven wat de precieze aanleiding was voor de insluiting en hierover contact op te nemen met de familie van cliënt.

Ten aanzien van het niet gehonoreerde verzoek om een MRI-scan bij cliënt te laten plaatsvinden, heeft de zorgaanbieder verklaard dat een logopedist en een arts de situatie rond de tics van cliënt hebben beoordeeld en na onderzoek van oordeel waren dat een MRI-scan niet nodig was. Volgens de zorgaanbieder is er wat betreft dit punt geen sprake geweest van onzorgvuldig handelen.

De overwegingen van de commissie
De commissie stelt vast dat ook de zorgaanbieder zich op het standpunt stelt dat de organisatie op de afdeling waarop cliënt verbleef tijdens het verblijf bij de zorgaanbieder niet op orde was. Dit had onder andere tot gevolg dat de lichamelijke verzorging van cliënt, zoals bijvoorbeeld in de zin van het dragen van schone, passende en nette kleding, achteruit is gegaan. Hierop werd onvoldoende toezicht uitgeoefend. Dat de toegezegde vergoeding voor de kwijtgeraakte kleding in een veel te laat stadium aan de familie van cliënt is overgeboekt, lijkt bovendien tekenend te zijn voor organisatieproblemen in een breder verband dan uitsluitend op de afdeling waar cliënt verbleef.

De commissie acht voorts aannemelijk dat het feit dat er sprake was van organisatieproblemen in de zin van onderbezetting en veel wisselingen in personeel voor een persoon met de beperkingen van cliënt en de diagnose autisme niet bevorderlijk was. De commissie is echter van oordeel dat niet is aangetoond, bijvoorbeeld door het overleggen van medische rapporten, dat het bedplassen en het ontwikkelen van tics een (direct) gevolg zijn van de personele of andere problemen op de afdeling. Ook een verband met het feit dat cliënt is afgevallen, is naar het oordeel van de commissie niet aangetoond. Het – relatief beperkte – gewichtsverlies kan evengoed het gevolg zijn van de lichamelijk inspannende dagbestedingsactiviteiten, zoals de zorgaanbieder heeft aangevoerd. Bovendien is naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk geworden dat door het gewichtsverlies de gezondheid van cliënt is bedreigd.

Dat de informatievoorziening aan de familie van cliënt gebrekkig was, is naar het oordeel van de commissie een feit. Dat geldt in het bijzonder voor het niet informeren van de familie over het (uitgevoerde) voornemen om cliënt ’s nachts in te sluiten en over het niet reageren op het verzoek van de familie om cliënt binnen de organisatie van de zorgaanbieder over te plaatsen.

De commissie is van oordeel dat het klachtonderdeel betreffende het achterwege blijven van een MRI-scan ongegrond moet worden verklaard, nu niet aannemelijk is geworden dat een MRI-scan zinvol was. De commissie heeft onder meer bij dit oordeel betrokken dat ook de deskundigen die zijn ingeschakeld door de instelling waar cliënt thans woonachtig is, het laten plaatsvinden van een MRI-scan tot op heden kennelijk evenmin noodzakelijk hebben geacht.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. Wat betreft het verzoek om toekenning van schadevergoeding overweegt de commissie als volgt.

De commissie overweegt dat voor een aanspraak op schadevergoeding ten minste is vereist dat de schuldenaar (de zorgaanbieder) in enig opzicht is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting en dat dit tekortschieten hem moet kunnen worden toegerekend. Ook moet er sprake zijn van voldoende causaal verband tussen de schade en de toerekenbare tekortkoming.
De commissie stelt vast dat de vertegenwoordigers van cliënt de materiële schadevergoeding inmiddels hebben ontvangen. De vordering tot toekenning van materiële schadevergoeding zal om die reden dan ook worden afgewezen.

De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder toerekenbaar is tekortgeschoten wat betreft de achteruitgang van de lichamelijke verzorging van cliënt en wat betreft de gebrekkige informatieverstrekking aan de familie van cliënt. Dat de familie van cliënt zich grote zorgen heeft gemaakt over het welzijn van cliënt staat niet ter discussie, maar de familie van cliënt heeft naar het oordeel van de commissie door de omvang van de gestelde immateriële schade op geen enkele wijze te specificeren en, met bijvoorbeeld medische stukken, te onderbouwen, het bestaan van de immateriële schade niet aannemelijk gemaakt. Aan de beoordeling van een causaal verband tussen de toerekenbare tekortkomingen en de schade komt de commissie daarom niet toe.
Op grond van vorenstaande zal de commissie de vordering tot toekenning van immateriële schadevergoeding eveneens afwijzen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

Beslissing
Derhalve wordt als volgt beslist.
De commissie:
– verklaart klachtonderdeel A wat betreft de achteruitgang in lichamelijke verzorging gegrond en verklaart klachtonderdeel A voor het overige ongegrond;
– verklaart klachtonderdelen B tot en met D gegrond;
– verklaart klachtonderdeel E ongegrond;
– wijst de vorderingen tot toekenning van materiële en immateriële schadevergoeding af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder, nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan cliënt dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
– bepaalt dat betaling van het klachtengeld binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies dient plaats te vinden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. dr.
E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. P. Quaedvlieg, mevrouw J.J. Doornbos-van der Velden, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. C. Koppelman, secretaris, op 9 juni 2023.