Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
133499/165765
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Klaagster is kort achter elkaar tweemaal met haar 3 maanden oude zoontje met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd vanwege epileptische aanvallen na een vaccinatie. Het ziekenhuis heeft hen naar huis gestuurd. Via de huisarts is de zoon alsnog opgenomen in het ziekenhuis wegens hervatting van de epileptische aanvallen. Volgens het ziekenhuis heeft de zoon de juiste zorg gehad. De opname is noodzakelijk geweest teneinde snel uit te kunnen zoeken wat de beste behandeling zou zijn tegen de aanvallen. De commissie is van oordeel dat het ziekenhuis de juiste zorg heeft betracht. Er zijn geen aanwijzingen dat er fouten zijn gemaakt.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Klaagster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige [naam zoon], wonende te [woonplaats],(hierna te noemen: klaagster)
en
Academisch Ziekenhuis behorende bij de openbare universiteit Rotterdam, gevestigd te Rotterdam,
(hierna te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 juni 2022 te Utrecht.
Klaagster is voor deze behandeling tijdig en behoorlijk opgeroepen, maar is niet verschenen.
Het ziekenhuis is bij deze behandeling verschenen, vertegenwoordigd door [naam kinderarts-kinderhematoloog], en [naam bedrijfsjurist].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de volgens klaagster onjuiste wijze waarop het ziekenhuis de zoon heeft behandeld voor zijn epileptische aanvallen.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
In de nacht van 31 maart op 1 april 2021 kreeg de drie maanden oude zoon van klaagster na een vaccinatie hoge koorts en ’s avonds epileptische aanvallen, hetgeen nog nooit eerder was voorgekomen. Klaagster heeft tweemaal een ambulance gebeld, die haar en de zoon beide keren naar het ziekenhuis heeft gebracht. Het ziekenhuis heeft hen beide keren zonder hulp naar huis heeft gestuurd, wetende dat de zoon epileptische aanvallen had met een blauw gezicht, verstikking, bewustzijnverlies en hoge koorts. In het ziekenhuis is van de zoon bij het eerste bezoek alleen bloed afgenomen. Bij het tweede bezoek aan het ziekenhuis hebben klaagster en de zoon ‘s nachts 2,5 uur moeten wachten zonder dat een arts bij hen is geweest. Vervolgens kwam er een verpleegster die zei dat ze naar huis moesten gaan.
Op 2 april wordt de zoon via de huisarts in het ziekenhuis opgenomen wegens hervatting van de epileptische aanvallen. Klaagster heeft een video van een epileptische aanval bij de zoon naar haar huisarts gestuurd, die met spoed contact heeft opgenomen met het ziekenhuis en de zoon een uur later heeft aangemeld bij een neuroloog. Op weg naar het ziekenhuis kreeg de zoon opnieuw een ernstige aanval. Zijn gezicht werd blauw en hij verloor het bewustzijn. Klaagster dacht dat de zoon dood was. In aanwezigheid van klaagster heeft de zoon vervolgens ongeveer twee weken in het ziekenhuis gelegen, waar hij elk uur aanvallen kreeg. Klaagster heeft toen bijna niet geslapen en elke keer gehuild en geschreeuwd als de zoon begon te stikken. Klaagster gelooft dat het de schuld van de artsen was dat de zoon elk uur aanvallen had.
Klaagster is van mening dat de artsen bij het eerste en tweede bezoek aan de afdeling spoedeisende hulp (hierna: SEH) nalatig hebben gehandeld door de zoon niet de juiste hulp te verlenen, geen medicijnen voor de aanvallen te geven en hem niet een nacht in het ziekenhuis op te nemen. Klaagster is van mening dat de artsen de zoon van drie maanden onmiddellijk hadden moeten helpen en hem niet naar huis hadden moeten sturen. Klaagster werd ook beloofd om de zoon aan te melden bij een neuroloog, hetgeen niet is gebeurd. Toen klaagster namelijk een paar dagen later de afdeling neurologie van het ziekenhuis belde, kreeg zij te horen dat er voor de zoon geen afspraak was gemaakt met een neuroloog.
Ook vond klaagster het pijnlijk om in de brief van het ziekenhuis van 18 juni 2021 te lezen dat bij het tweede bezoek aan de SEH in de nacht van 31 maart op 1 april geen van de artsen naar de zoon is gekomen om hem te onderzoeken en zij en de zoon naar huis zijn gestuurd, omdat men bezig was met een zieker kind, dat de volgende dag is overleden. Het is niet correct om een moeder met een ziek kind te schrijven dat er kinderen sterven in het ziekenhuis.
Klaagster en de zoon hebben enorme geestelijke schade opgelopen en zij verlangt van het ziekenhuis een schadevergoeding voor wat het ziekenhuis klaagster en de zoon heeft aangedaan en voor de kosten van de taxi die zij moest nemen omdat het ziekenhuis haar en de zoon tweemaal naar huis heeft gestuurd.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, waaronder de stukken die het ziekenhuis na de uitnodiging voor de mondelinge behandeling aan de commissie heeft overgelegd, en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Het ziekenhuis heeft in zijn verweerschrift eerst aan de hand van het medisch dossier van de zoon een chronologisch overzicht gegeven van de medische toestand van de zoon en de behandelingen die hij in het ziekenhuis heeft ondergaan in de periode van 31 maart 2021 tot en met 13 april 2021, op welke periode de klachten van klaagster betrekking hebben. Om het kort te houden verwijst de commissie naar dat overzicht, dat hier als ingelast moet worden beschouwd. Het inhoudelijke verweer van het ziekenhuis luidt als volgt.
Een epileptische aanval is een regelmatig voorkomende aandoening bij kinderen jonger dan zes maanden en die door kinderartsen en/of door neurologen veelvuldig wordt gezien op de SEH van een ziekenhuis. Ouders schrikken vaak heel erg van een dergelijke aanval die er zeer bedreigend uit kan zien.
Bij het eerste SEH-bezoek van de zoon was sprake van een zeer kort beloop van de aanval met snel en goed herstel. Er was op dat moment geen koorts, maar eerder die dag zijn wel vaccinaties gegeven die ook een epileptische aanval kunnen uitlokken bij koorts.
Bij het tweede SEH-bezoek naar aanleiding van weer een toeval, is overleg geweest met de afdeling neurologie. Een tweede insult bij een uitgelokte koorts dan wel in geval van vaccinaties, komt regelmatig voor en is een reden om de kinderneurologie erbij te betrekken, omdat de kans op een mogelijk onderliggend epilepsiebeeld dan groter wordt. Dit is waarschijnlijker indien er sprake is van een syndroom of een achterliggende/vertraagde ontwikkeling. Op de SEH is na lichamelijk onderzoek vastgesteld dat de zoon niet vitaal bedreigd werd, dat geen sprake was van alarmsymptomen, dat er geen neurologische afwijkingen waren en dat de labwaarden van eerder die avond geen aanleiding waren voor herhaling van het onderzoek. Daarop is gezamenlijk beleid gevoerd conform de landelijke richtlijn Epilepsie van de Vereniging voor Neurologie 2017-2018 en de lokale richtlijn Status Epilepticus bij Kinderen van september 2019. Er was geen aanwijzing voor een syndroom of achterliggende/vertraagde ontwikkeling. Na telefonisch overleg tussen de afdelingen kindergeneeskunde en neurologie is besloten de zoon te ontslaan naar huis en spoedig op de polikliniek terug te zien voor een anamnese en aanvullende diagnostiek met medewerking van een tolk. Wegens onbegrip, mede door taalbarrière bij klaagster, is besloten geen stesolid (diazepam) ten behoeve van spierontspanning en ter coupering van mogelijke toevallen mee te geven, aangezien dit niet als verantwoord is ingeschat in handen van klaagster bij wie de communicatie matig en onbetrouwbaar was. Zij leek het Engels slecht te begrijpen en kon niet terugvertellen wat er met haar besproken was.
Het afgesproken beleid op korte termijn een policonsult bij kinderneurologie te realiseren voor verdere opvolging heeft niet tot een daadwerkelijke afspraak geleid omdat dit administratief nog niet was verwerkt toen de zoon na een dag is opgenomen bij de afdeling kinderneurologie. Na de opname hebben nog zeer regelmatig policonsulten bij de afdeling kinderneurologie plaatsgehad.
Op basis van de verslaglegging en het beloop kan niet worden gesteld dat de zoon niet de juiste hulp heeft gehad. Bij een epileptische aanval wordt in de dagelijkse praktijk verschillend gehandeld en de behandeling is afhankelijk van de individuele casus. Er wordt altijd overlegd met een (kinder-)neuroloog. Na dit overleg wordt soms besloten tot opname, soms tot snel poliklinisch contact ten behoeve van analyse van de oorzaak van de epileptische aanvallen. Terugkijkend in de wetenschap dat een derde aanval niet op 1 april 2021 maar een dag later is geweest, was opname van de zoon te verkiezen geweest, echter het gevoerde beleid was niet ongebruikelijk en niet onjuist. Mogelijk hadden de taalbarrière en het onbegrip van klaagster als mede-redenen tot opname meegewogen kunnen worden. Daarentegen is gedacht dat er meer aandacht zou zijn voor de zoon en zijn ziekteverschijnselen bij een afspraak op de polikliniek in aanwezigheid van een tolk.
De zorg die aan de zoon is geleverd is conform de richtlijnen en adequaat geweest. De opname is noodzakelijk geweest teneinde snel uit te kunnen zoeken wat de beste (medicamenteuze) behandeling zou zijn tegen de frequente aanvallen en voor de classificatie van de epileptische aanvallen op deze jonge leeftijd. Levetiracetam is een eerste keus optie bij epilepsie op deze leeftijd, gevolgd door carbamazepine. Het geven van pyridoxine (vitamine B6), pyridoxaalfosfaat en folinezuur is ook conform de richtlijnen epilepsie bij jonge kinderen gezien de mogelijkheid van pyridoxine afhankelijke epilepsie.
Met de mededeling in de brief van 18 juni 2021 hebben de betrokken hulpverleners klaagster geenszins willen kwetsen en zij betreuren het effect dat daardoor bij klaagster is veroorzaakt. De uitleg was bedoeld als toelichting op de tijd die klaagster met de zoon op de SEH heeft moeten wachten alvorens zij te horen kreeg dat zij met de zoon naar huis mocht gaan.
Degenen die betrokken zijn geweest bij de behandeling van de zoon hebben zich ingezet om hem naar beste kunnen en naar eer en geweten goede zorg te verlenen. Daarbij hebben zij gehandeld in overeenstemming met de op hen rustende zorgplicht. Het ziekenhuis verzoekt de commissie dan ook de klachten ongegrond te verklaren en de door klaagster verlangde, maar niet onderbouwde schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, het volgende overwogen.
Het beoordelingskader
De relatie tussen partijen is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van een dergelijke overeenkomst moet het ziekenhuis (daaronder begrepen degenen die hem bij die uitvoering feitelijk behulpzaam zijn) de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Dit betekent dat hij de zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Het gaat daarbij niet om de vraag of dat handelen anders of zelfs beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de hulpverlener binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.
Voor een goed begrip van de hiervoor genoemde maatstaf is het van belang te weten dat die zorgplicht in beginsel wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij zijn inspanning een fout heeft gemaakt en dus niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener.
De beoordeling
De commissie dient aan de hand van genoemde maatstaf de vraag te beantwoorden of (de behandelende artsen van) het ziekenhuis in de gegeven omstandigheden van destijds verwijtbaar (hebben) heeft gehandeld.
Klaagster heeft de inhoud van het hiervoor genoemde overzicht van het ziekenhuis niet betwist. De commissie gaat in deze procedure daarom uit van de juistheid van die inhoud, die – zo is de commissie gebleken – correspondeert met de verslaglegging in het medisch dossier van de zoon, voor zover dit is overgelegd.
In de wijze waarop de zoon is behandeld, zoals het ziekenhuis heeft weergegeven en welke weergave steun vindt in het medisch dossier van de zoon, heeft de commissie geen aanwijzingen gevonden dat (de betrokken artsen van) het ziekenhuis zich onvoldoende (hebben) heeft ingespannen of daarbij zodanige fouten (hebben) heeft gemaakt, dat dat handelen niet kan worden beschouwd als het handelen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener in gelijke omstandigheden. Dat het – zoals klaagster heeft gesteld – de schuld van de artsen was dat de zoon elk uur aanvallen heeft gehad, is niet komen vast te staan noch aannemelijk geworden. De commissie begrijpt dat de epileptische aanvallen van haar jonge zoontje – die zich naar de commissie uit het medisch dossier begrijpt gelukkig nadien niet meer herhaald hebben – voor de moeder buitengewoon angstaanjagende ervaringen zijn geweest. Naar het oordeel van de commissie hebben de betrokken artsen van het ziekenhuis, gegeven de omstandigheden, echter de zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie heeft geen reden te twijfelen dat het ziekenhuis in zijn brief van 18 juni 2021 een andere bedoeling heeft gehad dan klaagster uitleg te geven over de zeer ernstige omstandigheden van een andere jonge patiënt die er helaas toe hebben geleid dat zij met haar zoon lang heeft moeten wachten op de SEH alvorens zij te horen kreeg dat zij met de zoon naar huis mocht gaan.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, acht de commissie de klacht van klaagster ongegrond.
De verzochte schadevergoeding
Klaagster heeft om toekenning van een schadevergoeding verzocht. Nu het hier een contractuele verhouding betreft tussen klaagster en het ziekenhuis is voor toekenning van een schadevergoeding ten minste vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) van het ziekenhuis. Hiervoor heeft de commissie overwogen dat zij de klacht van klaagster ongegrond acht en dat betekent dat er van een toerekenbare tekortkoming geen sprake is. Reeds op deze grond moet de verzochte schadevergoeding worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van klaagster ongegrond;
– wijst de verzochte schadevergoeding af.
Aldus beslist op 24 juni 2022 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. G.J. van der Burg en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.