Bij bevolkingsonderzoek borstkanker sprake van screening en niet van diagnose

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 119858/130756

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënte is in 2017 bij de zorgaanbieder geweest voor een borstkankeronderzoek, hieruit kwamen geen bijzonderheden. In 2019 voelde de cliënte een knobbeltje en bleek zij borstkanker te hebben. Haar medisch specialist heeft de beelden uit 2017 nog een keer bekeken en vastgesteld dat daar al een verdacht gebied, wat niet tijdens het vorige onderzoek in 2014, te zien was, en wat verder onderzocht had moeten worden. Door de verlate diagnose is de overlevingskans van de cliënte kleiner geworden en moest haar borst worden afgezet. De cliënte eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat er bij het bevolkingsonderzoek sprake is van screening en geen diagnostiek. Dit onderzoek leidt tot een uitslag zonder volledige zekerheid, dit staat ook in de bijgeleverde folder. De medisch specialist die het onderzoek opnieuw beoordeeld heeft is geen deskundige op dit gebied en daarnaast zijn de conclusies over de oude beelden getrokken met de kennis die nu beschikbaar is. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld. De specialist van de cliënte is geen expert op dit gebied en volgens nieuw onderzoek van de zorgaanbieder is de conclusie hetzelfde als in 2017. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënte], wonende te [woonplaats] gemachtigde: [naam]

en

Stichting Bevolkingsonderzoek Zuid- West, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)
gemachtigde: [naam].

Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2022 te Den Haag.

Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Cliënte werd ter zitting vertegenwoordigd door haar echtgenoot, [naam], en haar gemachtigde, [naam], [rechtsbijstandsverzekeraar].
De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], [verzekeraar] en [naam], screeningsradioloog. [Naam], bestuursvoorzitter van de zorgaanbieder en [naam], klachtenfunctionaris, waren via een ZOOM-verbinding als toehoorder aanwezig.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het handelen van de zorgaanbieder bij (de beoordeling van) het screeningsonderzoek bij cliënte in 2017 in het kader van het bevolkingsonderzoek borstkanker.

Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënte heeft op 25 januari 2017 deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek op borstkanker bij de zorgaanbieder. Er kwamen tijdens dit onderzoek geen bijzonderheden naar voren. In januari 2019 voelde cliënte een bobbeltje in haar borst en na onderzoek bleek dit een carcinoom met een diameter van 51 mm te zijn, waarna haar borst op 11 maart 2019 is geamputeerd.
De medisch adviseur van cliënte, [naam] heeft de medische informatie inclusief het beeldvormende materiaal opgevraagd en beoordeeld. Hij heeft in zijn advies van 17 juli 2019 aangegeven dat op de mammografie in 2017 in het laterale deel van de linkerborst een suspect gebied met microcalcificaties te zien is waar geen actie op is ondernomen. De afwijking was nieuw ten opzichte van de mammografie uit 2014. Het cluster valt in de BI-RADS 4 classificatie, hetgeen een verdachte bevinding betekent en een reden is voor doorverwijzing (medisch advies d.d. 04-05-2020). De mammografische afwijking in 2017 was voor een redelijk bekwaam en redelijk handelend radioloog goed te visualiseren en het missen hiervan kan volgens haar medisch adviseur als verwijtbaar worden aangemerkt. Deze bevindingen worden in het medisch advies d.d. 7 maart 2021 door [naam] bevestigd.

Als gevolg van het missen van de tumor is een delay in de diagnose van 2 jaar ontstaan. In 2017 bevond de tumor zich in stadium 1 met een bijbehorende vijfjaarsoverleving van 98%. Aangezien in 2019 geen uitzaaiingen in de okselklieren zijn geconstateerd, bevond de tumor zich op dat moment in stadium IIA met een bijbehorende vijfjaarsoverleving van 92%. De delay in de diagnosestelling en behandeling van twee jaar heeft cliënte derhalve in een toestand gebracht die een slechtere prognose kent (medisch advies 30 oktober 2019). Cliënte was in 2019 genoodzaakt om haar borst te laten amputeren, terwijl dit zonder delay in de diagnosestelling niet in de rede zou hebben gelegen. Cliënte heeft zowel op psychisch als fysiek vlak moeilijkheden ondervonden van de borstamputatie. Zij heeft het als zeer ingrijpend ervaren om haar borst te verliezen. Zij voelt zich hier vaak somber over. Kleding zit anders en zij wordt elke dag geconfronteerd met het gemis van haar borst. Zij moet nog steeds dagelijks littekenzalf smeren, heeft pijnklachten in verband met trekkende hechtingen en het aangedane gebied blijft gevoelig. Gezien het vorenstaande acht cliënte een smartengeldvergoeding van € 7.500,– redelijk.

Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van cliënte gesteld dat zij haar rechtsbijstandsverzekeraar heeft ingeschakeld omdat de zorgaanbieder haar brief niet binnen een paar weken had beantwoord. Pas na inschakeling van haar rechtsbijstandsverzekeraar was een gesprek met de zorgaanbieder mogelijk. Dit heeft tot veel ergernis geleid. Daarom legt cliënte nu haar klacht aan de commissie voor.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Bij het bevolkingsonderzoek borstkanker is sprake van een screening en niet van diagnostiek. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van röntgenfoto’s. Dit onderzoek leidt tot een uitslag zonder volledige zekerheid, zoals ook vermeld in de bij de uitnodiging meegezonden folder van het RIVM “Bevolkingsonderzoek borstkanker” en in de correspondentie naar aanleiding van de uitslag van het onderzoek.
De zorgaanbieder is van mening dat de eenzijdig ingewonnen adviezen geen bewijskracht hebben.
De door cliënte ingeschakelde medisch adviseur is een trauma chirurg in ruste, die door het handelen van screeningsradiologen te beoordelen buiten zijn deskundigheidsgebied is getreden. Daarbij zijn de conclusies tot stand gekomen met de kennis en wetenschap van het beloop achteraf, terwijl de beoordelend screeningsradiologen deze kennis en wetenschap tijdens de screening in 2017 niet hadden. Ook is niet duidelijk over welke gegevens de later ingeschakelde radioloog beschikte. Wel staat vast dat deze radioloog kennis had van het beloop in 2019.
De screeningsradiologen hebben nogmaals de opnames van 2014, 2017 en 2019 met elkaar vergeleken. De opname in het ziekenhuis van 16 januari 2019 laat geen verandering zien van de calcificaties in aantal en grootte. Wel is met de Tomosynthese een vermeende tumorschaduw zichtbaar die niet zichtbaar is op de opnames die in het kader van het bevolkingsonderzoek in 2017 zijn gemaakt vanwege het dense klierweefsel ACRC. Er moet rekening mee worden gehouden dat het carcinoom een zogenaamd intervalcarcinoom betreft dat is ontstaan tussen twee screeningsrondes. Cliënte is hierop gewezen in de correspondentie over de uitslag van het onderzoek.

De zorgaanbieder stelt dat de screeningsradiologen hebben gehandeld in overeenstemming met de geldende richtlijnen. Zij verzoekt de commissie de klacht ongegrond te verklaren en de vordering tot schadevergoeding af te wijzen wegens gebrek aan onderbouwing en de afwezigheid van een causaal verband.

Beoordeling van het geschil
Op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling over en weer naar voren is gebracht, is de commissie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de zorgaanbieder verwijtbaar jegens cliënte heeft gehandeld en niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden mag worden verwacht. De commissie overweegt daartoe als volgt.

In het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker worden door een laborant 4 röntgenfoto’s gemaakt die op een later moment door twee screeningsradiologen worden beoordeeld. Een screening kan niet gelijkgesteld worden met een diagnose in het ziekenhuis. Het is een feit van algemene bekendheid dat nader onderzoek met behulp van een echoscopie of MRI-scan in vergelijking met een röntgenfoto tot een nauwkeuriger resultaat leidt.

In de, bij de uitnodiging gevoegde, informatiefolder staat uitdrukkelijk vermeld dat het bevolkingsonderzoek geen volledige zekerheid biedt. Borstkanker wordt in zeven van de tien gevallen ontdekt. Er bestaat een kleine kans dat borstkanker niet op de röntgenfoto’s is te zien. Daarnaast is het mogelijk dat tussen de screeningsrondes zich een zogenaamd intervaltumor openbaart. In de correspondentie over de uitslag wordt vermeld dat de uitslag een momentopname is en dat bij klachten een huisarts dient te worden geraadpleegd.

Cliënte heeft gesteld dat de door haar ingeschakelde medisch specialist op het beeldmateriaal van het onderzoek in 2017 een suspect gebied met microcalcificaties heeft gezien dat door de screeningsradiologen over het hoofd is gezien. De door haar geraadpleegde deskundigen hebben vastgesteld dat op basis van het beeldmateriaal sprake was van een BI-RADS 4, en gelet daarop verwijzing naar het ziekenhuis was geïndiceerd.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder gesteld dat in het overleg tussen screeningsradiologen, naar aanleiding van de klacht van cliënte, de röntgenfoto’s van 2017 en 2019 met elkaar zijn vergeleken. Op deze foto’s is er weinig verschil in kalkafzetting te zien. Ook op basis van het nieuwe onderzoek zou dezelfde uitslag worden gegeven.

De commissie merkt in de eerste plaats op dat de ingeschakelde medisch specialist een traumachirurg in ruste is die, gezien zijn specialisatie, niet geacht wordt de expertise te bezitten om dit beeldmateriaal te beoordelen. Daarbij komt dat deze specialist evenals de later ingeschakelde radioloog de beelden hebben beoordeeld met de kennis van het intervaltumor en het beloop achteraf. Een radioloog met de voorkennis van de kankerdiagnose kijkt anders naar een röntgenfoto dan een radioloog die deze kennis niet heeft.

De commissie is van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Vordering tot schadevergoeding:
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgovereenkomst. Nu hiervan niet is gebleken, wijst de commissie de vordering af. Ook overigens is de commissie van oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen het handelen van de zorgaanbieder en de geclaimde schade.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond en wijst het gevorderde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer prof. dr. C.W. Burger, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 14 februari 2022.