Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117831
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Stichting Het Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, gevestigd te Amsterdam (verder te noemen: het ziekenhuis).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 11 september 2018 te Groningen. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Daarbij was de cliënte in persoon aanwezig en werd het ziekenhuis vertegenwoordigd door [naam advocaat].
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de behandeling van de cliënte door het ziekenhuis, de wijze waarop het ziekenhuis de behandelovereenkomst heeft beëindigd en het verstrekken van een foto aan een jurist van het ziekenhuis.
Standpunt van de cliënt
In de kern komt het standpunt van de cliënte – voor zover thans van belang – op het volgende neer.
In (of omstreeks) het jaar 2004 is de cliënte behandeld aan het gelaat door [naam], arts-dermatograaf (hierna ook: de arts). Daarbij zijn littekens op en rond de kin behandeld, zodat die minder zichtbaar werden. De roodheid van de littekens is bijgekleurd met gebruikmaking van kleurstoffen. De cliënte vindt dat de arts destijds uitmuntend werk heeft verricht. Na verloop van jaren begonnen de behandelde littekens weer meer zichtbaar te worden.
Omdat cliënte zo tevreden was over de eerdere behandeling door de arts, heeft zij zich weer tot deze gewend. Inmiddels werkte de arts voor het ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft met de cliënte, in het jaar 2014, een behandelovereenkomst gesloten. De cliënte heeft aan de arts gevraagd om met dezelfde kleur de heringetreden roodheid van de huid op en rond de kin te behandelen. De arts zou dezelfde kleur gebruiken. De behandeling die toen is uitgevoerd resulteerde er ditmaal echter in dat er enorme, afstekende rode vlekken op de huid zichtbaar waren. Deze behandeling is vanwege een verbouwing in het ziekenhuis uitgevoerd in een ruimte waar onvoldoende daglicht was. De cliënte leek na de behandeling “wel een tomaat”. De arts heeft vervolgens, op 23 februari 2017, opnieuw behandeld, ditmaal met (onder andere) een witte kleurstof. Dit had als resultaat dat de cliënte opvallende witte vlekken op de huid kreeg. Dit zag er verschrikkelijk lelijk uit, mede omdat de cliënte van zichzelf geen bleke huid heeft. De witte plekken hadden een parelmoerachtige glans. De witte kleurstof had niet gebruikt mogen worden.
De cliënte en het ziekenhuis hebben een afspraak gemaakt voor een nieuw consult dat zou plaatsvinden op 27 maart 2017. Op dit consult zou de behandeling worden voortgezet. Tot verbazing van de cliënte is daar de behandelovereenkomst opgezegd door het ziekenhuis. De cliënte vindt dit onzorgvuldig. Het ziekenhuis had de overeenkomst op andere wijze dienen op te zeggen, bijvoorbeeld telefonisch, mede gelet op de grote reisafstand en daarmee gepaard gaande tijd en de kosten die het bezoeken van het ziekenhuis voor de cliënte met zich bracht.
Ten slotte klaagt de cliënte erover dat er een foto van haar gezicht via een jurist van het ziekenhuis naar haar is gezonden. De jurist mocht niet beschikken over deze foto die onder de medische geheimhoudingsverplichting valt. De persoonlijke levenssfeer van de cliënte is hierdoor geschonden.
De cliënte vraagt haar een schadevergoeding toe te kennen van € 385,– als vergoeding voor het door haar betaalde eigen risico onder de Zorgverzekeringswet. Verder vraagt zij vergoeding van de door een derde verrichte vervolgbehandelingen en vergoeding van de reiskosten die zij vanwege deze vervolgbehandeling heeft moeten maken.
Standpunt van het ziekenhuis
In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis – voor zover thans van belang – op het volgende neer.
Het ziekenhuis bestrijdt dat de klachten gegrond zijn. De behandelend arts heeft steeds zorgvuldig gehandeld. Het ziekenhuis betwist dat er sprake is geweest van onvoldoende belichting bij de behandeling. De behandeling die nu aan de orde is, heeft plaatsgevonden in het tijdvak vanaf het jaar 2014 tot aan 27 maart 2017. De vervolgbehandelingen zijn niet het gevolg van een onzorgvuldigheid, maar maken deel uit van een normaal behandeltraject. Dat de kleur in littekenweefsel anders kan kleuren dan niet aangetast weefsel, is een technisch aspect van de behandeling. Het bijwerken gebeurt dan op een later tijdstip. Er is dus sprake van één behandeling, verdeeld over een aantal stappen.
Het consult op 27 maart 2017 betrof een evaluatie van de behandeling. Uitdrukkelijk heeft de arts op de laatste behandelingsuitvoering op 23 februari 2017 verklaard dat nieuwe behandelingen niet op korte termijn konden plaatsvinden, vanwege het feit dat te veel behandelingen op korte termijn permanente huidschade teweeg kunnen brengen. Vanwege het feit dat de cliënte geen vertrouwen meer had in de arts en er geen overeenstemming meer bestond over het vervolg van de behandeling is de behandelovereenkomst toen opgezegd, met een verwijzing naar een andere arts c.q. zorgaanbieder.
Er is geen sprake van dat de jurist van het ziekenhuis ten onrechte heeft beschikt over de foto die zij aan de cliënte heeft doorgezonden. Omdat de cliënte zich tot verschillende hulpverleners en medewerkers van het ziekenhuis heeft gewend met dezelfde klacht is beslist de correspondentie te stroomlijnen en via de jurist te laten lopen. De jurist heeft – behoudens deze foto – geen kennisgenomen van enige medische informatie uit het dossier. Deze foto was noodzakelijk om de klachtonderdelen van de cliënte te kunnen beoordelen en het is vaste jurisprudentie dat deze informatie in dergelijke situaties ter beschikking gesteld dient te worden.
Het ziekenhuis voert verweer tegen de gevraagde schadevergoeding.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis vereist is dat voldoende aannemelijk wordt dat het ziekenhuis tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en de cliënt moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht. Daarbij geldt in het geval als het onderhavige dat sprake is van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. Dat wil zeggen dat pas kan worden gesproken van een tekortschieten indien vast komt te staan dat de betrokken behandelaar zich onvoldoende heeft ingespannen; de behandelaar hoeft niet in te staan voor een bepaald resultaat.
Of de door de cliënte gestelde rode vlekken die optraden na de behandeling in 2014 het gevolg zijn geweest van een onvoldoende inspanning door de arts van het ziekenhuis, kan niet meer worden vastgesteld, reeds gelet op de latere vervolgbehandelingen. Dat er is behandeld met onvoldoende belichting wordt door het ziekenhuis betwist en is niet aannemelijk gemaakt door de cliënte. De door de cliënte overgelegde foto’s zijn onvoldoende om aannemelijk te maken dat er een onvoldoende inspanning is geleverd. Deze foto’s zijn immers een momentopname en het op de foto’s weergegeven beeld is afhankelijk van veel factoren, waaronder belichtingsfactoren. Verder is het normaal dat direct na de uitvoering van de behandeling roodheid optreedt, die na verloop van tijd verdwijnt, zoals door het ziekenhuis ook naar voren is gebracht. Overigens is op de overgelegde foto’s geen bijzondere rode verkleuring van het behandelde gebied duidelijk zichtbaar. Voor zover de klacht is gericht tegen dit deel van de behandeling is de klacht dan ook ongegrond.
Voor de verdere behandeling door het ziekenhuis geldt het volgende. Het ziekenhuis bestrijdt dat witte kleurstof is gebruikt. Volgens het ziekenhuis gebruikt de arts nooit wit pigment. De cliënt heeft niet aannemelijk gemaakt dat er wel wit pigment is gebruikt. De door de cliënte overgelegde brief van mevrouw Hulscher geeft hierover, anders dan de cliënte meent, geen uitsluitsel. Nu de cliënte het gebruik niet aannemelijk heeft gemaakt, staat dit gebruik niet vast. Voor zover het resultaat van de behandeling als indicatie kan gelden van een onvoldoende inspanning door de arts van het ziekenhuis, geldt dat het resultaat niet kan worden beoordeeld, omdat de behandeling vroegtijdig is beëindigd. Deze beëindiging is op zichzelf niet onzorgvuldig geweest, nu er tussen de arts en de cliënte geen overeenstemming meer bestond over de verdere behandeling, althans de behandelend arts op medische gronden onmiddellijke verdere behandeling, zoals cliënte wenste, niet zinvol vond en cliënte heeft verwezen naar een ter zake kundige andere behandelaar. Door de latere behandeling door derden, kan door bestudering van de huid door een eventuele deskundige (van de cliënte of benoemd door de commissie) nu ook geen bewijs meer worden gevonden voor de stelling van de cliënte dat de vervolgbehandeling door het ziekenhuis onzorgvuldig is geweest.
Voor zover de klacht is gericht tegen de behandeling in zijn geheel beschouwd of tegen de uitvoering die is verricht op 23 februari 2017 is deze derhalve eveneens ongegrond.
Voor zover de klacht gericht is tegen het handelen van het ziekenhuis omtrent het consult van
27 maart 2017, overweegt de commissie als volgt. In dit deel van de klacht kunnen twee aspecten worden onderscheiden. Ten eerste klaagt de cliënte erover dat de overeenkomst niet op andere wijze is opgezegd, dan pas nadat zij daarvoor, in de verwachting van een verdere behandeling de lange reis naar het ziekenhuis heeft moeten maken. Dit deel van de klacht is ongegrond. In zijn algemeenheid is het zorgvuldig om de beëindiging van een geneeskundige behandelovereenkomst, als tot opzegging aanleiding bestaat, zoveel mogelijk in een persoonlijk gesprek aan te zeggen. Een geneeskundige behandelovereenkomst is naar zijn aard immers gericht op de gezondheid van patiënten en dus ingrijpend. Patiënten ervaren het in zijn algemeenheid als onzorgvuldig indien de aanzegging op andere wijze gebeurt. Mogelijk is dit in de beleving van de cliënte anders, maar daar hoefde het ziekenhuis niet op bedacht te zijn. Ten tweede klaagt de cliënte erover dat er op het consult van 27 maart 2017 geen nadere uitvoering is gegeven aan de behandeling en dat zij erop vertrouwde dat dit wel zou plaatsvinden. Ook dit deel van de klacht is ongegrond. Door het ziekenhuis is gesteld en door de cliënte niet weersproken dat de arts van het ziekenhuis op de laatste behandelingsuitvoering op 23 februari 2017 tegen cliënte heeft gezegd dat nieuwe behandelingen niet op korte termijn konden plaatsvinden. De cliënte heeft er als gevolg daarvan niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat haar huid verder zou worden behandeld op 27 maart 2017. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Over het feit dat er een foto van de cliënte via de jurist van het ziekenhuis naar de cliënte is gestuurd overweegt de commissie als volgt. In de procedure ten overstaan van de commissie zijn er twee partijen, namelijk de cliënte en het ziekenhuis, die een geneeskundige behandelingsovereenkomst hebben gesloten, als bedoeld in artikel 7:446 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het ziekenhuis is dus de “hulpverlener” in de zin van genoemd artikel. Op de hulpverlener, in dit geval het ziekenhuis, rustte ingevolge artikel 7:454 lid 1 BW de verplichting een dossier in het richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt (de cliënte). De commissie beschouwt de foto als behorende tot dit dossier. Op grond van artikel 7:457 BW is de hulpverlener verplicht er zorg voor te dragen dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. In het kader van deze procedure kan niet gesteld worden, dat er informatie “aan anderen” is verstrekt, aangezien de informatie van de arts (of bijvoorbeeld een verpleegkundige of secretariële ondersteuner) naar de jurist van het ziekenhuis is gestuurd en dus binnen het ziekenhuis (als zijnde de hulpverlener in de zin van de wet) is gebleven. Het ziekenhuis heeft hiermee uitvoering willen geven aan de verplichting genoemd in artikel 16 lid 1 Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz), nu op dat moment ook een interne klacht van de cliënte in behandeling was. Tevens rustte op de jurist ten aanzien van de hem ter beschikking gestelde informatie de individuele geheimhoudingsverplichting als genoemd in artikel 23 Wkkgz. Het ziekenhuis – partij in deze procedure – heeft ter zake dus geen norm geschonden. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond. Van enige andere informatie die aan de jurist van het ziekenhuis zou zijn gezonden is overigens niet gebleken.
De commissie komt op grond van het voorgaande niet toe aan het beoordelen van het bestaan en de omvang van de gestelde schade. Verder geldt, dat het verzoek tot vergoeding van de eigen bijdrage zorgverzekering dient te worden afgewezen omdat in het jaar 2017 een nieuwe Diagnose Behandel Combinatie (DBC) is geopend en het ziekenhuis deze dan mag declareren, of het nu weinig of veel tijd heeft gestoken in de behandeling.
Op grond van het voorgaande wordt als volgt beslist.
Beslissing
De klachten zijn ongegrond.
Aldus beslist op 11 september 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.