Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: -
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
123784
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De zorgaanbieder heeft de richtlijn gevolgd en dienovereenkomstig gehandeld. Het is niet aan de commissie om een wetenschappelijke discussie te voeren over de juistheid van de inhoud van de richtlijn.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Stichting NKCV, gevestigd te Amsterdam, (verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
Het geschil is ter zitting behandeld op dinsdag 3 september 2019 te Zwolle. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft buiten de aanwezigheid van partijen plaatsgevonden. Partijen zijn niet opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Onderwerp van het geschil
Het onderwerp van het geschil betreft volgens cliënte schade door inzet van gecontra-indiceerde therapie op grond van misdiagnose.
Bij het vragenformulier met bijlagen, door de commissie ontvangen op 24 maart 2019, heeft cliënte het geschil tegen de zorgaanbieder bij de commissie aanhangig gemaakt.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Cliënte heeft, voordat zij de klacht heeft ingediend bij de commissie, de klacht ingediend bij het hoofd van de zorgaanbieder (NKCV=Nederlands Kenniscentrum voor Chronische Vermoeidheid),
[naam hoofd zorgaanbieder], die de klacht, zij het in andere bewoordingen, ongegrond heeft geacht. Vervolgens heeft cliënte een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder (eveneens voordat zij een klacht heeft ingediend bij de commissie). De reactie van de klachtenfunctionaris heeft de commissie niet aangetroffen bij de overgelegde stukken.Het geschil betreft volgens cliënte het volgende.
Cliënte lijdt sinds 2005 aan ME/CVS. In verband hiermee is in 2013 door de zorgaanbieder op grond van een speciaal voor CVS-patiënten ontwikkeld behandelprotocol Cognitieve Gedrags Therapie (verder: CGT) met graduele oefentherapie als component geadviseerd. Cliënte is met deze therapie gestart bij de zorgaanbieder. Volgens cliënte moest het activiteitenniveau vanaf de aanvang van de therapie direct al worden opgevoerd, hetgeen volgens cliënte fysiek en mentaal veel schade bij haar heeft veroorzaakt. Er was sprake van een achteruitgang van de lichamelijk conditie van cliënte, die cliënte heeft gemeld bij haar therapeut, maar waarvoor de therapeut niet ontvankelijk was, aldus cliënte.
In 2016 is uit een cardiopulmonale test gebleken dat er bij cliënte sprake is van postexertionele malaise (verder: PEM) oftewel systemische inspanningsintolerantie. Cliënte voert aan de diagnose PEM bewijs is dat de door de zorgaanbieder aangewezen therapie (cognitieve gedragstherapie met graduele oefentherapie) niet geïndiceerd en een contra-indicatie is. Volgens cliënte volgt de zorgaanbieder ten onrechte de richtlijn CVS.
De klacht van cliënte kan volgens cliënte worden opgelost door de zorgaanbieder op te dragen maatregelen te implementeren om de diagnostiek te verbeteren en geen opdrachten aan te nemen die buiten het domein van de eigen deskundigheid (psychologiebeoefening) vallen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder, zoals dat blijkt uit de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit de brief van de zorgaanbieder van 8 oktober 2018 gericht aan cliënte en het verweer van de zorgaanbieder d.d. 12 juni 2018 gericht aan de commissie, luidt als volgt.
In 2012 is volgens de zorgaanbieder samen met cliënte besloten te starten met CGT voor ME/CVS. Deze therapie is na vier sessies gestopt. De zorgaanbieder stelt dat er niet is gestart met opbouw van activiteiten, welke opbouw volgens cliënte veel schade heeft berokkend. Volgens de zorgaanbieder zijn tijdens de vier sessies de volgende onderwerpen aan de orde gekomen:
- het formuleren van de doelen van de behandeling;
- het instellen van een vast slaap-waakritme;
- helpende gedachten bij het hanteren van moeheid en
- het gelijkmatig verdelen van activiteiten.
De focus lag volgens de zorgaanbieder op het vinden van balans in activiteiten en niet in opbouw van activiteiten. Na de vier sessies is de behandeling gestopt. In het najaar van 2013 heeft cliënte zich opnieuw bij de zorgaanbieder gemeld met het verzoek de behandeling te herstarten, welke herstart geen doorgang heeft gevonden.
De zorgaanbieder wijst er vervolgens nog op dat onderzoek heeft uitgewezen dat CGT met graduele activiteitenopbouw ook voor patiënten met PEM een veilige behandeling is en dat dit een behandeling is conform de nog steeds vigerende richtlijn voor CVS/ME, maar dat die discussie niet relevant is omdat die activiteitenopbouw bij cliënte niet heeft plaatsgevonden.
Beoordeling van het geschil
Nu de zitting buiten aanwezigheid van partijen heeft plaatsgevonden, dient de commissie de klachten te beoordelen op basis van de door partijen overgelegde stukken.
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen cliënte en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met cliënt.
Indien voldoende aannemelijk is dat zorgaanbieder jegens cliënte toerekenbaar tekort is geschoten in de zorgplicht, waardoor cliënte schade heeft geleden, kan de zorgaanbieder hiervoor aansprakelijk worden gesteld.
Cliënte heeft aangevoerd dat zij ten onrechte conform de richtlijn voor CVS/ME is behandeld, omdat er bij haar naast CVS/ME sprake is van PEM. Cliënte heeft aangevoerd dat een rapport van de Gezondheidsraad uit 2018 zal leiden tot ‘schrapping’ van de richtlijn, hetgeen het Nederlands Huisartsengenootschap al zou hebben gedaan.
De commissie concludeert dat cliënte door de zorgaanbieder is behandeld conform de in 2013 en thans (nog steeds) van toepassing zijnde richtlijn voor behandeling van CVS/ME. De commissie constateert dat het rapport van de Gezondheidsraad eerst vijf jaar na 2013 is verschenen. In 2013 was de behandeling conform de richtlijn in ieder geval nog ‘state of the art’. De commissie overweegt bovendien dat het niet aan haar is om een wetenschappelijke discussie te voeren over de juistheid (van de inhoud) van een richtlijn. De commissie kan slechts vaststellen of er conform de richtlijn is gehandeld, hetgeen volgens de commissie het geval is. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie stelt voorts vast dat de klacht van cliënte zich met name richt tegen één onderdeel van de behandeling, te weten de ‘graded activity’. Volgens cliënte werd het activiteitenniveau direct na de start van de therapie al flink opgevoerd en heeft zij, omdat de zorgaanbieder de diagnose PEM ten onrecht niet heeft gesteld, daardoor schade aan haar lichaam en geest ondervonden.
De commissie acht echter aannemelijk geworden dat er tijdens de vier sessies die cliënte bij de zorgaanbieder heeft gevolgd (nog) geen opbouw van activiteiten heeft plaatsgevonden. Er was slechts sprake van het vinden van balans in de activiteiten. De commissie is dan ook van oordeel dat de door cliënte gestelde schade niet kan worden toegeschreven aan de behandeling door de zorgaanbieder.
De commissie is op grond van vorenstaande van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden verklaard, hetgeen onder andere tot gevolg heeft dat de commissie de zorgaanbieder, zo zij daar al toe bevoegd is, niet zal opdragen maatregelen te implementeren om diagnostiek te verbeteren en om geen opdrachten aan te nemen die buiten het domein van eigen deskundigheid vallen.
Dientengevolge is de commissie van oordeel dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van cliënte ongegrond.
Aldus beslist op 3 september 2019 door de Geschillencommissie voor Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. G.J.J. Smits, voorzitter, de heer dr. J.W. Stenvers en de heer J. Zomerplaag, leden, waarbij mevrouw mr. C. Koppelman als plaatsvervangend secretaris fungeerde.