Bij de behandeling heeft de zorgaanbieder zich voldoende ingespannen. De zorgaanbieder had wel vooraf inzage moet geven over de rapportage aan de huisarts.

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 112146

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [plaats],

en
 
Lionarons GGZ B.V., gevestigd te Heerlen,
(verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de stukken, die door partijen zijn overgelegd.

De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2017 te Maastricht.
Bij deze behandeling is verschenen de cliënt, vergezeld door [naam], en namens de zorgaanbieder zijn verschenen [GZ-psycholoog en managing director van de afdeling volwassenenzorg], [GZ-psycholoog], [directeur P & O], [juriste] en [psychiater].

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de cliënt het onderdeel van zijn klacht dat de zorgaanbieder een onjuiste manier van behandelen heeft toegepast, ingetrokken. In het hierna volgende zal dit onderdeel niet meer aan de orde komen. Vervolgens hebben partijen hun standpunt over de overige klachtonderdelen toegelicht.

Onderwerp van het geschil

De cliënt beklaagt zich erover dat de zorgaanbieder de kern van zijn problematiek onvoldoende heeft onderkend, zijn behandeling onnodig lang heeft laten duren en onjuist heeft gerapporteerd aan zijn huisarts.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer.

De cliënt is door zijn huisarts doorverwezen naar de zorgaanbieder. De cliënt stelt dat hij zich kan vinden in de door de zorgaanbieder gestelde diagnose autismespectrum, dysthymie/chronisch depressief, maar dat zowel in de diagnose als in de behandeling zijn hulpvraag niet is meegenomen. Die hulpvraag was het leren omgaan met depressies en angstklachten en het ervaren van minder boosheid en frustratie in sociale contacten met het doel zijn leven dragelijker en effectiever te maken, waarbij de feiten dat de cliënt niet competitief en ongemotiveerd is en geen zingeving beleeft zijns inziens centraal staan in zijn problematiek. De cliënt stelt dat zijn klacht zich richt op het uiteindelijk niet bereikte resultaat; zijn conclusie is dat hij door de zorgaanbieder niet is geholpen met het oplossen van zijn hulpvraag. De cliënt heeft de volgende klachten.

1.
De zorgaanbieder heeft de kern van de problematiek van de cliënt onvoldoende onderkend.
De nadruk tijdens de behandeling lag te veel op autisme en psycho-educatie, waarbij er niet of te weinig werd gekeken naar (mogelijke) comorbiditeit in de vorm van een burn-out, existentiële crisis, aangeleerd gedrag, ontbreken van zingeving en ongemotiveerdheid.

2.
De zorgaanbieder heeft de behandeling onnodig lang laten duren.
De zorgaanbieder had op basis van zijn deskundigheid, expertise en ervaring kunnen en moeten inzien dat hij voor de cliënt niet de juiste hulpverlener was. Conform zijn eigen kwaliteitsstatuut had de zorgaanbieder de cliënt moeten terugverwijzen naar diens huisarts. In plaats daarvan is afgesproken dat de psycholoog het heft meer in handen zou nemen om zo meer structuur te creëren en ook dat er een tweede behandeljaar zou plaatsvinden. De cliënt heeft meermalen aan de zorgaanbieder te kennen gegeven dat hij nimmer het gevoel heeft gehad dat er met een behandeling is begonnen; door de zorgaanbieder werd dit niet gezien als een indicatie dat zijn behandeling geen effect had. Door een en ander heeft de zorgaanbieder de behandeling te lang laten voortduren.

3.
De zorgaanbieder heeft onjuist gerapporteerd aan de huisarts van de cliënt.
In het eindgesprek tussen de cliënt, de psycholoog en de psychiater gaven laatstgenoemden aan dat de behandeling eindelijk eens beëindigd moest worden en dat er geen psychologische hulpvraag (meer) was. Die hulpvraag was er nog wel degelijk. De cliënt ervoer deze mededelingen als onbegrip en meende dat de psycholoog en de psychiater het onderliggende probleem niet hadden begrepen.
De zorgaanbieder had in zijn rapportage, die – zo stelt de cliënt – niet met hem is besproken, dan ook niet mogen stellen dat er geen sprake meer was van een psychologische hulpvraag.

De cliënt verzoekt de commissie te bepalen dat de zorgaanbieder het tweede behandeljaar niet declareert, omdat die periode onnodig was. Subsidiair verlangt de cliënt dat hij zijn eigen risico van
€ 251,98 terug krijgt, indien het de zorgaanbieder wel is toegestaan om te declareren. Ook wenst hij zijn reiskosten ad € 68,80 over het tweede behandeljaar vergoed te krijgen. Verder wil de cliënt dat het dossier, zoals dat naar de huisarts is gestuurd, door de zorgaanbieder zal worden aangepast in die zin dat er wel een psychologische hulpvraag was die de zorgaanbieder niet kon beantwoorden en dat de zorgaanbieder de huisarts verzoekt om de cliënt door te verwijzen naar meer specialistische zorg/hulpverlening.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.

De cliënt is van 12 november 2015 tot juni 2017 bij de zorgaanbieder in behandeling geweest. Op 8 december 2015 is het behandelplan door een psychotherapeut tevens hoofdbehandelaar met de cliënt besproken tijdens het adviesgesprek. Na dit gesprek heeft de cliënt de behandelingsovereenkomst met de zorgaanbieder ondertekend.

De cliënt werd geïndiceerd voor een individueel behandeltraject waarin door middel van cognitief gedragstherapeutische technieken werd gewerkt aan remissie van de stemmingsklachten bij de cliënt. De cliënt heeft in het kader van de psycho-educatie/cognitieve gedragstherapie 22 behandelcontacten gehad met de zorgaanbieder. Naast het behandeltraject is een onderzoekstraject opgestart, waaruit de conclusie kwam dat er sprake was van een autismespectrumstoornis bij de cliënt. Na het onderzoekstraject volgde een psycho-educatietraject om samen met de cliënt te bekijken tegen welke specifieke aspecten van autisme hij in zijn dagelijks leven aanliep en hoe hij daarmee om zou kunnen gaan. Op 7 januari 2016 is de behandeling gestart, die – zeker in de beginfase – bestond uit wekelijkse behandelcontacten met cognitieve gedragstherapie. Op 15 maart 2016 heeft een neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden en op 1 april 2016 is een WAIS afgenomen. Op 13 juli 2016 heeft er een psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden en toen zijn ook de opties voor medicatie met de cliënt besproken, maar deze zag op dat moment af van medicatie. Enige tijd later is de cliënt toch medicijnen gaan gebruiken en dat gebruik is op 5 oktober 2016 geëvalueerd. De resultaten van de onderzoeken die hebben plaatsgevonden, de toe te passen technieken, elke stap in de behandeling van de cliënt en de opties om de medicatie te verhogen of daarmee te stoppen, zijn met de cliënt besproken en daarover is hem uitleg gegeven.

Gedurende het traject heeft de zorgaanbieder in overleg met de cliënt gezocht naar een vorm van therapeutische behandeling die voor hem passend was. Door partijen zijn inspanningen verricht en soms is voor een andere richting gekozen in een poging om een beter resultaat te bereiken. Gedurende het traject is er veelvuldig contact geweest met ketenpartners om te onderzoeken wat zij voor de cliënt zouden kunnen betekenen. De tijd die uiteindelijk is besteed om te trachten tot resultaat te komen, is niet onevenredig lang geweest.

De betrokken hulpverleners herkennen zich niet in het beeld dat zij de cliënt niet hebben begrepen. Gelet op het ziektebeeld van de cliënt zou dit wel als zodanig door hem ervaren kunnen zijn.

De zorgaanbieder heeft de cliënt vanuit zijn deskundigheid en ervaring behandeld, zoals van de zorgaanbieder vakinhoudelijk verwacht had mogen worden. Dat het traject, zoals de cliënt stelt, niet tot het door hem gewenste resultaat heeft geleid, wil niet zeggen dat de geboden geestelijke gezondheidszorg niet lege artis is uitgevoerd. In de geestelijke gezondheidszorg is er geen garantie te geven op een goed resultaat. De resultaten die bereikt zijn, waren echter niet in lijn met de verwachtingen van de cliënt.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zorgaanbieder nog verklaard dat het volgens hem niet aan de cliënt is om de inhoud van de rapportage aan de huisarts te bepalen. De zorgaanbieder kan niet nagaan of de inhoud van de rapportage besproken is met de cliënt. De toestemming is afgeleid uit een e-mail van de cliënt aan de zorgaanbieder.

De zorgaanbieder is van mening dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard dient te worden en dat een redelijke grond ontbreekt voor betaling van het eigen risico en de reiskosten van de cliënt.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Formeel aspect
De commissie dient eerst een formeel aspect te beoordelen. Tegen de klacht van de cliënt is van de kant van de zorgaanbieder een verweerschrift ontvangen dat als verwerende partij(en) vermeldt [GZ-psycholoog] en [psychiater] voornoemd. Mede gelet op de inhoud van het klachtschrijven van de cliënt heeft echter de zorgaanbieder als verwerende partij te gelden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de commissie de cliënt en de namens de zorgaanbieder verschenen personen over dit aspect gehoord. De gehoorde personen kunnen zich ermee verenigen dat de zorgaanbieder de verwerende partij is en dat het verweerschrift wordt beschouwd als ingediend door de zorgaanbieder.

De commissie komt nu toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen, die zij – na ver-melding van het toetsingskader – zal bespreken in de volgorde zoals de cliënt die aan de commissie heeft gepresenteerd.

Het toetsingskader
De overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behan-delingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. De cliënt is van mening dat de uitvoering van die overeenkomst door de zorgaanbieder niet tot het door hem beoogde resultaat heeft geleid. Hij houdt de zorgaanbieder hiervoor aansprakelijk.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder verweten kunnen worden en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werk-zaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde om-standigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam en/of de menselijke geest in het (genezings)proces een on-gewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Klachtonderdeel 1.
Dat de zorgaanbieder de kern van de problematiek van de cliënt onvoldoende heeft onderkend en aldus het door de cliënt gewenste resultaat niet heeft bereikt, berust naar het oordeel van de commissie ken-nelijk op een subjectieve beleving van de cliënt en is in die zin voor de commissie niet objectief te toet-sen. Zoals hiervoor gezegd, is niet aan de orde of de zorgverlener het door de cliënt gewenste resultaat heeft bereikt, maar of de door de zorgaanbieder geleverde inspanning voldoende en foutloos is geweest. Uit het standpunt van de zorgaanbieder, zoals dat hiervoor is weergegeven, kan de commissie niet afleiden dat de zorgaanbieder zich bij de behandeling van de cliënt onvoldoende heeft ingespannen of bij die inspanning een fout heeft gemaakt. De cliënt heeft niet aannemelijk gemaakt – hoewel dat wel op zijn weg had gelegen – dat zulks wel het geval is geweest. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 2.
De stelling van de cliënt dat zorgaanbieder de behandeling onnodig lang heeft laten duren, mist feitelijke grondslag. Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling van het geschil naar voren hebben gebracht, is de commissie niet gebleken van objectieve aanknopingspunten voor het oordeel dat de zorgaanbieder niet volgens de geldende professionele maatstaven heeft gehandeld dan wel in enig ander opzicht niet heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener mag worden verwacht. Er kan dan ook niet gesproken worden dat de zorgaanbieder op dit punt toerekenbaar is tekort geschoten. De commissie acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.
 
Klachtonderdeel 3.
De commissie is van oordeel dat – mede gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen – niet gezegd kan worden dat de zorgaanbieder onjuist heeft gerapporteerd aan de verwijzend huisarts van de cliënt. In zoverre acht de commissie dit klachtonderdeel ongegrond.

De cliënt heeft gesteld dat hij het niet eens is met de inhoud van de schriftelijke rapportage aan zijn huisarts voor zover het betreft de vermelding dat er geen psychologische hulpvraag meer is. In zoverre – aldus de cliënt – heeft de rapportage niet met zijn toestemming plaatsgevonden. De commissie oordeelt hierover als volgt.

De huisarts – ook al is hij verwijzer – is als een derde te beschouwen. De huisarts is immers niet recht-streeks betrokken bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen partijen. Het toestemmingsvereiste volgt uit artikel 7:457 BW, dat aan de hulpverlener een verplichting tot geheimhouding oplegt ten aanzien van hetgeen hij op grond van die overeenkomst over de patiënt te weten is gekomen. De geheimhoudingsverplichting kan onder meer worden doorbroken met toestemming van de patiënt.

De zorgaanbieder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij niet kan nagaan of de inhoud van de rapportage met de cliënt is besproken en dat hij die toestemming uit een e-mail van de cliënt heeft afgeleid. Die e-mail is niet aan de commissie overgelegd en bovendien heeft de cliënt betwist dat daaruit zijn toestemming afgeleid had kunnen worden, zodat aan die e-mail geen bewijs in het voor-deel van de zorgaanbieder kan worden ontleend. De commissie schaart zich in deze achter de lezing van de cliënt, nu niet gebleken is dat de zorgaanbieder in zijn rapportage aan de huisarts de – ook protocollair vereiste – melding heeft gemaakt van het feit dat hij aan de cliënt vooraf inzage in de rapportage heeft gegeven en wat diens reactie daarop is geweest. Het achterwege laten van die melding komt voor rekening en risico van de zorgaanbieder.

Op zich acht de commissie het standpunt van de zorgaanbieder juist dat het niet de cliënt is die de inhoud van de rapportage bepaalt, maar door de cliënt vooraf inzage te geven, had de cliënt met betrekking tot de passage waarmee hij het niet eens was, een verklaring aan die rapportage kunnen toevoegen waarin hij zijn (afwijkende) visie op de inhoud had kunnen weergeven. De zorgaanbieder had vooraf inzage van zijn rapportage aan de cliënt moeten geven, deze om toestemming voor de rapportage moeten vragen en een en ander vast moeten leggen. Niet gebleken is dat dit is gebeurd en daarom acht de commissie het klachtonderdeel op dit punt gegrond.

De verlangde schadevergoeding en aanpassing van het dossier
De door de cliënt verlangde schadevergoeding houdt verband met klachtonderdeel 2. Voor aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar (in dit geval de zorgaanbieder) in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting of (anderszins)
onrechtmatig heeft gehandeld. De commissie heeft hiervoor geoordeeld dat dit klachtonderdeel onge-grond is, waarmee impliciet is geoordeeld dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming of een onrechtmatig handelen van de zorgaanbieder. Dit betekent dat aan de cliënt geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door hem verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.

De commissie acht zich niet bevoegd te bepalen dat de zorgaanbieder de rapportage aanpast in de door de cliënt gewenste zin. De commissie merkt op dat de cliënt het recht heeft een schriftelijke verklaring af te geven over de inhoud van de rapportage en te verlangen dat die verklaring in zijn patiëntendossier zal worden opgenomen. Ook de verlangde aanpassing van het dossier zal worden afgewezen.

Het klachtengeld
Indien de klacht van de cliënt door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, wordt – zo bepaalt artikel 21 van het reglement van de commissie – in het  bindend advies tevens bepaald, dat de zorgaanbieder aan de cliënt het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu in dit geval sprake is van een gedeeltelijke gegrondbevinding en de cliënt een klachtengeld heeft betaald van € 52,50, zal de commissie uitvoering geven aan deze bepaling.

Op grond van de voorgaande overwegingen dient als volgt beslist te worden.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klachtonderdelen 1. en 2. ongegrond;

– verklaart klachtonderdeel 3., wat betreft het onjuist rapporteren door de zorgaanbieder aan
           de huisarts van de cliënt ongegrond en voor het overige gegrond;

– wijst af de door de cliënt verlangde schadevergoeding;

– bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden ter
zake van het door de cliënt betaalde klachtengeld.

Aldus beslist op 20 oktober 2017 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.