Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: bejegening
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
134441/158506
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt klaagt over spanningen tussen bewoners van de woonruimte en tussen bewoners en begeleiders. Naar aanleiding van die spanningen heeft de cliënt een bord gebroken doordat deze te hard op tafel werd gezet en uiteindelijk zijn er conflicten ontstaan. De zorgaanbieder heeft de begeleidingsovereenkomst beëindigd. De cliënt wenst een schadevergoeding. De zorgaanbieder geeft aan dat de cliënt suïcidale gedachten bleef delen met de andere bewoners en dat hem werd verzocht hiermee te stoppen. Daarnaast had de cliënt een betalingsachterstand in de verblijfskosten. Na meerdere conflicten en incidenten is cliënt geschorst en daarna is de begeleidingsovereenkomst beëindigd. De commissie stelt vast dat er sprake is geweest van structureel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag van de cliënt en dat de beëindiging van de begeleidingsovereenkomst gerechtvaardigd was. De klacht is ongegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
[cliënt], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Stichting Arkin, gevestigd te Amsterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
De cliënt werd ter zitting vergezeld door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger].
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam jurist], [naam manager] en [naam coördinator].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het verwijt van de cliënt dat de zorgaanbieder de begeleidingsovereenkomst met hem eenzijdig heeft opgezegd waardoor de cliënt dakloos is geraakt.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft zich in oktober 2020 gemeld bij [naam woonvorm] van de zorgaanbieder. De cliënt werd woonruimte en begeleiding toegezegd. Op 12 oktober 2020 heeft de cliënt een begeleidingsovereenkomst ondertekend en heeft hij zijn intrek genomen in [naam woonvorm]. Van begin af aan was sprake van spanningen tussen bewoners onderling en tussen de bewoners en de begeleiding. Een enkele keer was de cliënt betrokken bij dit soort spanningen en heeft hij zich gemeld bij de begeleiders en gevraagd om een persoonlijk gesprek. De medewerking hiertoe werd de cliënt echter geweigerd. De spanningen bleven daardoor bestaan wat van invloed was op de verstandhouding tussen de bewoners. In maart 2020 werden de cliënt de spanningen op enig moment teveel en heeft hij een bord te hard op de tafel neergezet. Hierbij zijn borden gebroken maar de cliënt had geen opzet hiertoe. De cliënt werd een uiting van fysiek geweld verweten en hij werd voor een periode van twee maanden geschorst.
Na meerdere herstelgesprekken mocht de cliënt uiteindelijk weer zijn kamer betrekken. De spanningen die er waren werden echter niet besproken en bleven aanwezig. De cliënt is hierna in conflict gekomen met de coördinator. De cliënt heeft de begeleiding erop gewezen dat wordt gemeten met twee maten en bewoners verschillend behandeld worden wat niet goed is voor de sfeer tussen de bewoners. Hiermee wordt een ongelijkheid gecreëerd. Deze ongelijkheid heeft erin geresulteerd dat de cliënt in een korte woordenwisseling terecht is gekomen met een andere bewoner. De zorgaanbieder heeft de begeleidingsovereenkomst met de cliënt opgezegd waardoor de cliënt vanaf 8 oktober 2021 dakloos is geworden. Aan de cliënt werd zijn medicatie teruggegeven waarmee hij een suïcidepoging heeft gedaan en in het ziekenhuis is beland. Op 15 november 2021 heeft de zorgaanbieder huisvredebreuk gepleegd: een begeleider is zijn kamer ingegaan hoewel de cliënt zijn spullen nog niet had weggehaald. De cliënt voelt zich oneerlijk behandeld door de zorgaanbieder; hem is onrecht aangedaan en er is hem geen nazorg geboden.
De cliënt verlangt een schadevergoeding van € 25.000,– voor het leed dat hem door de zorgaanbieder is aangedaan.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder biedt gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg aan. [Naam zorginstelling], onderdeel van de zorgaanbieder, begeleidt cliënten met onder meer een psychische kwetsbaarheid naar werk, opleiding of dagbesteding. Ook biedt [naam zorginstelling] verschillende woonvormen aan waaronder de [naam woonvorm]. Een [naam woonvorm] is een woonomgeving specifiek ontwikkeld en ingericht voor cliënten met een GGZ en/of verslavingsachtergrond. Binnen een [naam woonvorm] kunnen cliënten onder eigen regie met hulp van professionals in een veilige omgeving werken aan duurzaam herstel. Onderscheidend voor de [naam woonvorm] is dat de bewoners eigen initiatief dienen te tonen en eigen verantwoordelijkheid dienen te nemen voor hun gedrag. Bij [naam zorginstelling] is er per 14 bewoners één begeleider. Van de bewoners wordt een eigen bijdrage in de verblijfskosten verlangd.
De cliënt is bekend met psychische problematiek en heeft behandelingen ondergaan bij een GGZ instelling. In oktober 2020 is de cliënt bij de GGZ instelling uitgestroomd en heeft hij zich op eigen initiatief en onder begeleiding van een medewerker van de GGZ instelling gemeld bij [naam woonvorm] van de zorgaanbieder in [naam vestigingsplaats]. Er waren geen contra-indicaties voor deze opname en op 12 oktober 2020 is er een begeleidingsovereenkomst tussen de cliënt en de zorgaanbieder tot stand gekomen. Een zorgplan met zorgdoelen werd opgesteld en de cliënt werd op de huisregels en het schorsingsbeleid gewezen; (ernstige) overlast wordt niet getolereerd in [naam woonvorm] en kan leiden tot een schorsing. Begin november 2020, nog maar enkele weken na aanvang van zijn verblijf, bleek dat de cliënt was gestopt met zijn medicatie en suïcidale gedachtes deelde met andere bewoners. Met de cliënt werden gesprekken gevoerd waarin hem de negatieve uitwerking van zijn gedachtes op de groep werd duidelijk gemaakt en verzocht werd hiermee te stoppen. Desondanks bleef de cliënt veel over suïcide binnen de groep praten.
Op 8 januari 2021 was er een conflict tussen de cliënt en een medebewoner waarover met de cliënt een gesprek is gevoerd.
Op 21 januari 2021 is de cliënt gewezen op zijn betalingsachterstand in de verblijfkosten. Voor de cliënt bedroegen die kosten € 608,83 per maand. Met de cliënt is een plan besproken om de betalingsachterstand op te lossen; de betalingsachterstand is echter blijven bestaan.
In de maanden februari en maart 2021 zijn er meerdere confrontaties tussen de cliënt en medebewoners geweest. Op 30 maart 2021 heeft de cliënt verbaal en fysiek geweld getoond; dit ondanks meerdere waarschuwingen en gesprekken met de cliënt. De cliënt werd voor een periode van twee maanden geschorst tot en met mei 2021. De cliënt heeft gedurende die maanden verbleven in een logeerhuis verbonden aan een GGZ instelling. Er volgden gesprekken met de cliënt en de medebewoners waarin een
mogelijke terugkeer werd besproken. Pas in het derde gesprek toonde de cliënt enige zelfreflectie. Gezien die positieve ontwikkeling werd de cliënt de kans gegeven om naar het [naam woonvorm] terug te keren.
Korte tijd hierna hebben zich echter weer incidenten voorgedaan die in aantal en hevigheid toenamen in de zomermaanden van 2021. Zo heeft de cliënt zijn begeleidster op 17 september 2021 zeer onheus bejegend en grensoverschrijdend gehandeld. Dit heeft veel impact gehad op de begeleidster. Op 27 september 2021 is er binnen de zorgaanbieder overlegd over de vraag of de cliënt nog wel te handhaven was binnen het [naam woonvorm] en of zijn zorgvraag wel passend was bij het begeleidingsaanbod van de zorgaanbieder. Het antwoord luidde ontkennend waarna besloten werd de begeleidingsovereenkomst met de cliënt te beëindigen. Op 3 oktober 2021 werd de cliënt ervan in kennis gesteld dat hij het [naam woonvorm] per 1 december 2021 zou moeten verlaten en hem werd ook verteld dat samen met hem zou worden gezocht naar een mogelijke vervolgplek. Wederom is de cliënt hierna betrokken geweest bij meerdere (agressie) incidenten en op 8 oktober 2021 is de situatie met de cliënt ernstig geëscaleerd. De cliënt heeft na een woordenwisseling een medebewoner bij de keel gegrepen. De cliënt werd om deze reden per direct geschorst. Aan de cliënt werd schriftelijk te kennen gegeven dat de begeleidingsovereenkomst per direct werd beëindigd en de cliënt werd de toegang tot [naam woonvorm] ontzegd. De zorgaanbieder heeft alternatieve verblijfsmogelijkheden voor de cliënt onderzocht en de cliënt daarvan op de hoogte gebracht. De cliënt heeft echter geen gebruik gemaakt van deze alternatieve verblijfplaatsen.
De cliënt heeft vervolgens bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder een klacht ingediend waarin hij onder meer klaagt over een op 15 november 2021 gepleegde huisvredebreuk en onjuiste medicatieverstrekking. De cliënt heeft in weerwil van het toegangsverbod op enig moment zijn spullen opgehaald uit het [naam woonvorm] waarbij hij de toegang tot het huis met zijn auto heeft geblokkeerd. De zorgaanbieder heeft zich genoodzaakt gezien de wijkagent in te roepen die de cliënt uit [naam woonvorm] heeft verwijderd.
Het handelen van de cliënt heeft veel effect gehad op de locatie, de begeleiders en de bewoners. De zorgaanbieder hoopt dat met de behandeling van de zaak dit hoofdstuk kan worden afgesloten.
Beoordeling van het geschil
De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder de begeleidingsovereenkomst met de cliënt op juiste gronden heeft beëindigd en of sprake is van enig verwijtbaar handelen of nalaten van de zorgaanbieder.
De commissie heeft het volgende overwogen.
De zorgaanbieder heeft op 12 oktober 2020 met de cliënt een begeleidingsovereenkomst gesloten waarbij de cliënt een verblijfplaats werd toegekend in één van [naam woonvorm] van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft toegelicht dat een [naam woonvorm] bedoeld is voor cliënten met een bepaalde mate van initiatief en eigen verantwoordelijkheid. De geboden begeleiding is daarop afgestemd; er is slechts één begeleider per 14 bewoners. Bij de aanmelding, in het bijzijn van een begeleider van de GGZ instelling waar de cliënt werd begeleid, leek de cliënt geschikt voor een verblijf in een [naam woonvorm].
De cliënt is kort na zijn intrek in [naam woonvorm] gestopt met het innemen van zijn medicatie. Voorts is hij aanvankelijk incidenteel, maar vervolgens veelvuldig, betrokken geweest bij incidenten van grensoverschrijdend en intimiderend gedrag. De cliënt hield zich bij herhaling niet aan de met hem gemaakte afspraken en besproken gedragsregels, waaronder het niet met medebewoners bespreken van suïcidale gevoelens en gedachten. Hoewel de cliënt heeft gesteld dat er nimmer gesprekken werden gevoerd over de bestaande spanningen in de woongroep is de commissie juist van het tegendeel gebleken: uit het overgelegde journaal blijkt dat er wekelijks en soms meerdere keren per week gesprekken met de cliënt werden gevoerd waarin hij op zijn gedrag werd gewezen en hem hulp tot verbetering werd aangereikt. De vrijwel meteen na zijn toetreding ontstane betalingsachterstand in de verschuldigde eigen bijdrage werd eveneens besproken en de cliënt werd hulp aangereikt bij het ordenen van zijn financiën en het aanvragen van een aanvullende uitkering en identiteitsbewijs. De commissie constateert dat de cliënt, uitzonderingen daargelaten, vrijwel iedere vorm van aangereikte hulp heeft afgehouden.
Na vele incidenten is de cliënt van maart tot en met april 2021 tijdelijk door de zorgaanbieder geschorst. De zorgaanbieder heeft gedurende die twee maanden voor de cliënt een vervangende verblijfplaats geregeld. Vervolgens is de cliënt een herkansing gegund en is hij op 27 mei 2021 teruggekeerd in het [naam woonvorm]. Na korte tijd hebben zich echter opnieuw incidenten voorgedaan en is sprake geweest van grensoverschrijdend gedrag jegens een begeleidster van de zorgaanbieder. Op 3 oktober 2021 is de cliënt te kennen gegeven dat hij het [naam woonvorm] per 1 december 2021 diende te verlaten en de begeleidingsovereenkomst zou worden beëindigd. Vanwege een ernstig incident op 8 oktober 2021 is de cliënt de toegang tot het [naam woonvorm] op die datum per direct ontzegd.
De commissie constateert dat de zorgaanbieder desondanks heeft gezorgd voor een alternatieve verblijfplaats voor de cliënt van welke mogelijkheid de cliënt geen gebruik heeft gemaakt.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder incidenteel onaangepast gedrag, zeker als dat in relatie staat tot de aandoening van een cliënt, moet kunnen opvangen. In dit geval was er, zo blijkt uit het dossier van de cliënt, echter sprake van structureel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag tegen medebewoners en begeleiders wat een tijdelijke schorsing en vervolgens een definitieve beëindiging van de begeleidingsovereenkomst door de zorgaanbieder rechtvaardigde.
De commissie gaat voorbij aan de toelichting van de cliënt dat zijn spanningsboog beperkt is en de begeleiders zich ervan bewust hadden moeten zijn dat er bij de cliënt een mogelijkheid tot “uitbarsting” bestond die inderdaad meerdere malen heeft plaatsgevonden. De commissie is van oordeel dat de gevolgen van het “opvliegende karakter” van de cliënt niet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten. De zorgaanbieder heeft ondanks de vele incidenten en het veroorzaken van ernstige onrust binnen de woongroep de cliënt nog vele kansen gegeven en hem lange tijd de hand boven het hoofd gehouden.
Voor de verwijten die de cliënt de zorgaanbieder heeft gemaakt heeft de commissie dan ook geen grond gevonden.
Al met al is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder zich tot het uiterste heeft ingespannen om de cliënt te ondersteunen en te begeleiden. Van de zorgaanbieder kon, gelet op het structurele en ernstig grensoverschrijdende gedrag van de cliënt, niet langer worden verwacht de begeleidingsovereenkomst voort te zetten. De zorgaanbieder heeft de begeleiding van de cliënt dan ook op goede gronden beëindigd.
Dat de zorgaanbieder door het teruggeven van medicatie aan de cliënt zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medewerken aan een suïcidepoging van hem deelt de commissie niet. Uit niets is gebleken dat voorafgaande aan de teruggave van die medicatie de zorgaanbieder op de hoogte had kunnen of moeten zijn dat de patiënt hiertoe over zou kunnen gaan.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.
Het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;
wijst af het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap (psychiater) en de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 18 mei 2022.