Commissie: Zelfstandige Klinieken
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
117849
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Cliënte is als fietser aangereden door een bromfietser, is gevallen en heeft daarbij een schouderblessure opgelopen. Zij verwijt de behandeld arts niet direct een MRI scan te hebben gemaakt. De geadviseerde fysiotherapie en injecties hebben de klachten juist verergerd. De arts geeft aan dat hij heeft gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Ook als direct een MRI-scan zou zijn gemaakt, zou er niet direct zijn geopereerd, omdat dit minder gunstig kan uitwerken. Een klein scheurtje in de pees hecht zich in de regel vanzelf. De commissie onderschrijft het standpunt van de zorgaanbieder.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Annatommie, gevestigd te Utrecht, (verder te noemen: de kliniek).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 4 april 2019 te Amsterdam.
Cliënte is, vergezeld van haar dochter, ter zitting verschenen. Namens de kliniek waren
[naam kwaliteitsmanager] en [naam orthopedisch chirurg] aanwezig.Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van een schouderblessure.
Standpunt van de cliënt
Het standpunt van cliënte luidt in hoofdzaak als volgt.
Cliënte is op 28 januari 2016 als fietser aangereden door een bromfietser, zij is gevallen en heeft daarbij een schouderblessure opgelopen. Nadat zij zich eerst onder behandeling van de huisarts heeft gesteld, is zij op 12 april 2016 doorverwezen naar de kliniek in verband met aanhoudende schouderpijn.
Cliënte stelt dat zij door de behandelend arts van de kliniek [naam kliniek] niet serieus genomen is in haar pijnklachten. Gezien haar leeftijd en het feit dat zij een ongeluk had gehad, had direct een MRI-scan moeten worden gemaakt. Cliënte heeft op aanraden van de arts een aantal maanden fysiotherapie gehad en injecties. Haar klachten zijn hierdoor niet verminderd maar juist verergerd.
Pas in oktober 2016 heeft de arts besloten een MRI scan te maken. Toen bleek dat een operatie noodzakelijk was vanwege een breuk in haar schouder. Cliënte stelt dat de behandelend arts een verwijtbare fout heeft gemaakt.
De cliënt wenst een vergoeding voor de kosten die zij heeft moeten maken voor de fysiotherapie en smartengeld vanwege de voortdurende pijn in haar schouder die haar belemmert in haar dagelijks leven, een totaalbedrag van € 10.000,–.
Standpunt van de kliniek
Het standpunt van de kliniek – zoals ter zitting nader toegelicht – luidt in hoofdzaak als volgt.
De kliniek betwist dat zij jegens cliënte tekort is geschoten.
Cliënte is op 26 mei 2016 voor het eerst door [naam orthopedisch chirurg] gezien in verband met schouderklachten als gevolg van een val met de fiets na aanrijding door een brommer op 28 januari 2016. Zij is eerst door de huisarts behandeld door middel van injecties in haar schouder. Deze hadden echter geen effect. Tijdens het eerste consult bij [naam orthopedisch chirurg] is een echo gemaakt van de schouder en röntgenfoto’s. Op de röntgenfoto’s was geen botbreuk maar wel een slijtage van het
AC-gewricht zichtbaar. Op de echo waren evenmin peesscheuringen zichtbaar en het schouderkapsel was intact. Ook bij het klinisch onderzoek waren de weerstandstesten negatief. Er was geen sprake van krachtverlies. Omdat cliënte naar alle waarschijnlijkheid op het AC gewricht was gevallen, heeft de arts voorgesteld om op twee locaties in het AC gewricht een injectie te geven ter vermindering van de pijn. Deze injectie is uiteindelijk na overleg met cliënte op 21 juni 2016 gegeven. Tevens is cliënte doorverwezen naar een fysiotherapeut in verband met de bewegingsbeperking in haar schouder en het voorkomen van een frozen shoulder. Tijdens een volgend consult op 9 augustus 2016 heeft cliënte aangegeven dat haar klachten waren verminderd. Op 27 september 2016 heeft cliënte aangegeven dat de pijn onverkort voortduurde.
Vanwege deze aanhoudende pijnklachten is in oktober 2016 een MRI-scan gemaakt. Hierop was een klein defect op de pees zichtbaar. Het betrof een subtiel scheurtje dat overigens geen terugtrekking van de pees veroorzaakte. De verankeringen die de kracht overbrengen waren nog intact. In overleg met cliënte is besloten tot operatie over te gaan. De operatie heeft op 10 november 2016 plaatsgevonden.
De arts heeft ter toelichting aangevoerd dat hij heeft gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Ook als bij de eerste afspraak een MRI-scan zou zijn gemaakt dan zou hij niet direct tot een operatie zijn overgegaan. Een operatie van een pees kan minder gunstig uitwerken, daarom wordt bij een scheurtje in de pees als deze altijd eerst een conservatief beleid gevoerd omdat een klein scheurtje in de pees in de regel zich vanzelf hecht.
Beoordeling van het geschil
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de kliniek met inbegrip van degenen die voor haar werkzaam zijn, bij de uitvoering van de werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op de kliniek rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de kliniek die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de kliniek) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen.
De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-) proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt en deze dus in feite niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
Voor de aansprakelijkheid van de kliniek is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de kliniek aldus tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst.
Naar het oordeel van de commissie is niet aannemelijk geworden dat de kliniek op enig punt in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst tekort is geschoten. Daarbij overweegt zij als volgt.
Tijdens het eerste bezoek van cliënte aan de kliniek op 26 mei 2016 heeft de behandelend arts naast een klinisch onderzoek, een echografie en röntgenfoto’s laten maken. Op deze beelden was geen botbreuk of peesscheuring zichtbaar, ook het schouderkapsel was intact. Bij klinisch onderzoek werd geen krachtverlies vastgesteld. Gezien deze onderzoeksresultaten lag het maken van een MRI-scan naar het oordeel van de commissie niet voor de hand. Ter voorkoming althans vermindering van een bewegingsbeperking van de schouder (frozen shoulder) heeft de arts cliënte doorverwezen naar een fysiotherapeut.
De arts heeft naar het oordeel van de commissie aldus gehandeld overeenkomstig de geldende richtlijn. Uit het medisch dossier is niet duidelijk op te maken of de klachten bij het consult in augustus daadwerkelijk waren verminderd, bij de opmerking dat deze met 50% waren verminderd staat immers ook vermeld dat cliënte het moeilijk vindt om dit aan te geven. Bij het consult in september was duidelijk geen verbetering opgetreden en is tot een MRI-scan besloten.
Op de MRI-scan is gezien dat er een klein scheurtje in een pees zat, waaraan de cliënte op 10 november 2016 is geopereerd. Een scheurtje als deze is doorgaans niet zichtbaar bij de eerder uitgevoerde röntgenfoto en echografie.
De commissie is van oordeel dat de arts geen verwijt treft dat hij niet direct tot een MRI is overgegaan en evenmin dat met het door hem op de klachten ingestelde onderzoek het scheurtje niet is opgemerkt. Bij het door hem overeenkomstig de richtlijn ingestelde onderzoek kon het scheurtje in de pees niet worden opgemerkt. Bij aanhoudende klachten is dan ook terecht alsnog tot een MRI-scan besloten en is het scheurtje alsnog gezien en volgde een operatie. De opvatting van cliënte dat de fysiotherapie en injecties de schade aan haar schouder hebben verergerd berust naar het oordeel op een misvatting. Cliënte verkeerde ten onrechte in de veronderstelling dat sprake van een schouderbreuk terwijl het hier in feite een klein – maar veel pijn veroorzakend – scheurtje in een pees betrof. De commissie acht niet aannemelijk dat fysiotherapie op geleide van de klachten heeft de genezing nadelig zou hebben beïnvloed. Dat de schouderblessure voor cliënte heel erg pijnlijk is en een lang genezingsproces vergt is betreurenswaardig. Het eerder ontdekken van het scheurtje had echter niet zonder meer tot een eerdere operatie geleid, enerzijds omdat aan operatie risico’s kleven maar ook omdat een scheurtje als deze zich ook nogal eens vanzelf heelt. Bij het – uiteindelijk via de MRI-scan – ontdekken van het scheurtje was duidelijk dat het niet vanzelf heelde en is uiteraard tot operatie overgegaan in de hoop dat het herstel alsnog plaatsvindt.
De commissie is van oordeel dat de arts in dezen heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts in dezelfde omstandigheden mag worden verwacht. Er is dan ook niet komen vast te staan dat de behandelend arts zich onvoldoende zou hebben ingespannen met betrekking tot de medische behandeling of bij die inspanning een fout heeft gemaakt. In zoverre is de klacht ongegrond.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de kliniek in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Van een toerekenbare tekortkoming is hier echter geen sprake, zodat de vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst de vordering van cliënte af.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de kliniek aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist op 4 april 2019 door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken, bestaande uit
mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, de heer dr. W.G.G. Bóza en de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris.