Bepaling van het operatieniveau van de herniaoperatie is volgens de normen

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 123347

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Na de herniaoperatie heeft cliënt gelijkblijvende klachten. Na een MRI blijkt dat er op een verkeerd niveau is geopereerd. Na de operatie in een ander ziekenhuis bemerkte cliënte direct pijnvermindering. De zorgaanbieder stelt dat niet goed is vast te stellen of op het juiste niveau is geopereerd. De chirurg die de operatie heeft uitgevoerd blijft van mening dat er op het juiste niveau was geopereerd. Naar het oordeel van de commissie is voldoende duidelijk geworden dat op het verkeerde niveau is geopereerd. Van verwijtbaar handelen is echter geen sprake, omdat het vaststellen van het operatieniveau gebruik is gemaakt van de röntgendoorlichtingstechniek. Dat is de gebruikelijke manier om het operatieniveau te bepalen.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Stichting Spaarne Gasthuis, gevestigd te Haarlem (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 12 juli 2019 te Zwolle. Partijen hebben op voorhand aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge toelichting van hun standpunt. Zij zijn daarom niet ter zitting verschenen. 

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op een verkeerd uitgevoerde herniaoperatie die de cliënte op 19 december 2016 bij de zorgaanbieder heeft ondergaan. De cliënte vordert schadevergoeding van de zorgaanbieder. 

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het klacht met bijlagen die op 3 maart 2019 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

De cliënte heeft na het ondergaan van de herniaoperatie op 19 december 2016 gelijkblijvende klachten als voor de operatie. Zij heeft hierover meerdere keren contact met de polikliniek. In februari 2017 wordt door de arts een MRI aangevraagd. In maart 2017 volgt de uitslag daarvan en de cliënte wordt doorverwezen naar de pijnpoli voor zenuwblokkade. 

In juni 2017 wordt vanwege aanhoudende pijnklachten op verzoek van de huisarts een MRI gemaakt bij het MRI Centrum. Hieruit blijkt de hernia er nog te zitten en dat er op een verkeerd niveau is geopereerd. Huisarts en MRI Centrum concluderen dat er foutief is geopereerd, de zorgaanbieder ontkent dit. In september 2017 volgt een nieuwe operatie bij het Slotervaart Ziekenhuis. De arts van het Slotervaart Ziekenhuis heeft aangegeven dat zij heeft geopereerd in een gebied, waar geen eerdere operatie heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft zij gezien dat de zenuw paars was wat duidt op een langdurige beknelling van de zenuw. Vrijwel direct na de tweede operatie bemerkte de cliënte pijnvermindering in het been. Het herstel heeft echter erg lang geduurd en de klachten zijn nog niet volledig weg. 

De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft vastgesteld dat er op het verkeerde niveau is geopereerd. De cliënte wenst nu financiële compensatie voor het geleden leed, waaronder langdurige pijn, verlies van inkomen, verlies van baan en alle aanpassingen toen, nu en in de toekomst. 

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar de schriftelijke reactie op de klacht d.d. 15 april 2019. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder stelt dat niet goed is vast te stellen of op het juiste niveau is geopereerd. 

De meningen hierover lopen uiteen. De chirurg die de operatie heeft uitgevoerd blijft bij haar mening dat er op het juiste niveau was geopereerd. Nadat de cliënte bij haar terugkwam met aanhoudende klachten heeft zij een MRI laten maken en ook dat bevestigde haar dat zij op het juiste niveau had geopereerd. Vervolgens heeft zij nog overlegd met de radioloog uit het MRI Centrum en met een derde radioloog en ook deze bevestigde haar mening. De zorgaanbieder stelt dat volgens de landelijke richtlijnen werkend tot niveaubepaling van de operatie is gekomen en dat postoperatief is gehandeld zoals dat gebruikelijk en patiëntvriendelijk is. 

Naar aanleiding van de door de cliënte bij de zorgaanbieder ingediende klacht bij de klachtencommissie heeft een vierde radioloog de preoperatieve MRI beoordeeld. Deze heeft geconcludeerd dat er is geopereerd op het verkeerde niveau. Er blijft dus staan dat door twee radiologen (van de zorgaanbieder) is geoordeeld dat op het juiste niveau is geopereerd en door twee anderen (van het MRI Centrum en van het UMC) dat dit niet het geval is.

De zorgaanbieder vindt het spijtig dat de operatie de cliënte niet heeft gebracht wat zij ervan verwachtte, maar de zorgaanbieder is van mening dat er lege artis is gehandeld, zowel perioperatief als in het postoperatieve traject. 

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt. 

Het toetsingskader
De overeenkomst die de cliënte en (de arts van) de zorgaanbieder met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5,  van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de overige bepalingen van het BW, in het bijzonder de bepalingen van genoemde afdeling.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de arts tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de arts verweten kunnen worden en de cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de arts bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de arts die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. 

De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener/arts zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

De commissie zal de klacht van de cliënte, afgezet tegen het hierboven geschetste toetsingskader, beoordelen. 

Inhoudelijke beoordeling

Aan de commissie liggen twee vragen ter beantwoording voor, namelijk de vraag of de operatie op 

12 december 2016 op een verkeerd niveau is uitgevoerd en vervolgens de vraag of de zorgaanbieder schadevergoedingsplichtig is jegens de cliënte. 

Door de klachtencommissie van de zorgaanbieder is op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in de door de cliënte aanhangig gemaakte klachtenprocedure. In deze uitspraak heeft de klachtencommissie de klacht op het medisch-technisch aspect gegrond verklaard. De klachtencommissie achtte het gelet op de beoordeling van de door haar ingeschakelde neuroradioloog van het Amsterdam UMC aannemelijk dat de cliënte bij de zorgaanbieder op het verkeerde niveau is geopereerd. Het bevreemdt de commissie dat de zorgaanbieder in haar verweer thans opnieuw stelt dat niet vaststaat dat er op het verkeerde niveau is geopereerd. Hiermee geeft de zorgaanbieder er blijk van aan het oordeel van haar klachtencommissie voorbij te gaan. 

De commissie overweegt dat uit de stukken inclusief beeldvorming voldoende blijkt dat sprake is van een op het verkeerde niveau uitgevoerde operatie. Dit is medisch voldoende onderbouwd en door de zorgaanbieder niet aannemelijk weerlegd. De commissie zal de klacht van de cliënte voor wat betreft het verkeerd uitvoeren van de herniaoperatie op 12 december 2016 derhalve gegrond verklaren.

Wat betreft toekenning van de gevraagde schadevergoeding, overweegt de commissie dat daarvan geen sprake kan zijn. Zoals in bovengenoemd toetsingskader is aangegeven, is voor het vaststellen van aansprakelijkheid vereist dat de vastgestelde tekortkoming aan de arts verweten kan worden. 

De commissie is van oordeel dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat de operatie op 12 december 2016 volgens de medische standaarden en beroepsnormen is uitgevoerd. Bij het vaststellen van het operatieniveau is gebruik gemaakt van de röntgendoorlichtingstechniek, de gebruikelijke manier om het operatieniveau te bepalen. 

De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder de operatie, inclusief de bepaling van het operatieniveau, heeft uitgevoerd conform de daarvoor aanvaarde norm. Dat naar achteraf bleek op een onjuist niveau is geopereerd, is naar het oordeel van de commissie niet gerelateerd aan een onzorgvuldig handelen van de arts van de zorgaanbieder. 

In zoverre betreft het geen verwijtbare fout, maar een zeer zeldzaam voorkomende complicatie van de behandeling. De commissie verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 25 april 2019 [zaaknummer Tuchtcollege], dat in een vergelijkbare zaak eveneens tot dit oordeel is gekomen. 

Gelet op het bovenstaande dient als volgt te worden beslist. 

Beslissing
De commissie:

  • verklaart de klacht van de consument gegrond;
  • bepaalt dat de zorgaanbieder een bedrag van € 77,50 dient te vergoeden aan de cliënte ter zake van het klachtengeld;
  • wijst de gevraagde schadevergoeding af. 

Aldus beslist op 12 juli 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. C.J.R. de Locht, voorzitter, de heer dr. J.D.M. Metzemaekers en de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris.