Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Complicatie
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
110445
De uitspraak:
In het geschil tussen
Cliënt en NL Healthcare Clinics B.V., gevestigd te Breda, (verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 8 september 2017 te Eindhoven. Ter zitting zijn verschenen de cliënt en zijn echtgenote en namens het ziekenhuis [regiomanager] en [medisch directeur].
Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling en bejegening na de operatie en het niet verstrekken van informatie over eventuele complicaties na de operatie en over de mogelijkheid van overplaatsing naar een ander ziekenhuis.
Standpunt van de cliënt
Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
De cliënt is op 10 november 2015 aan zijn linkerheup geopereerd bij de kliniek Medinova in Breda, die onderdeel uitmaakt van het ziekenhuis. Bij die operatie is een heupprothese geplaatst. Vanaf de eerste dag na de operatie kwam er wondvocht uit de operatiewond, waarover de cliënt noch Medinova zich zorgen maakten. Drie dagen na de operatie, toen de wond nog niet dicht was, is de cliënt uit het ziekenhuis ontslagen en heeft hij thuis verder gerevalideerd.
Thuis heeft de cliënt zich enkele dagen niet lekker gevoeld, maar hij heeft daar geen verdere aandacht aan geschonken. Op 24 november 2015 is de cliënt voor controle en verwijdering van de hechtingen teruggegaan naar het ziekenhuis. Bij die controle is gebleken dat er (onderhuids) een forse bacteriële infectie was ontstaan, waardoor hij direct opnieuw is opgenomen in het ziekenhuis en diezelfde dag nog is geopereerd, waarbij de wond werd schoongespoeld en hij vervolgens via een infuus antibiotica toegediend heeft gekregen. Op 26 november 2015 is de cliënt overgebracht naar het Sint Elisabethziekenhuis in Tilburg, waar hij tot 24 december 2015 opgenomen is geweest. Na laatstgenoemde datum heeft de cliënt gedurende drie maanden antibioticatabletten geslikt. Eind april 2016 is in het Sint Elisabethziekenhuis geconstateerd dat de bacteriële infectie was teruggekeerd. Op 12 mei 2016 is de cliënt in het Sint Elisabethziekenhuis geopereerd, waarbij de heupprothese is verwijderd en een tijdelijke heupprothese is geplaatst. Vervolgens heeft de cliënt tweeënhalve week in het Sint Elisabethziekenhuis gelegen, waarbij hem via een infuus antibiotica is toegediend. Na ontslag uit het Sint Elisabethziekenhuis heeft de cliënt ook nog antibiotica moeten gebruiken. De cliënt lijdt aan psoriasis – ook op de plek waar geopereerd moest worden – en dit heeft hij bij de anamnese voorafgaand aan de operatie bij Medinova ook gemeld. Volgens de chirurg zou dat geen belemmering zijn voor de operatie. Waarschijnlijk zal niet duidelijk worden waar de bacteriële infectie vandaan is gekomen of waar die is opgelopen.
De cliënt stelt dat hij geen informatie heeft gekregen over complicaties die kunnen optreden en over de overplaatsing naar een ander ziekenhuis en zich te hebben gestoord aan het feit dat Medinova -nadat hij was overgeplaatst naar het Sint Elisabethziekenhuis – niets meer van zich heeft laten horen in de vorm van belangstelling of iets dergelijks. Verder stelt hij dat hij als zelfstandige een transportbedrijf heeft, dat door zijn medische situatie minimaal één jaar heeft stilgelegen. Vóór de operatie had de cliënt daarvoor een financiële reservering getroffen voor een periode van vier maanden, die zijns inziens ruim voldoende was bij een heupoperatie. De cliënt stelt schade geleden te hebben door inkomensderving, reiskosten van zijn vrouw gedurende de tijd dat hij was opgenomen in het Sint Elisabethziekenhuis, kosten voor medische hulpmiddelen en medicijnen, en het eigen risico van zijn zorgverzekering. De cliënt wenst die kosten van het ziekenhuis vergoed te krijgen en verzoekt de commissie hem een bedrag van € 25.000,– toe te kennen.
Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.
De cliënt is bij zijn opname op de gebruikelijke manier zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerd over eventuele complicaties. Er is een gesprek geweest met de medisch coördinator van het ziekenhuis waarin is uitgelegd dat een complicatie kan voorkomen. Er zijn uitgebreide excuses aangeboden over de minder goed verlopen communicatie: zowel over het niet vooraf informeren over een eventuele overplaatsing naar het Sint Elisabethziekenhuis in Tilburg als over de communicatie met de orthopeden van dat ziekenhuis in de vervolgbehandeling. De excuses zijn daarna nogmaals verwoord in een brief. Het ziekenhuis is van mening dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen die de complicatie tot gevolg heeft gehad. In een geval als dit bestaat in minder dan 1% van de gevallen de kans dat er een infectie optreedt. Vlak vóór de operatie wordt de huid afgetekend daar waar de insnijding moet plaatsvinden, gedesinfecteerd en steriel afgedekt. Een wond mag tot vijf dagen na de operatie nog wondvocht produceren en als dit langer duurt, dient de cliënt dit bij het ziekenhuis te signaleren. Het ziekenhuis heeft bij wijze van coulance een vergoeding aangeboden voor de extra reiskosten die zijn ontstaan door de overplaatsing; de cliënt heeft dit aanbod geaccepteerd. Het ziekenhuis heeft maatregelen getroffen om voortaan de gevolgen van een overplaatsing van patiënten te beperken.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende overwogen.
De cliënt en Medinova hebben met elkaar een overeenkomst gesloten tot het plaatsen van een linker heupprothese bij de cliënt. Deze overeenkomst kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
De cliënt houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor de door hem als gevolg van de operatie gederfde inkomsten en gemaakte kosten. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is te kort geschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend (professionele) hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Na de operatie van de cliënt is er bij hem een complicatie ontstaan in de vorm van een (onderhuidse) bacteriële infectie ter plaatse waar de cliënt was geopereerd. De vraag is nu of deze complicatie en de behandelwijze daarvan aan het ziekenhuis verwijtbaar zijn.
Hoewel het ziekenhuis aan de cliënt het verslag van zijn operatie van 10 november 2015 en zijn patiëntendossier ter beschikking heeft gesteld en daarmee heeft voldaan aan de zogenaamde verzwaarde motiveringsplicht, die op een hulpverlener rust, heeft de cliënt slechts volstaan met te stellen dat waarschijnlijk niet duidelijk zal worden waar de infectie vandaan is gekomen of is opgelopen. De bron van de infectie is inderdaad onbekend gebleven. Het had op de weg van de cliënt gelegen om te stellen en zo nodig te bewijzen, of op zijn minst aannemelijk te maken dat de complicatie aan het ziekenhuis verwijtbaar is. Met alleen de hiervoor aangehaalde stelling heeft de cliënt aan deze verplichting niet voldaan.
Er zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het ziekenhuis zich niet voldoende heeft ingespannen of bij die inspanning een medische fout heeft gemaakt, zodat het ziekenhuis in elk geval voor het ontstaan van de complicatie niet aansprakelijk geacht kan worden.
Het ziekenhuis heeft de infectie pas bij de controle en verwijdering van de hechtingen op
24 november 2015 ontdekt. De cliënt heeft gesteld dat de infectie mogelijkerwijs voorkomen had kunnen worden indien het ziekenhuis hem had geïnformeerd hoe hij na de operatie met de wond moest omgaan, hetgeen het ziekenhuis niet heeft gedaan. De commissie gaat aan deze stelling voorbij. Niet vast staat namelijk dat de cliënt die informatie niet heeft gehad, mede gelet op het door de cliënt op 2 september 2015 ondertekende informed consent (informatie en toestemming), waarin de cliënt heeft verklaard dat de behandelend arts informatie heeft gegeven over de risico’s die verbonden zijn aan de behandeling en dat er complicaties kunnen optreden en welke complicaties dit mogelijk kunnen zijn. Bovendien had van de cliënt een assertiever gedrag verwacht mogen worden, in die zin dat hij bij het ziekenhuis aan de bel had getrokken toen hij zich na de operatie thuis enkele dagen niet lekker voelde in plaats van de beslissing te nemen om te wachten tot de eerste controle op 24 november 2015. Naar het oordeel van de commissie heeft het ziekenhuis op 24 november 2015 adequaat gereageerd door de cliënt onmiddellijk opnieuw op te nemen, de wond schoon te spoelen en antibiotica toe te dienen. Naar het oordeel van de commissie heeft het ziekenhuis door aldus te handelen de zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Ook ten aanzien van de behandeling van de cliënt na de operatie is niet gebleven dat het ziekenhuis zich onvoldoende heeft ingespannen of een medische fout heeft gemaakt.
De conclusie uit het voorgaande is dan ook dat er noch ten aanzien van het ontstaan van de complicatie noch ten aanzien van de nabehandeling sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis. Daarom dient de klacht van de cliënt ongegrond verklaard te worden.
Voor aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar (in dit geval het ziekenhuis) in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verbintenis. Uit hetgeen de commissie hiervoor heeft overwogen, volgt dat van een toerekenbare tekortkoming geen sprake is. Dit betekent dat aan de cliënt geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door hem verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Het ziekenhuis heeft de klachten van de cliënt betreffende het gebrek aan belangstelling na de operatie en de communicatie over de overplaatsing naar een ander ziekenhuis erkend. Daarvoor zijn excuses aan de cliënt aangeboden en maatregelen getroffen om die fouten in de toekomst te kunnen voorkomen. Daarnaast heeft het ziekenhuis de cliënt een coulancevergoeding aangeboden van
€ 450,– voor de door de echtgenote van de cliënt gemaakte reiskosten van Breda naar Tilburg gedurende de opname van de cliënt in het Sint Elisabethziekenhuis in Tilburg. Dit aanbod is door de cliënt geaccepteerd. Op de zitting heeft de cliënt verklaard dat het ziekenhuis zijn klacht in zoverre goed heeft afgewikkeld. De commissie zal een oordeel over dit aspect van de klacht dan ook achterwege laten.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst af de door de cliënt verlangde schadevergoeding.
Aldus beslist op 8 september 2017 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.